ECLI:NL:RBAMS:2021:6842

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
13-751983-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Opole, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure is behandeld op een openbare zitting op 27 oktober 2021. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat leidde tot de veroordeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van het proces en zijn advocaat aanwezig was tijdens het hoger beroep.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar is. De verdediging heeft ook betoogd dat de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht niet gewaarborgd is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon is geschonden. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegewezen, omdat aan alle wettelijke eisen is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-751983-21
RK nummer: 21/4902
Datum uitspraak: 10 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 september 2020 door de
Regional Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Meijer, advocaat te Beverwijk en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB, gelezen in samenhang met de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 september 2021, wordt melding gemaakt van een arrest van de
Regional Court in Opolevan 12 juni 2019 met kenmerk VII Ka 1097/18, waarbij de eerder bij vonnis van 19 september 2018 van de
District Court in Nysaopgelegde straf is teruggebracht tot één jaar en acht maanden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van een jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. een jaar, zes maanden en veertien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd nu de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces dat tot de beslissing van het opleggen van de straf heeft geleid.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De rechtbank stelt echter vast dat de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b OLW zich voordoet. Uit de aanvullende informatie van 21 september 2021 leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)). Alleen de procedure in hoger beroep valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 september 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn advocaat, hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de
District Court in Nysavan 19 september 2018 en dat zijn advocaat ter zitting in hoger beroep aanwezig was. De opgeëiste persoon heeft zelf verklaard dat hij zijn advocaat, die op zijn verzoek hoger beroep heeft ingesteld, had gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. De opgeëiste persoon was derhalve op de hoogte van het proces en een door hem gemachtigd advocaat heeft zijn verdediging gevoerd tijdens het proces. De rechtbank is daarom, met de officier van justitie, van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde is. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Poolse rechtsstaat

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht dusdanig is ingeperkt dat de grondrechten van de opgeëiste persoon en de fundamentele rechtsbeginselen niet langer gewaarborgd zijn. De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde rechten zullen worden geschonden. De onafhankelijkheid van het gerecht dat het EAB op 28 september 2020 heeft uitgevaardigd is niet gewaarborgd. Deze gerechtelijke instantie voldoet niet aan de eisen van effectieve rechterlijke bescherming. Ten tijde van de uitvaardiging van het EAB was de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht niet gewaarborgd. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om overlevering te weigeren, meer subsidiair om de zaak aan te houden tot de Poolse wetgeving de onafhankelijkheid van uitvaardigende gerechten weer waarborgt.
5.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan en heeft zich verzet tegen aanhouding. Het gaat om een arrest van vóór 14 februari 2020. De opgeëiste persoon heeft niet aangevoerd dat zijn recht op een eerlijk proces in 2019 is geschonden. Dat het EAB zou zijn uitgevaardigd door een niet onafhankelijke rechter is niet onderbouwd.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van deze rechtbank van 21 september 2021 [1] heeft de rechtbank al geoordeeld dat de antwoorden op de recente prejudiciële vragen slechts relevant (kunnen) zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een ná 14 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, nu het EAB is uitgevaardigd na deze datum, het EAB niet voldoet aan de eisen van effectieve rechterlijke bescherming. In haar uitspraak van 27 januari 2021 [2] heeft de rechtbank in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 december 2020 (
Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit)) [3] geoordeeld dat het bestaan van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft die in alle gevallen negatieve gevolgen voor de rechterlijke instanties in Polen kunnen hebben, op zichzelf niet volstaat om de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan elke Poolse rechter en rechterlijke instantie te ontzeggen. Niet valt in te zien hoe het gestelde gebrek aan onafhankelijkheid ten tijde van de uitvaardiging van het EAB een dreigende schending van het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon kan opleveren, nu hij reeds onherroepelijk is veroordeeld.
Het is in beginsel mede aan de opgeëiste persoon en zijn advocaat om, voor zover hij zich beroept op een reeds voltooide schending van zijn recht op een eerlijk proces, waar mogelijk, informatie te verstrekken die relevant zou kunnen zijn bij de beoordeling of een dergelijke schending heeft plaatsgevonden.
De opgeëiste persoon heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat hij geen eerlijk proces heeft gehad. De rechtbank beschikt ook anderszins niet over gegevens die daarop duiden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en dat als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast. Het verweer wordt verworpen. De rechtbank ziet, gelet op bovenstaande, geen reden de zaak aan te houden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Opole(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.Zaken C‑354/20 PPU en C‑412/20 PPU (gevoegd), ECLI:EU:C:2020:1033