ECLI:NL:RBAMS:2021:6498

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
13/299833-20 & 23/002561-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens belaging van ex-partner met vrijspraak voor bedreiging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging van zijn ex-partner en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging door gedurende een periode van vier maanden stelselmatig contact te zoeken met de aangeefster via WhatsApp, voicememo's en sociale media, ondanks herhaalde verzoeken van de aangeefster om geen contact meer op te nemen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, omdat deze niet bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat de belaging een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster vormde, en dat de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor belaging van dezelfde persoon, zich opnieuw schuldig had gemaakt aan dergelijk gedrag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn gedrag de grenzen van het betamelijke had overschreden en dat er een risico bestond dat hij zich opnieuw belastend zou gedragen jegens de aangeefster. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de proeftijd afgewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd niet aan een nieuw strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/299833-20 & 23/002561-19 (tul)
Datum uitspraak: 10 november 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Barendregt, en van wat het slachtoffer [slachtoffer] en verdachte en zijn raadsman, mr. T. den Haan, namens zijn kantoorgenoot mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. belaging van [slachtoffer] ;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer] ,
beide feiten gepleegd in de periode tussen 26 juli 2020 tot en met 18 november 2020 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is, omdat niet is voldaan aan het klachtvereiste. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van ontvangst klacht, waarin de verbalisant verklaart van aangeefster een mondelinge klacht te hebben ontvangen. In het proces-verbaal staat als verklaring van aangeefster slechts vermeldt: “stalking van ex-partner” en het is niet door de aangeefster ondertekend. Dit laatste is ingevolge artikel 164, tweede lid, juncto artikel 163, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wel vereist. De periode waarin een klacht kan worden gedaan is verstreken, zodat de uitlatingen van aangeefster ter terechtzitting niet kunnen worden meegewogen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verbalisant, ten overstaan van wie aangeefster heeft verklaard dat zij uitdrukkelijk heeft verzocht om tot vervolging over te gaan, het proces-verbaal wel heeft ondertekend, zodat aan het klachtvereiste is voldaan.
De rechtbank overweegt als volgt. Aan de niet-naleving van de vormvoorschriften omtrent de indiening van een klacht worden door de wet geen rechtsgevolgen verbonden. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad [1] volgt dat het bijzondere belang dat met een klachtdelict wordt beschermd, niet in het geding is indien de klacht niet voldoet aan de wettelijke eisen van artikelen 163 en 164 Sv, maar wel vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst. Van die wens moet binnen de wettelijke klachttermijn van drie maanden zijn gebleken.
De rechtbank overweegt dat het proces-verbaal van ontvangst van klacht weliswaar niet door aangeefster is ondertekend, maar wel door de verbalisant die op ambtsbelofte verklaart dat aangeefster hem uitdrukkelijk heeft verzocht om over te gaan tot vervolging van verdachte wegens stalking. Dit ambtsedig proces-verbaal is binnen de wettelijke klachttermijn opgemaakt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voldoende vaststaat dat aangeefster de vervolging van verdachte heeft gewenst. Het Openbaar Ministerie is daarom ontvankelijk.
3.2
De overige vragen van 348 Sv
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde bedreiging niet kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging. Uit de aangifte volgt dat verdachte veelvuldig contact heeft gezocht met aangeefster door haar berichten te sturen via WhatsApp, voicememo’s en door het plaatsen op Facebook van delen van gesprekken. Verdachte erkent ook dat hij dit heeft gedaan. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en heeft geprobeerd haar ergens toe te dwingen en zij heeft een stroom aan grove berichten moeten dulden. Deze inbreuk was ook wederrechtelijk en stelselmatig. Verdachte vindt dat hij in zijn volste recht stond om contact te zoeken met aangeefster omdat hij zijn kinderen wilde zien. Verdachte heeft echter door op opdringende wijze zijn recht proberen te halen wederrechtelijk gehandeld. Verdachte was al eens veroordeeld wegens belaging van aangeefster, zodat het voor hem helder moet zijn geweest dat aangeefster geen contact wilde, zeker niet in deze vorm. Verdachte heeft door de frequentie waarmee en de wijze waarop hij contact heeft gezocht met aangeefster over de omgang met zijn kinderen de grenzen van het betamelijke overschreden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte bekent dat hij de berichten en voicememo’s heeft gestuurd en dat hij berichten op Facebook heeft geplaatst. Dit zijn uitingen geweest van zijn frustratie over het ontbreken van omgang met zijn kinderen en zijn grove verwensingen, maar het is niet zijn bedoeling geweest om dreigend over te komen.
De raadsman van verdachte is van mening dat niet alle berichten die door verdachte zijn verzonden, die vallen binnen de ten laste gelegde periode, kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk. Het bericht van 25 juli 2020 valt buiten de ten laste gelegde periode. Het eerstvolgende bericht binnen de ten laste gelegde periode dat mogelijk als wederrechtelijk kan worden aangemerkt betreft het bericht van 5 september 2020. Vervolgens kunnen slechts het bericht van 9 oktober 2020, de voiceberichten van 17, 18 en 19 oktober 2020 en de berichten van 1 en 2 november 2020 als wederrechtelijk worden aangemerkt. Alle overige berichten betreffen normale berichten die gaan over de omgang met de kinderen. De berichtenstroom die in aanmerking kan komen voor de beoordeling van de belaging is daarom veel beperkter dan de ten laste gelegde periode doet suggereren. Ook staat in de tenlastelegging opgenomen dat verdachte contact heeft gezocht met de school van de kinderen, maar dit is niet stelselmatig gebeurd en was niet wederrechtelijk.
De verdediging meent dat beoordeeld dient te worden of er sprake was van belaging in de periode tussen 9 en 19 oktober 2020 en stelt zich primair op het standpunt dat die berichten en voicememo’s niet kunnen worden aangemerkt als een stelselmatige inbreuk, zodat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair dient de bewezenverklaarde periode beperkt te worden tot de periode tussen 9 en 19 oktober 2020.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte vast dat verdachte veelvuldig berichten en voicememo’s via WhatsApp heeft gestuurd naar het slachtoffer, waarin hij haar heeft uitgescholden, beledigd en bedreigd. De rechtbank overweegt dat weliswaar niet alle berichten van die aard waren en dat veel berichten betrekking hadden op de gemeenschappelijke kinderen van verdachte en aangeefster, maar dat die berichten er wel op gericht waren om het slachtoffer ergens toe te dwingen, namelijk het toestaan van omgang met de kinderen. Bovendien heeft het slachtoffer hierdoor steeds contact met verdachte moeten dulden.
De rechtbank overweegt dathet bericht dat verdachte op Facebook heeft geplaatst niet kan worden aangemerkt als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, omdat hij dit heeft geplaatst op zijn eigen privé pagina en niet kan worden vastgesteld dat dit gericht was aan aangeefster. Verdachte wordt hier partieel van vrijgesproken.
De rechtbank neemt in de beoordeling of er sprake was van belaging in de ten laste gelegde periode ook het bericht van 25 juli 2020 mee. Dit bericht is immers omstreeks de ten laste gelegde periode verzonden. Daar komt bij dat verdachte op 1 juli 2020 nog door het gerechtshof is veroordeeld voor belaging van aangeefster, zodat het verdachte vanaf dat moment en dus gedurende de gehele ten laste gelegde periode duidelijk moet zijn geweest dat het slachtoffer geen contact met verdachte wenste.
Bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Verdachte heeft op een indringende en intensieve wijze geprobeerd om omgang met zijn kinderen af te dwingen bij aangeefster, terwijl zij herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat omgang slechts kan plaatsvinden onder professionele begeleiding.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging.

5.De bewezenverklaring en het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
omstreeks de periode van 26 juli 2020 tot en met 18 november 2020 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door (telkens)
- die [slachtoffer] WhatsApp berichten te sturen en
- die [slachtoffer] (middels WhatsApp) om omgang met de kinderen te vragen en
- die [slachtoffer] (middels WhatsApp) te bedreigen (met woorden als: "Ik hoop dat je dood gaat aan de Corona. Zodat ik mijn kinderen terug krijg. Ik ga met plezier die 40 dagen zitten. Want die 80 uur taakstraf ga ik niet doen. Sterf, Kankerwijf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- die [slachtoffer] (middels WhatsApp) te beledigen en/of uit te schelden en
- die [slachtoffer] voicememos te sturen en
- die [slachtoffer] op te bellen en
- de voicemail van die [slachtoffer] in te spreken en
- de school van de kinderen van die [slachtoffer] te benaderen en
- bij die school om informatie te vragen,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Aan de proeftijd dienen bijzondere voorwaarden te worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling bij De Waag en een contactverbod met [slachtoffer] , behalve, na zes maanden na ingang van de proeftijd, als dit contact plaatsvindt per e-mail en alleen voor zover dit contact de omgangsregeling betreft of als dit contact plaatsvindt in het bijzijn van betrokken instanties in het kader van de omgangsregeling met de kinderen.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
Rekening houdend met de beperktere periode die bewezen kan worden, heeft de verdediging verzocht om – conform de richtlijnen van het Openbaar Ministerie – aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke straf op te leggen dan de periode die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij dient er rekening mee te worden gehouden dat verdachte gedurende de voorlopige hechtenis te maken kreeg met allerlei extra beperkingen in verband met de uitbraak van het coronavirus. Gelet hierop is er ook geen ruimte meer voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.
Subsidiair is verzocht om te volstaan met hooguit één maand voorwaardelijke gevangenisstraf of een voorwaardelijke taakstraf en om daar geen bijzondere voorwaarden aan te verbinden. Verdachte is onderzocht door de psycholoog en de psychiater en zij doen geen aanbevelingen voor een behandeling. De reclassering adviseert ook alleen maar bijzondere voorwaarden op te leggen indien verdachte daaraan wil meewerken. Verdachte heeft hier geen behoefte aan. Ook hoeft er geen contactverbod te worden opgelegd. Er is immers al een jaar verstreken sinds het tenlastegelegde en er is geen contact meer gezocht door verdachte. Verdachte wil ook geen contact meer.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer vier maanden op een intensieve, indringende en vaak ook zeer grove manier geprobeerd om bij het slachtoffer omgang met hun kinderen af te dwingen. Dit terwijl aangeefster meermalen heeft aangegeven dat omgang met de kinderen slechts onder professionele begeleiding van instanties kan plaatsvinden. Verdachte was zeer recent nog door het hof veroordeeld wegens belaging van aangeefster, maar desondanks is hij doorgegaan met het opzettelijk en stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 1 juni 2021, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. [naam] en psychiater [naam2] . Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in. Beide rapporteurs schrijven dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een psychische stoornis, maar dat zij door het beperkte onderzoek als gevolg van de beperkte medewerking van verdachte, niet kunnen komen tot een diagnostische conclusie. Zij onthouden zich daarom van een advisering ten aanzien van de toerekenbaarheid van de tenlastegelegde feiten aan verdachte en doen geen aanbevelingen ten aanzien van een mogelijk strafrechtelijk kader.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 21 oktober 2021, opgemaakt door W. van de Weg. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in. De reclassering acht een behandeltraject voor verdachte geïndiceerd, inclusief juiste diagnose van de problematiek en behandeling van eventuele trauma’s. Dit naar aanleiding van de mogelijk traumatische gebeurtenissen uit het verleden, de aanwijzingen van psychische- of psychiatrische problematiek volgens de NIFP rapporteurs en enkele uitspraken van verdachte. Dit behandeltraject kan ook dienen ter verlaging van de stress, aangezien verdachte heeft aangegeven het zwaar te hebben. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf en daaraan als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod. De reclassering adviseert ter terechtzitting te toetsen of verdachte wil meewerken aan de bijzondere voorwaarden. Zo niet, dan adviseert de reclassering oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden en een contactverbod met aangeefster als vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank onder meer gekeken naar de Richtlijnen van het Openbaar Ministerie die gelden voor belaging, voor de duur van drie tot zes maanden, in geval van eenmalige recidive. Deze gaan uit van een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Alles overwegende vindt de rechtbank dit een passende straf.
De rechtbank zal geen bijzondere voorwaarden verbinden aan de voorwaardelijke straf, gelet op het advies van de reclassering en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat het opleggen van een behandelverplichting zinloos is omdat hij daar niet achter staat en behandeling dus ook niet zal werken.
Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op. Deze maatregel houdt in dat verdachte gedurende twee jaar geen direct of indirect contact mag opnemen met aangeefster. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens aangeefster, beveelt de rechtbank dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 30 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/002561-19, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 1 juli 2020 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de proeftijd met een jaar wordt verlengd, zodat de bij dat arrest opgelegde bijzondere voorwaarde, inhoudende een locatieverbod, in stand blijft en zodat verdachte nog een jaar langer een stok achter de deur heeft om te voorkomen dat hij opnieuw recidiveert.
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen. Het locatieverbod gold slechts voor de duur van zes maanden na onherroepelijk worden van het arrest, zodat verlenging van de proeftijd geen verlenging van het locatieverbod met zich brengt. Er zal dus op een andere manier bewerkstelligt moeten worden dat verdachte en [slachtoffer] niet samen op het schoolplein komen te staan.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Desalniettemin zal de rechtbank de vordering afwijzen, omdat zij ten uitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf niet opportuun acht gelet op de duur van de in onderhavige zaak onvoorwaardelijk opgelegde straf die korter is dan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis, de bijbehorende proeftijd en gelet op het feit dat verdachte gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis geen nieuw strafbaar feit heeft begaan. Mede hierom ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de proeftijd te verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaar op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum2] , wonende [adres2] , tenzij dit contact plaatsvindt onder professionele begeleiding van daartoe geëigende instanties.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 (zeven) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/002561-19 af.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en R. Klein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2021.
[bijlage{...}]