ECLI:NL:RBAMS:2021:6847

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
13/751974-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 3 september 2021 en betreft een vonnis van het District Court in Trzcianka van 6 maart 2019, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 27 oktober 2021 is de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in Polen, zorgvuldig overwogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectieve en betrouwbare gegevens zijn die wijzen op een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in Polen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overlevering niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces, aangezien er geen zwaarwegende gronden zijn die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instantie in twijfel trekken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en uitgesproken in openbare zitting. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751974-21
RK nummer: 21/4878
Datum uitspraak: 10 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 mei 2020 door de
Regional Court in Poznan(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 oktober 2021. Het verhoor heeft – via telehoren - plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
District Courtin Trzcianka van 6 maart 2019 met kenmerk II K 655/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. één jaar, vijf maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard op 10 januari 2019. Uit de aanvullende informatie van 24 september 2021 volgt dat de opgeëiste persoon op 10 januari 2019 is opgeroepen voor de zitting van 21 februari 2019, waarbij hij voor ontvangst heeft getekend. Het ondertekende stuk is overigens ook gevoegd bij de aanvullende informatie. De rechtbank leidt uit voorgaande gegevens af dat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, gelet op de ernstige zorgen die er zijn met betrekking tot de Poolse rechtsstaat en de mogelijke gevolgen van de recente uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof voor de detentieomstandigheden in Polen. De opgeëiste persoon maakt zich zorgen dat Polen zich niet langer aan internationale standaarden omtrent detentieomstandigheden zal houden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de door deze rechtbank gestelde prejudiciële vragen.
De officier van justitie heeft gesteld dat de vrees van de opgeëiste persoon ten aanzien van de detentieomstandigheden op geen enkele wijze onderbouwd is en dat de gestelde prejudiciële vragen de zaak van de opgeëiste persoon niet raken. Ook is niets aangevoerd om aan te tonen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zou hebben gehad.
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer ten aanzien van de detentieomstandigheden het kader, zoals dat is gegeven door het Hof in het arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru). De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld, waarbij, onder meer in haar uitspraak van 22 oktober 2018 [1] is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen door de raadsman naar voren gebracht – of bij de rechtbank ambtshalve bekend – die duiden op een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor het toestaan van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de door haar gestelde prejudiciële vraag (ECLI:NL:RBAMS:2021:5052), nu de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf die is opgelegd bij een vonnis dat dateert van vóór 14 februari 2020.
Voorts heeft de opgeëiste persoon geen enkele omstandigheid naar voren gebracht die zou kunnen leiden tot het oordeel dat de structurele en/of fundamentele gebreken die in Polen ten tijde van de uitvaardiging van het EAB bestonden, in zijn concrete geval afbreuk hebben gedaan aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke instantie die het aan het EAB ten grondslag liggende vonnis heeft gewezen. Er zijn dan ook geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en dat als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznan(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.