Uitspraak
1.Procesgang.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon.
3.Het verzoek tot uitlevering.
diplomatic notenr. 070/21 van 21 juli 2021 van de ambassade van de Verenigde Staten van Amerika te ’s-Gravenhage.
diplomatic notenr. 070/21 van 21 juli 2021 en the Red Notice van 17 juni 2021. De in die bijlagen tussen haken geplaatste gedeelten dienen als hier ingevoegd te worden beschouwd.
4.Ontvankelijkheid officier van justitie (niet tijdige vordering)
5.De beoordeling van het verzoek tot uitlevering.
flagranteschending van artikel 6, eerste lid, EVRM. Verder gaat zij er op grond van het vertrouwensbeginsel van uit dat het rechtssysteem in de Verenigde Staten een verweer ten aanzien van onrechtmatige bewijsvergaring toestaat en dat de rechter aldaar een oordeel daarover zal geven alsmede het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM en/of artikel 14, eerste lid IVBPR zal waarborgen, waarbij de rechtbank verwijst naar het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad.
ne bis in idembeginsel als bedoeld in artikel 5 sub b van het Verdrag en artikel 9, eerste lid sub d onder 1 UW.
ne bis in idemnu de justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten hebben toegezegd dat de vervolging in hun uitleveringsverzoek niet ziet op handelingen gepleegd in Dubai .
affidavitblijkt op pagina 16 dat de opgeëiste persoon aan een Anom -gebruiker het volgende heeft gezegd:
“ik en mijn partner zijn vrij... Ze gaven mij gewoon een fikse boete voor het verkopen van Sky in Dubai ”.
Racketeering Conspiracymet als Nederlandse equivalent
het deelnemen aan een criminele organisatie.
Diplomatic Note,de
affidaviten het aanhoudingsbevel valt op te maken dat de aanhouding en dagvaarding van de opgeëiste persoon ook zou zijn gerechtvaardigd indien het feit in Nederland zou zijn gepleegd. Ook blijkt uit deze stukken dat de feiten zijn gepleegd tussen omstreeks oktober 2019 en 28 mei 2021.
Diplomatic Notevan 21 juli 2021 is onder meer het volgende vermeld:
Red Noticestaan pleegperiode en plaats voldoende vast en daarnaast blijkt hieruit dat het strafbare feit onder meer in
the Southern District of Californiaheeft plaatsgevonden, zodat aan het vereiste van tijd en plaats conform artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van het Verdrag is voldaan. Tevens is hiermee vast komen te staan dat het feit niet uitsluitend buiten het grondgebied van de Verenigde Staten is gepleegd en hoefde de justitiële autoriteit van de Verenigde Staten krachtens artikel 9, tweede lid, aanhef en onder e, van het Verdrag niet bij het verzoek tot uitlevering te vermelden op grond van welke wetsartikelen rechtsmacht aan de Verenigde Staten kan worden toegekend.
affidavitis gebaseerd, hoeven niet te worden overgelegd
affidavit in support of request for extraditionvan 18 juni 2021 waarin het resultaat en het verloop van het onderzoek uiteen wordt gezet; hoe de opgeëiste persoon in beeld is gekomen, waarin de handelingen van de opgeëiste persoon beschreven, alsmede zijn vermeende rol en zijn aandeel in het strafbare feit. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de eis van artikel 9, derde lid, aanhef en onder b, van het Verdrag. Voor het overige vindt de eis die de raadsman kennelijk in artikel 28, tweede lid, UW leest geen steun in het recht.
6.Toepasselijke wetsartikelen.
Trb. 1980, 11;
Trb. 1983, 133;
Trb. 2004, 296).
7.Beslissing.
TOELAATBAARde door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika verzochte uitlevering van de opgeëiste persoon ter strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit zoals omschreven in het verzoek om uitlevering van 21 juli 2021 en
the Red Noticevan 17 juni 2021.