ECLI:NL:RBAMS:2021:6835

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
13/752030-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; beoordeling van de genoegzaamheid van de feiten en detentieomstandigheden

Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 22 september 2021. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De verdediging voerde aan dat de beschrijving van de deelname aan een criminele organisatie in het EAB onvoldoende was onderbouwd, maar de officier van justitie betoogde dat er voldoende aanwijzingen waren voor deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de feiten genoegzaam waren omschreven.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld. Er werd vastgesteld dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling in bepaalde Belgische detentie-instellingen, maar de rechtbank oordeelde dat de gegeven garanties door de Belgische autoriteiten voldoende waren om te waarborgen dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in dergelijke omstandigheden zou worden geplaatst. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat deze kon worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. C. Klomp als voorzitter, en de griffier was mr. K. Spanjaart.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752030-21
RK nummer: 21/5186
Datum uitspraak: 24 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 september 2021 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 november 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek uitgevaardigd door G. Franssens, onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen met kenmerk 2021/128, not. nr: AN45.LB.84422-21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat de feitsomschrijving met betrekking tot de deelname aan een criminele organisatie ongenoegzaam en onvoldoende onderbouwd is. Het is niet duidelijk wat voor criminele organisatie het zou zijn geweest en hoe de opgeëiste persoon hieraan zou hebben deelgenomen. De overlevering moet voor dit deel geweigerd worden.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering ook voor het feit deelneming aan een criminele organisatie kan worden toegestaan. Uit de feiten en omstandigheden zoals omschreven in het EAB blijkt voldoende aanwijzing voor deelname aan een criminele organisatie. Het lijstfeit is in redelijkheid aangekruist.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht met een vuurwapen op een woning te hebben geschoten. Volgens de uitvaardigende autoriteit zijn er aanwijzingen dat dit in het kader van een criminele organisatie en represailles in het criminele milieu is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze omschrijving, tegen de achtergrond van het aangekruiste lijstfeit, voldoende duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht en is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het feit genoegzaam is omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd.
Artikel 2 OLW stelt voorts niet de eis dat wordt verduidelijkt waarop de verdenking is gebaseerd. Volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank treedt de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 14, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
moord en doodslag, zware mishandeling;
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout heeft per brief van 12 oktober 2021 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, en waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waarvan hier sprake is zijn Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De
Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijhedenheeft bij brief van 9 september 2021 de volgende algemene garantie gegeven:
“Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel :
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.”
Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
“Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.”
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] , waarin is geoordeeld dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021, inhoudende een algemene detentiegarantie, in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [3] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de zeven hiervoor genoemde penitentiaire instellingen heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
De detentieomstandigheden staan om die reden niet aan overlevering in de weg.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak