ECLI:NL:RBAMS:2021:7108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
13-249315-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met bewezenverklaring op basis van betrouwbare verklaring aangeefster en ondersteunend bewijs

Op 6 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, zoals vastgelegd in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 mei 2020, waarbij de verdachte de aangeefster, [slachtoffer], in haar woning heeft aangerand. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 22 november 2021 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A. Kramer, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. J. Veltheer. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door ander bewijs, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdachte heeft ontkend de ten laste gelegde handelingen te hebben verricht en heeft aangevoerd dat er sprake was van wederzijdse instemming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte door zijn handelen de aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, ondanks haar duidelijke signalen dat zij geen seksueel contact wilde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 1.083,40, bestaande uit immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-249315-20
Datum uitspraak: 6 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
wonende te [naam land] , zonder bekende woon- en/of vaste verblijfplaats hier te lande en niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kramer, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J. Veltheer, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de slachtofferverklaring van [slachtoffer] en van haar vordering benadeelde partij en de toelichting daarop van mr. C.M. Sent.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 5 mei 2020 te Amsterdam, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
  • die [slachtoffer] vastgepakt en/of (achterover) op bed geduwd en/of
  • die [slachtoffer] gezoend en/of (hard) op haar lippen gezogen en/of in haar lippen gebeten en/of
  • zijn tong (diep) in de mond van die [slachtoffer] gestoken/geduwd en/of
  • (over haar kleding) de borsten en/of billen van die [slachtoffer] betast en/of vastgepakt en/of
  • is hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, op die [slachtoffer] gaan liggen.

3. Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en samengevat het volgende betoogd. Het Openbaar Ministerie baseert het bewijs op de aangifte, de rapportage van de forensisch arts van de GGD, de verklaring van [vriendin 1] en de berichten aan de andere vriendin van de aangeefster, [vriendin 2] . De verdachte heeft verklaard dat de aangeefster een deel van de seksuele toenadering heeft beantwoord. Deels bevestigt de aangeefster dat, deels ook helemaal niet. Een forensisch arts heeft letsel bij haar vastgesteld en dit bevestigt het deel van de aangifte waarin de aangeefster verklaart dat de verdachte op haar ging liggen en dat zij heeft moeten worstelen om vrij te komen. De verklaring van de verdachte is op dat punt niet aannemelijk. De verdachte heeft ondanks de signalen van de aangeefster dat zij helemaal niet in was voor seksuele toenadering deze toenadering wel doorgezet, en op die manier willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij op dat moment een aanranding pleegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken en daartoe samengevat het volgende aangevoerd. De vraag die beantwoord zal moeten worden, is of sprake was van (bedreiging met) andere feitelijkheden waardoor de aangeefster gedwongen werd tot het plegen dan wel dulden van handelingen die als ontuchtig aangemerkt kunnen worden. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 12 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7767) volgt dat daarvan slechts sprake kan zijn indien een verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft gepleegd dan wel geduld. De feitelijkheid moet (bovendien) zodanig zijn dat capitulatie van het slachtoffer normaal te verwachten was.
Volgens de verdachte heeft een vrijpartij met de aangeefster plaatsgevonden die berustte op (wederzijdse) instemming. De aangeefster heeft hem niet kenbaar gemaakt daarop geen prijs te stellen. De verdachte ontkent de ten laste gelegde gedragingen te hebben verricht. Hij bestrijdt ook dat die ten laste gelegde handelingen normaal tot capitulatie in vorenbedoelde zin aanleiding zouden moeten geven. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor bewezenverklaring van de vereiste dwang door feitelijkheden en het opzet daarop. De tenlastelegging berust enkel op de verklaring van het de aangeefster.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde (seksuele) handelingen: degene die aangifte heeft gedaan (of namens wie aangifte is gedaan) en degene tegen wie aangifte is gedaan. Het is dan ook vaak het woord van de een tegen het woord van de ander. In deze zaak is dat niet anders. Buiten kijf staat dat de verdachte op 5 mei 2020 bij [slachtoffer] thuis is geweest. Evenmin staat ter discussie dat de verdachte [slachtoffer] toen ‘een knuffel heeft gegeven’. De verklaringen van de verdachte en [slachtoffer] verschillen daar waar het betreft wat er die avond nog meer is gebeurd. Volgens de verdachte hebben zij met wederzijds goedvinden geknuffeld en gezoend terwijl [slachtoffer] aangeeft dat zij seksueel aangerand is.
Het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – houdt in dat de rechter niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kan aannemen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Niet vereist is dat het bedoelde steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. De feiten en omstandigheden die in een getuigenverklaring (aangifte) worden genoemd, kunnen ook voldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal als dat geen betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. Er mag evenwel geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring en dat overige bewijsmateriaal. Het vereiste van voldoende steun wordt wel omschreven als een eis van inhoudelijk verband die er vooral toe strekt dat de rechter in het concrete geval feiten en omstandigheden benoemt die op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de verklaring van de getuige. [1]
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van (de verklaring van) [slachtoffer] te twijfelen. Haar verklaring (aangifte) van 14 mei 2020 is gedetailleerd en is in lijn met de WhatsAppberichten die zij op 6 mei 2020 om 09.43 uur naar haar vriendin [vriendin 2] heeft verstuurd [2] (toen zij nog niet had besloten om naar de politie te gaan) alsmede met hetgeen zij later die ochtend aan haar vriendin [vriendin 1] en ’s avonds bij het informatief zedengesprek aan de politie heeft verteld. [3] Bij haar aangifte heeft [slachtoffer] onder meer verklaard dat de verdachte bij haar thuis is geweest en dat zij na zijn toenaderingen al snel aan hem heeft verteld dat zij in het verleden seksueel misbruikt is. [slachtoffer] heeft op 6 mei 2020 haar vriendin geappt dat er gisteravond een ‘guy’ was langsgekomen die zij vorige week had ontmoet, dat hij had aangegeven dat ‘hij ‘sexually attracted’ was’ tot haar, dat zij toen al heel snel tegen hem gezegd dat zij er op het moment niet voor openstond voor ‘casual stuff’ en dat zij iemand anders leuk vond. En dat zij ook gelijk had gezegd dat zij nog teveel trauma had van ‘sexual abuse’ en dat zij dus niet zomaar met iemand zoals hij iets wil doen. Verder appte ze dat hij vervolgens ‘letterlijk nog geen uur later super intens ging knuffelen’ terwijl zij zei dat ze dat niet wilde en dat hij haar vervolgens ‘super intens begon te zoenen’, dat zij probeerde hem van zich af te duwen en dat deze ‘guy’ echt alleen maar met zichzelf bezig was en totaal schijt had aan alle signalen die zij gaf. Ten slotte heeft zij bij haar aangifte verklaard dat de verdachte met zijn handen ook over haar legging is gegaan naar haar billen en deze vastgreep, dat zij worstelde om onder hem uit te komen en hem met al haar kracht van zich afduwde en dat zij later zag dat zij blauwe plekken in haar liezen en op haar rechter heup/bovenbeen had. De forensisch arts die op 9 mei 2020 [slachtoffer] heeft onderzocht, heeft bloeduitstortingen op de benen van [slachtoffer] geconstateerd en is tot de conclusie gekomen dat die goed passen bij de door [slachtoffer] beschreven toedracht. [4]
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] niet op zichzelf staat maar in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal dat niet in een te ver verwijderd bestand staat van het ten laste gelegde. De verklaring van [slachtoffer] wordt in het bijzonder ondersteund door de verklaring van [vriendin 1] . Zij heeft over de gemoedstoestand van [slachtoffer] op 6 mei 2020 verklaard dat zij aan haar gezicht kon zien dat ze veel gehuild had: ze had kringen onder haar ogen. En dat ze heel de tijd huilde toen zij erover spraken. Zij heeft verder verklaard dat de verdachte haar de WhatsAppberichten heeft getoond die [slachtoffer] hem in de nacht van 5 op 6 mei 2021 had gestuurd waarin [slachtoffer] schreef dat het niet oké was wat er was gebeurd. De verklaring van [slachtoffer] vindt ten slotte ook steun in die van de verdachte zelf. Beiden hebben verklaard dat zij elkaar op 5 mei 2020 bij [slachtoffer] thuis hebben ontmoet en dat [slachtoffer] de verdachte, nadat hij haar direct had laten weten dat hij zich seksueel tot haar aangetrokken voelde, heeft verteld dat zij wat dat betreft geen belangstelling in hem had en dat zij hem heeft verteld over dat zij in het verleden seksueel misbruikt was.
Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat de verdachte haar, toen zij samen op haar bed zaten, heeft vastgepakt en haar achterover op haar bed heeft geduwd. [slachtoffer] kwam toen klem te zitten tussen hem en de muur. De verdachte heeft vervolgens haar hoofd vastgepakt en heel hard op haar mond gekust en op haar lippen gezogen en in haar lippen gebeten en zijn tong heel hard in haar mond geduwd. De verdachte is ook bovenop [slachtoffer] gaan liggen en heeft haar toen overal betast.
De verdachte heeft door [slachtoffer] achterover op haar bed te duwen en bovenop haar te gaan liggen opzettelijk veroorzaakt dat zij de door de verdachte verrichte handelingen die daarop volgden tegen haar wil heeft geduld. Voor zover de verdachte niet opzettelijk zijn zin heeft doorgedreven, heeft hij ten minste welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] die handelingen tegen haar wil heeft geduld. Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt immers niet alleen dat zij, herhaaldelijk, tegen de verdachte heeft gezegd dat zij geen seksueel contact met hem wilde maar ook dat zij, vanwege haar ervaringen uit het verleden, moeite had om op dat gebied haar grenzen aan te geven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 5 mei 2020 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
  • die [slachtoffer] vastgepakt en achterover op bed geduwd en
  • die [slachtoffer] gezoend en hard op haar lippen gezogen en in haar lippen gebeten en
  • zijn tong diep in de mond van die [slachtoffer] geduwd en
  • over haar kleding, de borsten en billen van die [slachtoffer] betast en vastgepakt en
  • is hij, verdachte, op die [slachtoffer] gaan liggen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.
Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2020094555-1 van 14 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door [brigadier 1] en [brigadier 2] , beiden brigadier (gecertificeerd zedenrechercheurs) van politie Eenheid Amsterdam (pagina 4 en 6 tot en met 11 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] , wonende te Amsterdam, zakelijk weergegeven:
Ik doe hierbij aangifte van aanranding tegen een man die ik ken onder de naam [verdachte] (de rechtbank begrijpt, gelet op verdachtes verklaring dat hij op 5 mei 2020 bij [slachtoffer] thuis geweest is: hier en hierna de verdachte). Ik had hem drie dagen voor het incident leren kennen. Ik had hem voordat dit gebeurde maar één keer ontmoet. Ik woon in een studioappartement, dat is een ruimte waarin mijn keuken, een zitje en mijn bed staan. Wij hebben op 5 mei bij mij thuis afgesproken. Omstreeks 21.15 uur was [verdachte] bij mij. (…) Hij vroeg aan mij of we op mijn bed konden gaan zitten. Ik heb gezegd dat hij op mijn stoel kon gaan zitten en ik op mijn bed. (…) Ik legde hem uit dat ik totaal geen interesse in hem had op die manier. (…) Ik heb hem verteld over mijn seksuele trauma’s (…). Ik heb hem verteld dat ik in mijn verleden seksueel misbruikt ben. Ik heb verteld dat ik er moeite mee heb om grenzen aan te geven en om ‘nee’ te zeggen Ik heb hem ook verteld dat ik iemand anders heel leuk vind. Ik heb hem heel duidelijk verteld dat ik geen onenightstand wilde hebben. Hij wilde mij toen graag een knuffel geven. Ik wilde dit niet en zei dat we dat beter konden doen bij het weggaan. Ik heb echt gezegd: “Nee dat wil ik niet, laten we het straks doen als je weggaat.” Vervolgens stond hij op uit de stoel en kwam op mij af kwam rechts naast mij zitten op het bed. (…) Ik (…) ging iets bij hem vandaan zitten. (…) We zaten nog samen op mijn bed. Hij zei dat hij mij een knuffel wilde geven en hij wachtte niet op een antwoord. Hij pakte mij vast en hij duwde mij achterover op mijn bed. Ik draaide mijn hoofd weg. Ik zat klem tussen hem en de muur. Hij pakte mijn hoofd vast en kuste mij heel hard op mijn mond. Hij duwde zijn tong heel hard in mijn mond, achter in mijn keel. Het voelde heel gewelddadig, agressief. Ik voelde dat hij hard in mijn lippen beet en daarop zoog. Inmiddels lagen we op bed en kwam hij bovenop mij liggen. Ik verzette mij en probeerde hem van mij af te duwen. Hij kwam meerdere keren op mij liggen. Ik zei tegen hem dat ik dat niet fijn vond en dat hij mij los moest laten. Hij reageerde daar niet op en ging door. Ik voelde dat hij met zijn handen naar mijn borsten en mijn billen ging. Ik worstelde om onder hem uit te komen en duwde hem met al mijn kracht van mij af. Letterlijk zei ik: “Nee, ik wil dat niet”. Dat was de eerste keer dat er fatsoenlijke woorden uit mijn mond kwamen. Daarvoor was ik verlamd. Hij ging met zijn handen over mijn kleding heen naar mijn borsten. Hij wilde in mijn borsten knijpen maar ik duwde zijn handen weg. Hij probeerde ook onder mijn T-shirt te komen. Hij ging ook met zijn handen over mijn legging naar mijn billen en greep deze vast. Later zag ik dat ik blauwe plekken had in mijn beide liezen en op mijn rechter heup/bovenbeen. Daar zijn foto’s van gemaakt bij de GGD. Ik had snel in de gaten dat het geen zin had wat ik zei of deed en heb het uiteindelijk laten gebeuren. (…) Ik heb vaak genoeg gezegd en laten merken dat ik niets van hem wilde. Hoe dit stopte? Ik ben van hem weggerold en toen hij aan de muurzijde lag ben ik van het bed afgestapt. (…) Dit was rond 02:00 uur ’s nachts. Ik had toen door wat er gebeurd was. Ik heb hem toen berichten gestuurd op Facebook messenger en gezegd dat het niet oké was wat er gebeurd was. Dit waren best wel lange berichten. Ik heb [vriendin 1] in de ochtend van 6 mei gebeld. Ik heb haar gevraagd om mij te waarschuwen als [verdachte] bij haar zou zijn omdat ik dan niet langs wilde komen. Ze vroeg toen wat er gebeurd was en ik vertelde het aan haar.
Het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2020094555-7 van 9 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door [brigadier 1] en [brigadier 3] , respectievelijk hoofdagent en brigadier (beiden gecertificeerd zedenrechercheurs) van politie Eenheid Amsterdam (pagina 39 tot en met 42 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [vriendin 1] (A) naar aanleiding van vragen van voornoemde verbalisanten (V), zakelijk weergegeven:
V: Op 14 mei 2020 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan ter zake aanranding door een man genaamd [verdachte] . Waar ken jij [slachtoffer] van?
A: [slachtoffer] is mijn buurvrouw sinds twee maanden.
V: Wat heb jij van [slachtoffer] gehoord over wat er gebeurd is tussen haar en [verdachte] ?
A: Ik hoorde van [slachtoffer] wat er gebeurd was en daarna sprak ik [verdachte] erover. (…) [slachtoffer] vertelde dat hij haar gebruikt had en dat hij haar had gedwongen en dat ze dit niet goed vond. Zij vertelde dat [verdachte] naar haar toe was gekomen en dat (…) hij vroeg of hij haar een omhelzing mocht geven maar dit wilde ze niet en het voelde niet goed voor haar en zij had gezegd dat hij wel een knuffel zou krijgen als hij wegging. (…)
V: Waarom heeft zij hem weggestuurd?
A: [verdachte] was agressief tegen haar. Hij wilde haar kussen enzovoort. Zij duwde hem weg en vroeg hem het huis te verlaten. Zij voelde zich misbruikt.
V: Wanneer was dat, dat jij dit hoorde van [slachtoffer] ?
A: 6 mei 2020.
V: Hoe was de gemoedstoestand van [slachtoffer] toen ze dit aan jou vertelde?
A: Ik zag aan haar gezicht dat ze veel gehuild had. Ze had kringen onder haar ogen. Ze huilde de hele tijd toen we erover spraken. [slachtoffer] vertelde dat ze blauwe plekken had op haar zij (…).
V: Wat vertelde [slachtoffer] toen precies aan jou die dag?
A: [verdachte] probeerde haar op een agressieve manier te pakken. De manier waarop hij haar kuste was ook niet normaal.
(…)
A: [verdachte] toonde mij de WhatsAppberichten die [slachtoffer] hem had gestuurd. Er stond dat [slachtoffer] schreef dat het niet oké was wat er was gebeurd. (…)
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 22 november 2021, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 5 mei 2020 bij [slachtoffer] thuis ben geweest. Ik zei tegen haar dat ik mij seksueel aangetrokken voelde tot haar. Zij zei dat zij er nu niet voor openstond. Zij heeft dus inderdaad gezegd dat zij niet voor seks openstond. Het klopt dat ik haar heb geknuffeld en gezoend en dat wij op haar bed lagen. Toen ik thuiskwam, ontving ik een bericht van haar dat ze er geen goed gevoel over had. Ze zei dat ze zich niet prettig voelde bij wat er was gebeurd.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Het pleidooi van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de strafeis schrikbarend hoog is en dat als het ten laste gelegde wordt bewezen de verdachte een taakstraf zou kunnen worden opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft op 5 mei 2020 [slachtoffer] in haar eigen woning seksueel aangerand, nadat hij haar die avond voor een tweede keer ontmoette, na een eerdere kortere kennismaking bij een gemeenschappelijke vriendin een paar dagen daarvoor. De verdachte heeft [slachtoffer] vrijwel meteen verteld dat hij zich seksueel aangetrokken voelde tot haar. Kort nadat [slachtoffer] de verdachte duidelijk had gemaakt dat zij geen interesse in hem had en had verteld dat zij in het verleden seksueel misbruikt was, heeft de verdachte [slachtoffer] , die op haar bed zat, achterover geduwd en is boven op haar gaan liggen. De verdachte heeft [slachtoffer] , terwijl zij geen kant op kon, betast en zijn tong diep in haar mond gestoken. De verdachte heeft daarbij alleen aan zichzelf en zijn eigen lusten gedacht. Hij heeft geen enkel respect getoond voor het (seksuele) zelfbeschikkingsrecht van [slachtoffer] en daarmee een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit gemaakt. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] komt duidelijk naar voren dat zij gebukt gaat onder het seksuele geweld dat de verdachte haar heeft aangedaan.
De raadsman heeft geopperd dat de verdachte, mocht het ten laste gelegde worden bewezen, een taakstraf zou kunnen worden opgelegd. In artikel 22b, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht staat dat een taakstraf niet wordt opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad (het zogenoemde taakstrafverbod). Aangezien de rechtbank van oordeel is dat de aanranding een ernstige inbreuk op de lichamelijke tot gevolg heeft gehad, behoort het opleggen van een taakstraf niet tot de mogelijkheden, nog daargelaten dat de rechtbank zo’n straf niet passend vindt. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en het bij de verdachte geconstateerde gebrek aan inzicht in het ontoelaatbare van zijn gedrag, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt.
De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opleggen, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank komt hiermee tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank vindt dat deze straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en ook dat hiervan voldoende generale en speciale preventie van uitgaat. Ook houdt de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening met het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft.

9.De vordering benadeelde partij van [slachtoffer]

9.1.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 500,- immateriële-schadevergoeding en
€ 633,40 (de rechtbank begrijpt: 583,40) aan vergoeding van materiële schade, te weten:
  • € 478,40 aan inkomstenderving;
  • € 155,- (de rechtbank begrijpt: € 105,-) voor drie sessies ggz à € 70,- gedeeld door 2 (i.v.m. de omstandigheid dat de benadeelde partij al onder behandeling was).
De benadeelde partij vordert tevens de wettelijke rente en verzoekt ten slotte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren omdat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij de vordering betwist omdat de onderbouwing daarvan tekortschiet en dat als volgt toegelicht. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat er bij het slachtoffer geestelijk letsel aanwezig moet zijn in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Hiervoor moet het slachtoffer voldoende concrete gegevens aanvoeren, waaruit kan volgen dat als gevolg van het bewezen delict een psychische beschadiging is ontstaan. Die onderbouwing ontbreekt. Overgelegd is slechts een verklaring van een creatief therapeut zonder BIG-registratie die zulks verder niet inzichtelijk maakt en slechts in algemeenheden vervalt. Bovendien kan ook niet in het algemeen gezegd worden dat degene die het slachtoffer is geweest van een aanranding zoals in deze zaak ten laste is gelegd per definitie in zijn persoon is aangetast in de hier bovengenoemde zin. Hoewel het op voorhand niet is uit te sluiten dat de benadeelde partij nadelige gevolgen heeft ondervonden van het handelen van de verdachte, al was het maar dat mogelijk daardoor eerder opgelopen trauma weer naar boven is gekomen, is voor een nader onderzoek daarnaar in dit geding geen plaats, omdat dat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij zal, met het oog op die onevenredige belasting door de rechtbank niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in haar vordering tot immateriële-schadevergoeding. De vordering ter zake extra en toekomstige behandelkosten, alsmede inkomensverlies en eigen bijdrage ziektekosten is zo nauw verweven met de medische onderbouwing van de hiervoor besproken vordering tot immateriële-schadevergoeding, dat deze hetzelfde lot moet delen. Dat het ziekteverzuim te wijten is aan wat aan wat de verdachte is verweten, is immers niet objectief medisch onderbouwd en hetzelfde geldt voor het ondergaan van (verdere) therapeutische behandelingen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1.
Immateriële-schadevergoeding
De rechtbank zal de gevorderde immateriële-schadevergoeding toewijzen. Immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking, indien de benadeelde partij in haar persoon is aangetast door het oplopen van lichamelijk letsel of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is onder meer sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Om voor vergoeding in aanmerking te komen, moet de benadeelde partij voldoende concrete gegevens aanvoeren, waaruit kan volgen dat door het bewezen verklaarde psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Dat laatste houdt overigens niet in dat daarvan slechts sprake is indien het gaat om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, en evenmin dat dit geestelijk letsel slechts door een psychiater of psycholoog kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval moet degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. [5]
De rechtbank acht de aantasting in de persoon van de benadeelde partij in deze zaak evident. De benadeelde partij is in haar eigen woning door de verdachte seksueel aangerand op de wijze zoals is bewezen verklaard terwijl zij kort daarvoor de verdachte had verteld dat zij getraumatiseerd was door seksueel misbruik. De benadeelde partij is in behandeling bij het Ita Wegmanhuis waar zij creatieve therapie krijgt. Dit maakt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade. De gevorderde vergoeding van € 500,- is naar het oordeel van de rechtbank alleszins billijk en zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het indienen van de vordering (16 november 2021).
9.3.2.
Materiële-schadevergoeding
In lijn met wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de evidente aantasting in de persoon, is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 583,40. Dit mede omdat de stellingen van de benadeelde partij omtrent het optreden van de schade voor dat bedrag en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde van de zijde van de verdachte onvoldoende zijn betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het indienen van de vordering (16 november 2021), zal worden toegewezen.

10.De schadevergoedingsmaatregel

Aangezien de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tot een bedrag van € 1.083,40 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van in totaal
€ 1.083,40 (éénduizend drieëntachtig euro en veertig cent); € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade en € 583,40 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering (16 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 1.083,40 (éénduizend drieëntachtig euro en veertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering (16 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 (éénentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. M. Smit en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2021.

Voetnoten

1.Zie o.m. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
2.Zie de WhatsAppberichten tussen [slachtoffer] en [vriendin 2] , pagina 36 tot en met 38 van het dossier.
3.Zie het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 6 mei 2021, pagina 1 tot en met 3 van het dossier.
4.Zie de letselrapportage van 9 mei 2020 (inclusief foto’s), opgemaakt door drs. K. Bakker, forensisch arts (pagina 13 tot en met 31 van het dossier).
5.HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024.