ECLI:NL:RBAMS:2021:6399

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
RK 21/2972
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen de afname van DNA van de veroordeelde, die was veroordeeld voor gewoontewitwassen. Het bezwaarschrift werd op 27 mei 2021 ingediend, binnen de wettelijke termijn van veertien dagen na de afname van celmateriaal op 26 mei 2021. De rechtbank heeft de gemachtigde raadsman, mr. M.L. van Gaalen, en de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, gehoord in een besloten raadkamer. De veroordeelde was niet verschenen, ondanks een geldige oproep.

De rechtbank overwoog dat de afname van DNA een inbreuk vormt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde. De verdediging stelde dat het DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige misdrijven, gezien de aard van het gepleegde misdrijf en het feit dat de veroordeelde geen eerdere veroordelingen had. De officier van justitie betoogde echter dat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren en dat recidive niet uitgesloten kon worden.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeerde de rechtbank dat de afname van het DNA-profiel in dit geval niet gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen. Deze beslissing werd genomen door mr. H.E. Hoogendijk, in aanwezigheid van griffier mr. C.T. St Rose, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/729031-19
RK: 21/2972
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsman,
mr. M.L. van Gaalen,
Pieter Braaijweg 85, 1114 AJ Amsterdam,
veroordeelde.

1.Procesverloop

Het bezwaarschrift is op 27 mei 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 8 september 2021 de gemachtigde raadsman, mr. van Gaalen, en de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, in besloten raadkamer gehoord.
Veroordeelde is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
In het bezwaarschrift is het volgende opgenomen. De afname van celmateriaal en de bepaling en verwerking van het DNA-profiel van een veroordeelde maken een inbreuk op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde.
Daarnaast wordt veroordeelde nu in zekere mate als potentiële recidivist benaderd. Dit levert spanning op met het resocialisatiestreven. Het DNA-profiel wordt namelijk 20 of 30 jaar lang bewaard in de DNA-databank. Ook hebben afname van celmateriaal en de bepaling en verwerking van het DNA-profiel een stigmatiserend effect.
Het misdrijf waarvoor veroordeelde is veroordeeld betreft witwassen. Volgens de rechtbank heeft veroordeelde gedurende een bepaalde periode met geld dat van misdrijf afkomstig was een luxeleven gefinancierd. Het bepalen en verwerken van een DNA-profiel zal in een dergelijk geval redelijkerwijs niet van betekenis kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
Het gaat in dit geval verder om veroordeling voor één feit. Er bestaan verder geen aanwijzingen dat er ten aanzien van veroordeelde sprake is van een reële verwachting dat zij in de toekomst andere misdrijven zal begaan. Veroordeelde is behoudens de veroordeling voor onderhavig feit nooit eerder veroordeeld.
De raadsman heeft in raadkamer jurisprudentie overgelegd waaruit – kort samengevat – blijkt dat rechtbanken bezwaarschriften tegen de afname en verwerking van het DNA-profiel na een veroordeling van witwassen gegrond hebben verklaard. Hij heeft naar voren gebracht dat uit die uitspraken blijkt dat witwassen gelijk wordt gesteld aan het misdrijf valsheid in geschrifte, een feit waarbij afname van DNA niet relevant kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard, omdat de uitzonderingen voor afname DNA zoals in de Wet beschreven niet op veroordeelde van toepassing zijn en recidive niet valt uit te sluiten.
Veroordeelde heeft kostbare goederen voorhanden gehad, waaronder een auto, sieraden en een groot geldbedrag. Het is goed denkbaar dat DNA-onderzoek wordt ingezet in een dergelijk opsporingsonderzoek, bijvoorbeeld om de gebruiker van goederen te achterhalen. De veroordeelde is daarnaast veroordeeld voor gewoontewitwassen in de periode vanaf 1 januari 2015 tot en met 23 juli 2019. Dit is een lange periode, waardoor de strafbare gedraging van veroordeelde niet gezien kan worden als eenmalige misstap. Bovendien heeft veroordeelde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. Het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt door het Openbaar Ministerie gezien als stok achter de deur om herhaling te voorkomen. Recidive is in het geval van veroordeelde derhalve niet uit te sluiten.

4.Feiten en omstandigheden

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 26 april 2021 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van haar DNA-profiel.
Op 26 mei 2021 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 27 mei 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in haar bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 24 februari 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van gewoontewitwassen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

5.Toetsingskader

Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626)
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234). Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat artikel 420ter Wetboek van Strafrecht (Sr), waarvoor veroordeelde tot een taakstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Wetboek van Strafvordering.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
Aard van het misdrijf
Ten aanzien van de aard van het misdrijf overweegt de rechtbank dat tijdens de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel misdrijven zijn genoemd waarbij doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten, te weten valsheid in geschrifte, meineed, schuldheling en verduistering. [1] Deze delictsomschrijvingen kunnen echter niet categorisch worden uitgesloten, omdat bij deze misdrijven telkens gevallen denkbaar zijn waarin DNA-onderzoek wel van betekenis kan zijn. In deze gevallen dient te worden gekeken naar de aard van het concreet gepleegde delict waarop het bevel tot afname ziet, met de toets of het bepalen en verwerken van een DNA-profiel in dat geval redelijkerwijs van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. In dit concrete geval heeft veroordeelde zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank is van oordeel dat in de aard van dat misdrijf aanknopingspunten te vinden zijn voor de verzochte uitzondering.
Bijzondere omstandigheden
Over de gestelde bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat veroordeelde tijde van het plegen van het strafbaar feit een geheel blanco strafblad had. De feiten zijn daarnaast gepleegd in 2019 en nadien is veroordeelde niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen. Daarom kan aangenomen worden dat het hier om een eenmalig incident gaat.
De rechtbank is, gegeven al deze omstandigheden, van oordeel dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde niet van betekenis zal kunnen zijn ter voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten begaan door veroordeelde.

6.Conclusie

Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen, maar sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 2 van de Wet, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift
gegronden beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.