ECLI:NL:RBAMS:2021:6473
Rechtbank Amsterdam
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte voor overtreding van inreisverbod wegens gebrek aan bewijs van wettelijk voorschrift
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verblijf in Nederland terwijl aan hem een inreisverbod was opgelegd. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 29 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C.J. Staal, zijn vordering heeft gepresenteerd, en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Boumanjal. De tenlastelegging betrof het feit dat de verdachte op 17 juli 2021 in Nederland verbleef, ondanks het opgelegde inreisverbod.
De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er strijd was met het opportuniteitsbeginsel. De raadsman stelde dat het Openbaar Ministerie in 2019 al had gevorderd om niet-ontvankelijk te zijn in een eerdere vervolging van de verdachte voor een soortgelijke overtreding. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het Openbaar Ministerie rechtmatig had besloten om de verdachte opnieuw te vervolgen, gezien de veranderde jurisprudentie.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. De rechtbank oordeelde dat het bestanddeel 'op grond van een wettelijk voorschrift' niet bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat het inreisverbod, dat aan de verdachte was opgelegd, niet voldeed aan de vereisten van een wettelijk voorschrift, en dat er geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde was aangetoond. De rechtbank baseerde haar beslissing op de rechtspraak van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie, die vereisen dat voor een veroordeling op basis van artikel 197 Sr moet worden vastgesteld dat het inreisverbod berust op een wettelijk voorschrift.