Overwegingen
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren – 1 januari 2020 – hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat vóór
1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold vóór
1 januari 2020.
Wat aan de procedure is voorafgegaan
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1962, is begin 2008 bij de Universiteit van Amsterdam op basis van een tijdelijk contract aangesteld als beleidsmedewerker op het Maagdenhuis. Vanaf 1 februari 2009 werkte eiser op basis van een vaste aanstelling.
2. In 2018 hebben partijen getracht tot overeenstemming te komen over de beëindiging van eisers aanstelling. Daarbij werd eiser vertegenwoordigd door een advocaat. In
december 2018 heeft verweerder eisers advocaat in concept een vaststellingsovereenkomst doen toekomen. In de artikelen 1.1 en 1.2 van de conceptovereenkomst is opgenomen dat aan eiser met ingang van 1 september 2019 ontslag zal worden verleend en dat hem tot die dag bijzonder verlof wordt verleend met de vrijheid een andere werkkring te zoeken. In artikel 12.1 van de conceptovereenkomst is neergelegd dat voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst eiser een besluit van verweerder op zijn bezwaar van 6 juni 2018 zal ontvangen.
3. Eisers advocaat heeft verweerder bij e-mail van 20 december 2018 meegedeeld dat eiser akkoord is met alle onderdelen van de tussen verweerder en hem getroffen regeling zoals die in het concept van de vaststellingsovereenkomst en de correspondentie tussen advocaten van partijen is vastgelegd. Eisers advocaat heeft namens hem toegezegd dat hij de vaststellingsovereenkomst zal ondertekenen na ontvangst van de beslissing op bezwaar.
4. Vervolgens heeft verweerder twee door zijn secretaris ondertekende exemplaren van de vaststellingsovereenkomst aan eisers advocaat verzonden en verzocht een door eiser ondertekend exemplaar retour te sturen.
5. Verweerder heeft op 21 december 2018 het bezwaar van eiser van 6 juni 2018, tegen het besluit van de directeur AC (Administratief Centrum) tot voorwaardelijk ontslag vanwege onrechtmatige inzage in personeelsdossiers, gegrond verklaard.
6. Met een e-mail van 31 december 2018 heeft eiser zijn advocaat laten weten de ontvangen vaststellingsovereenkomst niet te ondertekenen, omdat verweerder zijn bezwaar van 6 juni 2018 gegrond heeft verklaard.
7. Verweerder staat op het standpunt dat met het primaire besluit uitvoering is gegeven aan de vaststellingsovereenkomst. Dat geldt ook voor het bijzonder verlof dat eiser is verleend en voor de hersteldmelding van eiser.
8. Met het bestreden besluit heeft verweerder het ontslagbesluit gehandhaafd en de bezwaren tegen alle connexe besluiten ongegrond verklaard.
9. Eiser heeft op 21 november 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op meerdere ingediende bezwaren. Ook heeft eiser de rechtbank om een voorlopige voorziening verzocht. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing in zijn uitspraak van 28 september 2020 gegrond verklaard en verweerder daarbij onder meer opgedragen om binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak werd verzonden alsnog op eisers bezwaren te beslissen.
Het oordeel van de rechtbank
Vooraf: omvang van het geding
10. De rechtbank stelt vast dat met het bestreden ontslagbesluit materieel gezien is beslist op de bezwaren van eiser tegen vijf connexe besluiten:
een besluit van 28 september 2018 waarmee eisers ICT-toegangsrechten tot de gezamenlijke schijf van verweerder zijn ingetrokken;
een besluit van 1 oktober 2018 waarmee verweerder eiser bijzonder verlof heeft verleend;
het besluit van 10 januari 2019 waarmee aan eiser met ingang van 1 september 2019 ontslag is verleend;
een besluit van 3 oktober 2019 waarmee verweerder eiser heeft meegedeeld dat hij met ingang van 30 augustus 2019 hersteld is gemeld; en
een besluit van 12 september 2019 waarmee eiser is verzocht zijn laptop in te leveren.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn beroepschrift van 16 februari 2021 beroep heeft ingesteld tegen het bestreden ontslagbesluit. Tegen het connexe besluit 2 om bijzonder verlof te verlenen heeft eiser geen beroepsgronden aangevoerd, zodat hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn beroep hiertegen. Tegen de andere connexe besluiten 1, 4 en 5 heeft eiser bij later aan de rechtbank gezonden brieven wel beroepsgronden geformuleerd, maar deze brieven zijn niet binnen de beroepstermijn door de rechtbank ontvangen. Dat betekent dat eiser tegen de beslissing van verweerder op zijn bezwaren tegen deze besluiten niet tijdig beroep heeft ingesteld, zodat hij ook ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Ter beoordeling resteert het bestreden ontslagbesluit.
12. In geschil is de vraag of de wel door de secretaris van verweerder maar niet door eiser ondertekende vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig is, nu eiser nadrukkelijk geweigerd heeft die mede te ondertekenen. Meer in het bijzonder ligt de vraag voor of het besluit waarbij eiser met ingang van 1 september 2019 ontslag is verleend, zijn grondslag kan vinden in de vaststellingsovereenkomst zoals die namens eiser door zijn advocaat op
20 december 2018 is aanvaard en of het ontslagbesluit hiermee in rechte houdbaar is.
De rechtsgeldigheid van het bestreden ontslagbesluit
13.1.Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat de door de rechtbank bij de uitspraak van 28 september 2020 bepaalde beslistermijn van zes weken is overschreden. Verweerder heeft namelijk pas na 17 weken beslist, waardoor de beslistermijn met 11 weken is overschreden. Eiser verzoekt de rechtbank om een dwangsom toe te kennen.
13.2.Als een besluit niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een dwangsom verschuldigd voor elke dag dat het in gebreke is en voor ten hoogste 42 dagen. Voorwaarde is dat het bestuursorgaan in gebreke wordt gesteld. Pas vanaf de vijftiende dag na die ingebrekestelling is een dwangsom verschuldigd.
13.3.Met de uitspraak van 28 september 2020 heeft de rechtbank verweerder opgedragen binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak werd verzonden alsnog een besluit op eisers bezwaren te nemen. Het bestreden besluit is op 3 februari 2021 – en daarmee dus na de termijn van zes weken – aan eiser verzonden. Verweerder had namelijk tot 9 november 2020 de tijd om te beslissen op de bezwaren van eiser. Niet gesteld – en ook anderszins niet gebleken – is dat eiser verweerder na de beslistermijn van zes weken in gebreke heeft gesteld. Het gemis van een ingebrekestelling staat, zoals verweerder terecht heeft betoogd, aan toekenning van een dwangsom in de weg. Het verzoek om een dwangsom wordt daarom afgewezen.
14.1.Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat het bestreden ontslagbesluit niet door een objectieve, onpartijdige en onafhankelijke instantie genomen.
14.2.Dat het bestreden ontslagbesluit niet door een objectieve, onpartijdige en onafhankelijke instantie is genomen is niet een eis die uit enige bestuursrechtelijke bepaling volgt. Voor zover eiser heeft willen stellen dat het bestreden ontslagbesluit onbevoegd is genomen wordt, heeft hij geen gelijk. Op grond van artikel 10:3, derde lid, van de Awb wordt mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt krachtens mandaat heeft genomen. Niet gesteld of anderszins gebleken is dat prof. dr. G.T.M. ten Dam niet bevoegd was om namens verweerder het bestreden ontslagbesluit te nemen. Het primaire ontslagbesluit is door een andere persoon, te weten [naam 2] , genomen. Het is daarnaast aan verweerder door wie hij zich laat vertegenwoordigen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15.1.Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat geen sprake is van een besluit, nu de beslissing op bezwaar niet van een rechtsmiddelenclausule is voorzien en daarmee in strijd is met artikel 3:45 van de Awb.
15.2.De rechtbank stelt vast dat het bestreden ontslagbesluit niet is voorzien van een rechtsmiddelenclausule. Dat in het bestreden ontslagbesluit geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen, maakt echter niet dat het geen besluit is waartegen bezwaar heeft open gestaan. Het gevolg van nalaten van enige vermelding over de mogelijkheid om een besluit aan te tasten kan zijn dat de belanghebbende een beroep kan doen op de verschoonbare termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, leidt het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing bij een besluit of uitspraak in beginsel tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, mits de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. Het bestreden ontslagbesluit dateert van
3 februari 2021. Eiser heeft op 16 februari 2021 – en daarmee tijdig – beroep ingesteld bij de rechtbank. Hij is door het ontbrekende rechtsmiddelenclausule niet in zijn belangen geschaad en dus slaagt de beroepsgrond niet.
De grondslag van het ontslagbesluit
16.1.Verweerder stelt zich op het standpunt dat de primaire ontslaggrond is gelegen in de vaststellingsovereenkomst en het daaruit voortvloeiende ontslag op grond van artikel
8.4, eerste lid, van de CAO NU.Het ontslagbesluit van 10 januari 2019 is daarvan een uitvloeisel.
16.2.De subsidiaire ontslaggrond is gelegen in de duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Aan een beoordeling van wat verweerder ter onderbouwing van de gestelde verstoring heeft aangevoerd, komt de rechtbank pas toe als de primaire ontslaggrond geen stand houdt.
16.3.Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte aangenomen dat uit de vaststellingovereenkomst een redelijke grond voor ontslag volgt. Er is namelijk, doordat hij de vaststellingsovereenkomst niet heeft ondertekend, geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Daarmee ontbreekt de grondslag van het ontslagbesluit. Hij is als gevolg daarvan op en na 1 september 2019 in vaste dienst gebleven bij verweerder.
16.4.De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat in het algemeen het uitgangspunt geldt dat een op schrift gestelde overeenkomst tot stand komt door ondertekening daarvan door alle partijen. Er kunnen zich echter bijzondere omstandigheden voordoen die leiden tot de conclusie dat, hoewel maar één van de bij de overeenkomst betrokken partijen de overeenkomst heeft getekend, de overeenkomst toch tot stand is gekomen. Dat kan aan de orde zijn als uit andere gedragingen of uitingen kan worden afgeleid dat overeenstemming bestaat over de inhoud van de overeenkomst zoals deze op schrift is gesteld.
16.5.De rechtbank komt tot het oordeel dat in het onderhavige geschil hiervan sprake is en overweegt daartoe als volgt. Wat de wederzijdse bedoeling van partijen was ten aanzien van het beëindigen van eisers dienstverband staat voldoende vast. Partijen hebben, vanuit de wil om tot een voor beide partijen aanvaardbaar einde van eisers aanstelling te komen, de mogelijkheid onderzocht om dat door middel van een vaststellingsovereenkomst te doen. Namens eiser heeft een advocaat met verweerder onderhandeld over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
16.6.De vaststellingsovereenkomst vormt de neerslag van afspraken die tussen partijen zijn gemaakt over de beëindiging van het ambtelijk dienstverband. Gesteld noch gebleken is dat de advocaat van eiser, ten tijde van het verzenden van de e-mail van 20 december 2018, niet langer gerechtigd was om als gemachtigde van eiser op te treden. De advocaat van eiser heeft zich namens eiser in de e-mail uitdrukkelijk en schriftelijk op alle onderdelen van de vaststellingsovereenkomst akkoord verklaard met de door verweerder op schrift gestelde afspraken. De rechtbank oordeelt dat verweerder er gerechtvaardigd op heeft mogen en kunnen vertrouwen dat met de e-mail van de advocaat van eiser op 20 december 2018 overeenstemming was bereikt.
16.7.Naar het oordeel van de rechtbank is met het bereiken van de overeenstemming op alle onderdelen tevens een wijziging van de volgordelijkheid geaccepteerd, namelijk dat de beslissing op zijn bezwaar tegen het voorwaardelijk ontslag
nade overeenstemming, namelijk op 21 december 2018, zou worden genomen. Eiser wordt daarom evenmin gevolgd in zijn uit het advies van de Adviescommissie overgenomen, stelling dat er geen overeenstemming is bereikt, omdat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat overeenstemming pas bereikt is
nahet ontvangen van de beslissing op zijn bezwaar.
16.8.De conclusie is dat op 20 december 2018, door aanvaarding van eiser middels zijn gemachtigde van de voorgestelde vaststellingsovereenkomst, sprake was van een rechtsgeldige, door wilsovereenstemming bereikte, overeenkomst. De ondertekening van de vaststellingsovereenkomst betreft dan nog slechts een formaliteit.
16.9.Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepzijn partijen gebonden aan een vaststellingsovereenkomst, die in de ambtenaarrechtelijke rechtsverhouding tussen een ambtenaar en een bestuursorgaan aangemerkt moet worden als een nadere regeling inzake de uitoefening van de aan het bestuursorgaan toekomende ontslagbevoegdheid. Aan zo’n regeling zijn partijen gebonden op grond van het beginsel van rechtszekerheid. Voor verdere beoordeling van de feiten is geen ruimte op basis van het uitgangspunt ‘afspraak is afspraak’. De rechtbank stelt vast dat de afspraak tot beëindiging van de arbeidsrelatie met ingang van 1 september 2019 er lag.
16.10.De rechtbank concludeert dat de primaire ontslaggrond van het ontslagbesluit en daarmee ook het bestreden besluit kan dragen. Voor de beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond is om die reden geen ruimte meer en aan een beoordeling van wat eiser tegen de die ontslaggrond heeft aangevoerd komt de rechtbank niet toe.
17. Eiser heeft in zijn brief aan de rechtbank van 31 mei 2021 nog opmerkingen gemaakt over het niet hebben kunnen ophalen van persoonlijke spullen. De rechtbank stelt vast dat dit buiten de omvang van het geding valt en om die reden onbesproken kan blijven.
18. Het beroep tegen de connexe besluiten 1, 2, 4 en 5 is niet-ontvankelijk.
19. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.