ECLI:NL:RBAMS:2021:6428

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
AMS 21/1371 en AMS 21/1372
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering en arbeidsgeschiktheid van eiser na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan in twee zaken (AMS 21/1371 en AMS 21/1372) betreffende de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser door het Uwv. Eiser, die zich op 30 januari 2019 ziek meldde, ontving aanvankelijk een Ziektewetuitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 28 september 2020, na een medisch en arbeidskundig onderzoek waaruit bleek dat eiser voor 16% arbeidsongeschikt was. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond. Eiser voerde aan dat zijn klachten niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling, en dat hij niet arbeidsgeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de medische bevindingen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had besloten de Ziektewetuitkering van eiser te beëindigen en dat eiser per 3 november 2020 arbeidsgeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond in beide zaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummers: AMS 21/1371 en AMS 21/1372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S.A. Adjiembaks),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).
Partijen worden hierna [eiser] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

AMS 21/1371
Met een besluit van 27 augustus 2020 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv beslist dat [eiser] met ingang van 28 september 2020 geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering.
Bij besluit van 22 januari 2021 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
AMS 21/1372
Met een besluit van 30 november 2020 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv beslist dat [eiser] met ingang van 3 november 2020 geen recht heeft op een Ziektewetuitkering.
Bij besluit van 22 januari 2021 (het bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In beide zaken
Het onderzoek ter zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 29 september 2021. [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. S.A. Adjiembaks, kantoorgenoot van zijn gemachtigde, en vergezeld van M.A. Budak (tolk Turks). Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] ontvangt een WW [1] -uitkering en meldt zich op 30 januari 2019 ziek wegens lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft daarop aan hem een Ziektewetuitkering toegekend.
2. In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft er een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van de arts zijn vastgelegd in het rapport van 27 juli 2020. De bevindingen van de arbeidsdeskundige zijn vastgelegd in het rapport van 25 augustus 2020. Uit het onderzoek volgt dat [eiser] voor 16% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarom met het primaire besluit 1 de Ziektewetuitkering van [eiser] beëindigd met ingang van 28 september 2020.
3. Op 3 november 2020 heeft [eiser] zich opnieuw ziekgemeld. Uit het medisch rapport van 29 november 2020 blijkt dat de verzekeringsarts van oordeel is dat [eiser] per die datum arbeidsgeschikt is. Het Uwv heeft daarom met het primaire besluit 2 beslist dat [eiser] geen recht heeft op een Ziektewetuitkering
4. In de bezwaarprocedures tegen de primaire besluiten 1 en 2 heeft één medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden met betrekking tot de beide data in geding
(28 september 2020 en 3 november 2020). De bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn vastgelegd in het rapport van 19 januari 2021. De bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn vastgelegd in het rapport van 21 januari 2021. Volgens deze verzekeringsarts is [eiser] meer beperkt dan primair is aangenomen. De verzekeringsarts heeft daarom op 19 januari 2021 een gewijzigde functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidskundige bezwaar en beroep concludeert dat [eiser] op basis van deze FML nog steeds arbeidsgeschikt is. Het Uwv heeft beide bezwaren van [eiser] daarom ongegrond verklaard.
Het standpunt van [eiser]
5. [eiser] voert aan dat ten onrechte niet is ingegaan op de problemen die hij ervaart bij het in- en doorslapen. [eiser] is als gevolg van deze klachten overdag vermoeid, er moet daarom een urenbeperking worden aangenomen. Daarnaast is er onvoldoende rekening gehouden met de fysieke klachten van [eiser] zoals zijn oog-, schouder- en voetklachten. [eiser] kan als gevolg van zijn depressie niet veel prikkels verdragen, ten onrechte zijn geen beperkingen aangenomen ten aanzien van het werken in een grote en drukke omgeving, Daarnaast is het opleidingsniveau van [eiser] niet 2, maar 1. [eiser] heeft namelijk het basisonderwijs in Turkije niet voltooid, en hij heeft altijd fysieke arbeid verricht waarbij lezen en schrijven nauwelijks een rol speelde.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank moet in deze procedures beoordelen of het Uwv terecht de Ziektewetuitkering van [eiser] met ingang van 28 september 2020 heeft beëindigd en of het Uwv terecht heeft beslist dat [eiser] per 3 november 2020 arbeidsgeschikt is.

De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

7. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen zorgvuldig medisch onderzoek verricht. De primaire arts heeft het dossier bestudeerd en [eiser] op een telefonisch spreekuur gesproken op 22 juni 2020. Deze arts heeft in het rapport toegelicht dat een nader lichamelijk onderzoek achterwege gelaten kon worden, gezien er geen verandering is opgetreden in de klachten en voorgaande onderzoeken al voldoende duidelijkheid verschaffen over de aard van de problematiek. De arts heeft verder een dossierstudie verricht. De arts heeft de beperkingen van [eiser] vastgelegd in de FML van 27 juli 2020.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook de dossiergegevens bestudeerd. Daarnaast heeft deze verzekeringsarts de hoorzitting via telefoonverbinding op 21 december 2020 bijgewoond. Deze verzekeringsarts heeft verder de in bezwaar overgelegde medische informatie bij zijn beoordeling betrokken, het gaat daarbij om de brief van de behandelend psychiater van 8 januari 2021 die hij opgevraagd heeft en het huisartsenjournaal van
16 december 2020 dat door [eiser] overgelegd is. Volgens de verzekeringsarts geeft de heroverweging in bezwaar aanleiding om ten aanzien van beide datums in geding af te wijken van de belastbaarheid zoals die primair is vastgesteld. Hij heeft daarom de gewijzigde FML van 19 januari 2021 vastgesteld.
De medische beoordeling
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd op welke wijze zij de beperkingen van [eiser] per 28 september 2020 en 3 november 2020 hebben vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de in bezwaar overgelegde medische informatie vastgesteld dat [eiser] meer beperkt is dan primair werd aangenomen. Uit de brief van de behandelend psychiater van
8 januari 2021 blijkt namelijk dat de psychische klachten ernstiger zijn dan de spanningsklachten waar primair vanuit is gegaan. Er is sprake van een depressie. Om die reden heeft deze verzekeringsarts in aanvulling op de FML van 27 juli 2020 beperkingen toegevoegd in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt verder op dat de beperkingen op 28 september 2020 (eerste datum in geding) mogelijk minder ernstig waren dan op 3 november 2020 (tweede datum in geding), maar dat door het tijdsverloop het onderscheid niet te maken valt. Om pragmatische redenen gaat hij er daarom vanuit dat de beperkingen op de tweede datum in geding al in dezelfde mate aanwezig waren op eerste datum in geding.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat ten onrechte geen urenbeperking aangenomen is. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
25 maart 2021 nader gemotiveerd dat conform de “Standaard duurbelastbaarheid in arbeid” een urenbeperking niet automatisch aan de orde is wanneer er sprake is van slaapproblemen en vermoeidheidsklachten. Hij acht daarbij van belang dat niet gebleken is dat er een noodzaak tot recuperatie is.
9.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet gebleken is dat de fysieke klachten van [eiser] moeten leiden tot verdergaande beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport in van 19 januari 2021 en aanvullend in het rapport van 25 maart 2021 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat hier geen aanleiding toe is. Volgens deze verzekeringsarts zijn de bestaande klachten al langere tijd aanwezig en blijken er geen nieuwe medische inzichten uit het in bezwaar overgelegde huisartsjournaal ten opzichte van de data in geding. Daarom wordt geen aanleiding gezien om af te wijken van de fysieke beperkingen zoals die zijn weergegeven in de FML van 19 januari 2021.
9.4.
[eiser] voert verder aan dat één van de geselecteerde functies niet geschikt is omdat hij als gevolg van zijn depressie niet veel prikkels kan verdragen. De rechtbank merkt dit aan als een medische beroepsgrond, aangezien de strekking daarvan is dat meer beperkingen moeten worden aangenomen door de verzekeringsarts. Nu [eiser] geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat rekening gehouden moet worden met dat hij geen prikkels kan verdragen en het gegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 januari 2021 uitvoerig gemotiveerd heeft op welke punten [eiser] als gevolg van de depressie beperkt kan worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat de belastbaarheid van [eiser] op dit punt niet is onderschat.
10. De rechtbank concludeert dat het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag heeft kunnen leggen aan de bestreden besluiten 1 en 2.
Het arbeidsdeskundig oordeel
11.1.
De rechtbank overweegt dat de arbeidsdeskundigen terecht rekening hebben gehouden met de geselecteerde functies ten tijde van de WIA-beoordeling in 2016 [2] als maatstaf bij het bepalen van de arbeidsgeschiktheid van [eiser] op de eerste datum in geding.
11.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is bij zijn beoordeling terecht uitgegaan van beperkingen zoals die zijn aangenomen in de FML van 19 januari 2021. Deze arbeidsdeskundige is net zoals de primaire arbeidsdeskundige van oordeel dat [eiser] op medische gronden niet langer geschikt is voor de ten tijde van de WIA-beoordeling in 2016 geselecteerde functies. Verder heeft deze arbeidsdeskundige nieuwe functies geselecteerd omdat [eiser] in bezwaar verdergaand beperkt is geacht. De functies die hij selecteerde zijn: monteur printplaten (SBC-code 267051), medewerker intern transport (SBC-code 111220), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen
(SBC-code 267071). Op basis van de eerste drie functies is berekend dat [eiser] 66,53% kan verdienen van het maatmaninkomen. Dat betekent dat [eiser] minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat het recht op Ziektewetuitkering terecht is beëindigd.
11.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet voldoet aan de eisen van opleidingsniveau 2. Naar vaste rechtspraak kan worden voldaan aan een opleidingsniveaueis door een combinatie van opleiding én werkervaring. [3] De arbeidsdeskundige heeft in de rapporten van 21 januari 2021 en 23 maart 2021 voldoende gemotiveerd waarom [eiser] met zijn opleiding en werkervaring voldoet aan de eisen van opleidingsniveau 2. In hetgeen [eiser] aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andere conclusie.
11.4.
Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat hij al zijn certificaten behaald heeft door te spieken en dat zijn tweetalige collega’s voor hem de werkinstructies vertaalden. Daarnaast zou zijn voormalig werkgever een speciale tweetalige docent hebben ingehuurd zodat [eiser] en andere Turkse collega’s de Nederlandse certificaten konden behalen. De rechtbank overweegt dat deze stellingen niet door enig bewijs ondersteund worden zoals door verklaringen van voormalig collega’s of examinatoren. [eiser] heeft deze stellingen bovendien niet eerder in de procedure naar voren gebracht en hij heeft ook niet op de zitting aangeboden om alsnog bewijs te leveren. Volgens [eiser] was het aan het Uwv om op dit punt nader onderzoek te doen, maar de rechtbank gaat daar niet in mee omdat niet gebleken is dat [eiser] hierover eerder melding heeft gemaakt bij het Uwv. De beroepsgrond slaagt niet.
11.5.
Ten aanzien van de tweede datum in geding geldt dat [eiser] arbeidsgeschikt is wanneer hij geschikt kan worden geacht voor minstens één van de in het rapport van 21 januari 2021 geselecteerde functies. Aangezien de medische beperkingen op beide data in geding hetzelfde zijn, is terecht geconcludeerd dat [eiser] ook op de tweede datum in geding arbeidsgeschikt is.
12. De rechtbank concludeert dat het Uwv het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag heeft kunnen leggen aan de bestreden besluiten 1 en 2.
Conclusie
13. Het Uwv heeft terecht de Ziektewetuitkering van [eiser] met ingang van
28 september 2020 beëindigd en heeft terecht beslist dat [eiser] per 3 november 2020 arbeidsgeschikt is.
14. In beide procedures bestaat voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffiegeld geen aanleiding.

Beslissing

AMS 21/1371
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
AMS 21/1372
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.WW: Werkloosheidswet.
2.Deze functies zijn geselecteerd met het arbeidsdeskundig rapport van 28 december 2015.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4392.