ECLI:NL:RBAMS:2021:7125

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
13/752118-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en genoegzaamheid

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 7 oktober 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de verdachte vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging stelde dat het EAB niet genoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de omschrijving van de feiten voldoende duidelijk was en voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België in overweging genomen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er een reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de verdachte in Belgische gevangenissen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de algemene detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldoende waarborgen biedt en dat er geen reden was om aan te nemen dat de verdachte in onmenselijke omstandigheden zou worden behandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren die zich tegen de overlevering verzetten. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752118-21
RK nummer: 21/5472
Datum uitspraak: 2 december 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 oktober 2021 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[verdachte] ,
geboren te [geboorte plaats] op [geboorte dag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Joegoslavische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek, afgeleverd door Onderzoeksrechter Philippe Van Linthout (referentie: OR Philippe Van Linthout 2021/001).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. De omschrijving van de feiten is niet voldoende duidelijk. In de omschrijving staat de rol van de opgeëiste persoon beschreven, maar welke omstandigheden precies betrekking hebben op de opgeëiste persoon is onduidelijk.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Er is een uitgebreide omschrijving gegeven, waarmee het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Aan de opgeëiste persoon is een specifieke rol toegekend; hij was aanwezig in een pand waarin zich kennelijk vals geld zou hebben bevonden hetwelk zou worden uitgewisseld in het kader van de in het dossier onderzochte wisseltruc. Verder moet de rol van de opgeëiste persoon nog worden uitgekristalliseerd. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het EAB genoegzaam. De feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB zien op deelname aan een criminele organisatie die zich bezig houdt met het plegen van hacking, oplichting, diefstal en witwassen. Ten aanzien van de feiten zijn pleegdata en pleegplaatsen vermeld. De rol van de opgeëiste persoon is beschreven: hij zou aanwezig zijn geweest in een pand waarin zich kennelijk vals geld zou hebben bevonden hetwelk zou worden uitgewisseld in het kader van de in het dossier onderzochte wisseltruc. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht en van welke feiten hij wordt verdacht. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat er nog sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid:

feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 9 en 11, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
witwassen van opbrengsten van misdrijven;
en
informatiecriminaliteit.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings Antwerpen heeft bij brief van 4 november 2021 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren onderdaan of ingezetene, in casu [verdachte] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die worden geacht gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in België aangevangen;
  • de Belgische autoriteiten hebben kenbaar gemaakt de feiten strafrechtelijk te willen vervolgen in België;
  • de medeverdachten worden in België vervolgd;
  • het bewijs bevindt zich in België.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Het verweer wordt verworpen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De situatie in Belgische gevangenissen is zorgelijk, en die zorgen kunnen niet worden ondervangen door de algemene detentiegarantie van 9 september 2021. Uit contact met Belgische collega-advocaten blijkt dat de waarborgen die gegeven zijn in de algemene detentiegarantie niet waargemaakt kunnen worden. Er zijn inmiddels een aantal gevallen bekend waarin opgeëiste personen, ten aanzien van wie een detentiegarantie was verstrekt, op een meerpersoonscel zijn geplaatst die niet voldeed aan de vereisten van minimaal 3m2 persoonlijke ruimte en van afgeschermde toiletblokken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman een aantal krantenartikelen overgelegd waarin de zorgelijke situatie in Belgische gevangenissen wordt beschreven, en heeft de raadsman verwezen naar een bezoek van de
European Committee for the Prevention of Torture(hierna: de CPT) in de periode van 2 tot 9 november 2021 aan een aantal Belgische gevangenissen, waartoe kennelijk noodzaak bestond. De algemene detentiegarantie, verstrekt door de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, is niet langer actueel en afdoende. De raadsman heeft de rechtbank daarom primair verzocht de overlevering te weigeren.
Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht het onderzoek te schorsen teneinde nadere informatie, inzake de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen, op te vragen aan de Belgische autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon geen reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. Uit de stukken die de raadsman heeft overgelegd blijkt dat er nog steeds sprake is van overbevolking in de Belgische gevangenissen. Dat was echter ook al zo op het moment dat de algemene detentiegarantie door de Belgische autoriteiten is verstrekt; deze garantie is afgegeven om de zorgen over detentieomstandigheden ten aanzien van overgeleverde personen weg te nemen. Er zijn een aantal incidenten bekend waarin overgeleverde personen per abuis in een meerpersoonscel, die niet voldeed aan de minimumvereisten, zijn geplaatst. Het betreft echter een aantal incidenten, niet een structureel probleem. Bovendien zijn deze fouten na constatering telkens direct hersteld. De stukken waarnaar de raadsman heeft verwezen vormen geen aanleiding om niet langer uit te gaan van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie of om daar nadere vragen over te stellen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee is weggenomen.
De omstandigheden dat er tot op heden nog steeds sprake is van een zorgelijke situatie vanwege overbevolking in voornoemde Belgische detentie-instellingen, en dat er zich een aantal incidenten hebben voorgedaan waarin een overgeleverd persoon per abuis in een meerpersoonscel is geplaatst die niet voldeed aan de vereisten van minimaal 3m2 persoonlijke ruimte en van afgeschermde toiletblokken, leiden niet tot de vaststelling dat de rechtbank niet langer uit kan gaan van de geboden zekerheid in de garantie. Het primaire verweer wordt verworpen.
De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om nadere informatie op te vragen inzake de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen, omdat de algemene detentiegarantie hierover reeds duidelijkheid geeft. Het subsidiaire verweer wordt ook verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[verdachte]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak