Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
The Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
final and non-appealable judgement of the Regional Court in Szczecinvan 13 september 2018 (referentienummer: III K 220/18). Het vonnis is onherroepelijk geworden op 21 september 2018. Op 4 januari 2019 is er vervolgens een nationaal arrestatiebevel betreffende de opgeëiste persoon uitgevaardigd.
4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
The Supreme Courtin Ierland in de uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
[naam 1] and [naam 2] v. Minister for Justice and Equality [1] ook in de onderhavige zaak relevant zijn. In die uitspraak ging het weliswaar om een EAB dat was uitgevaardigd met het oog op de vervolging van een opgeëiste persoon, maar omdat dit EAB is uitgevaardigd vóór 25 juli 2018, te weten de dag waarop het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) uitspraak heeft gedaan in de zaak
LM [2] , is de Ierse prejudiciële verwijzing ook relevant voor dit EAB.
LMgeldt onverkort. Nu de verdediging geen stukken heeft overgelegd die aantonen dat de opgeëiste persoon een oneerlijk proces zou hebben genoten in het licht van artikel 47 van het Handvest, bestaat er geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om hierover vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen. Dit zou anders zijn geweest indien het vonnis was gewezen na februari 2020.
[naam 1] and [naam 2] v. Minister for Justice and Equalityprejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586 (
LM), in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 (de rechtbank begrijpt: 14 februari 2020) [3] hebben voorgedaan. Deze vragen, bij het Hof van Justitie ingediend op 3 augustus 2021 (Zaak C-480/21) hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsbepalingen
8.Beslissing
[naam opgeéiste persoon]aan
The Regional Court in Szczecin(Polen).