ECLI:NL:RBAMS:2021:5305

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
13/751775-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een strafzaak in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Szczecin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De overlevering is verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar, opgelegd bij een onherroepelijk vonnis van 13 september 2018.

De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De officier van justitie heeft gepleit voor toewijzing van de overlevering, terwijl de verdediging heeft betoogd dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de antwoorden op deze vragen niet relevant zijn voor de onderhavige zaak, aangezien het EAB is uitgevaardigd vóór de datum waarop de relevante prejudiciële vragen zijn gesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751775-21
RK nummer: 21/3940
Datum uitspraak: 21 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 maart 2019 door
The Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeéiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 september 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon heeft op 19 augustus 2021 afstand gedaan van het recht om ter zitting aanwezig te zijn. Namens de opgeëiste persoon heeft zijn gemachtigd raadsman het woord gevoerd, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, te weten de
final and non-appealable judgement of the Regional Court in Szczecinvan 13 september 2018 (referentienummer: III K 220/18). Het vonnis is onherroepelijk geworden op 21 september 2018. Op 4 januari 2019 is er vervolgens een nationaal arrestatiebevel betreffende de opgeëiste persoon uitgevaardigd.
In het EAB en in de aanvullende informatie, te weten de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 augustus 2021, staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de zitting die tot de uitspraak heeft geleid. Ook was de opgeëiste persoon in persoon bij de uitspraak aanwezig, waarbij hij is gewezen op de mogelijkheden tot het instellen van hoger beroep.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het dossier volgt dat op het feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, onder verwijzing naar de tussenuitspraak van deze rechtbank van 10 augustus 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:4334) op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden nu de prejudiciële vragen die zijn gesteld door
The Supreme Courtin Ierland in de uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
[naam 1] and [naam 2] v. Minister for Justice and Equality [1] ook in de onderhavige zaak relevant zijn. In die uitspraak ging het weliswaar om een EAB dat was uitgevaardigd met het oog op de vervolging van een opgeëiste persoon, maar omdat dit EAB is uitgevaardigd vóór 25 juli 2018, te weten de dag waarop het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) uitspraak heeft gedaan in de zaak
LM [2] , is de Ierse prejudiciële verwijzing ook relevant voor dit EAB.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. De toets die het Hof van Justitie heeft geformuleerd in onder meer het arrest
LMgeldt onverkort. Nu de verdediging geen stukken heeft overgelegd die aantonen dat de opgeëiste persoon een oneerlijk proces zou hebben genoten in het licht van artikel 47 van het Handvest, bestaat er geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om hierover vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen. Dit zou anders zijn geweest indien het vonnis was gewezen na februari 2020.
Oordeel van de rechtbank
The Supreme Courtin Ierland heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
[naam 1] and [naam 2] v. Minister for Justice and Equalityprejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586 (
LM), in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 (de rechtbank begrijpt: 14 februari 2020) [3] hebben voorgedaan. Deze vragen, bij het Hof van Justitie ingediend op 3 augustus 2021 (Zaak C-480/21) hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
Bij tussenuitspraak van 14 september 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5052) heeft de rechtbank in een andere zaak die ziet op een Pools EAB dat is uitgevaardigd met betrekking tot de executie van een vrijheidsstraf de behandeling van de zaak heropend teneinde – in navolging van de Ierse verwijzing – een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie omtrent de toets die door een uitvoerende autoriteit dient te worden aangewend bij een (dreigende) schending van het recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Gelet op de aanleiding voor de prejudiciële vragen, in samenhang met hetgeen in voornoemde tussenuitspraak onder 2.2 (en in het bijzonder onder punt 7) is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de antwoorden op de prejudiciële vragen slechts relevant (kunnen) zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een op of ná 14 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake. De rechtbank zal dan ook niet het onderzoek in deze zaak aanhouden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeéiste persoon]aan
The Regional Court in Szczecin(Polen).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.https://courts.ie/acc/alfresco/69dfc107-7a5e-4212-a4a8-e27250205b87/2021_IESC_46.pdf/pdf#view=fitH.
2.Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586 (
3.Te weten: de datum dat de ‘