ECLI:NL:RBAMS:2021:6337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
AMS 21/1109
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, die een bijstandsuitkering ontving, werd geconfronteerd met een terugvordering van € 1.239,50 door het college, omdat er over een bepaalde periode dubbel bijstand was uitgekeerd. De eiser stelde dat hij op 24 september 2020 contact had gehad met de gemeente, waaruit zou blijken dat hij het bedrag niet terug hoefde te betalen. Het college verklaarde echter dat de terugvordering terecht was, omdat de eiser redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon aantonen dat er een toezegging was gedaan die hem het vertrouwen gaf dat hij het bedrag niet hoefde terug te betalen. Bovendien werd vastgesteld dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de eiser. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling zich beperkte tot de vraag of de terugvordering terecht was en dat de eiser niet kon bewijzen dat hij op basis van het vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat hij het bedrag niet hoefde terug te betalen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de terugvordering door het college. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de verantwoordelijkheden van bijstandsontvangers in het kader van de Participatiewet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna [eiser] en het college genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 22 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het college op grond van de Participatiewet een bedrag van € 1.239,50 teruggevorderd van [eiser] .
Met een besluit van 26 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2021. [eiser] is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Het college heeft aan [eiser] en zijn partner een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden toegekend met ingang van 1 april 2020.
2. Omdat over de periode van 16 juli tot en met 31 augustus 2020 de bijstandsuitkering dubbel is uitbetaald, heeft het college het te veel uitbetaalde bedrag van € 1.239,50 teruggevorderd.
Het standpunt van [eiser]
3. [eiser] voert aan dat hij op 24 september 2020 contact heeft opgenomen met de gemeente Amsterdam om te controleren of het dubbel uitgekeerde bedrag voor hem bestemd was. Degene die hij sprak heeft toen bevestigd dat het bedrag juist was, en dat [eiser] niets terug hoefde te betalen. [eiser] heeft de te veel ontvangen uitkering al uitgegeven aan noodzakelijke kosten en achterstallige rekeningen. Er zijn daarnaast dringende redenen om van terugvordering af te zien. [eiser] heeft de afgelopen drie jaar een minnelijk schuldentraject doorlopen en is net weer schuldenvrij. Nu heeft hij door een fout van een ander weer een schuld. [eiser] is vaker de dupe geworden van fouten van instanties. [eiser] wil dat de schuld wordt opgenomen in de schuldregeling of dat de schuld wordt kwijtgescholden in ruil tegen het afzien van de gedeeltelijke vrijlating van het eigen inkomen.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank moet in deze procedure beoordelen of het college terecht een bedrag van € 1.239,50 terugvordert van [eiser] .
5. Op grond van artikel 58, tweede lid, onder e, van de Participatiewet kan het college kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ moet het college in deze gevallen terugvorderen.
6. De rechtbank stelt ten eerste vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het college voor € 1.239,50 te veel aan bijstandsuitkering heeft uitbetaald aan [eiser] . [eiser] had dit redelijkerwijs kunnen weten, omdat uit de uitkeringsspecificaties van augustus en september 2020 duidelijk blijkt dat met betrekking tot de periode van 16 juli tot en met 31 augustus 2020 tweemaal bijstand uitgekeerd is.
7. Vervolgens overweegt de rechtbank dat het toetsingskader in deze procedure beperkt is tot de vraag of het college het teveel aan uitbetaalde uitkering terecht terugvordert. De rechtbank kan dus niet ingaan op hetgeen [eiser] heeft aangevoerd over dat het college niet akkoord is gegaan met zijn voorstel om de schuld op te nemen in de lopende schuldregeling of dat de schuld wordt kwijtgescholden in ruil tegen een gedeeltelijke vrijlating van het eigen inkomen.
8. [eiser] doet allereerst een beroep op het vertrouwensbeginsel.
9. Volgens vaste rechtspraak geldt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat van de kant van het college uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. [1]
10. De rechtbank oordeelt dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat op 24 september 2020 een toezegging is gedaan op basis waarvan hij ervan uit mocht gaan dat hij de dubbel uitbetaalde uitkering niet terug hoefde te betalen. Hij heeft namelijk niet kunnen aantonen wie dit tegen hem heeft gezegd en wat er precies is gezegd. [eiser] heeft op zitting aangeboden nader bewijs te overleggen dat een telefooncontact met de gemeente heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om van dit aanbod gebruik te maken. Zelfs als namelijk vast zou komen te staan dat een telefooncontact heeft plaatsgevonden, dan wordt daarmee nog niet aannemelijk dat aan [eiser] uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan.
11. [eiser] voert verder aan dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
12. De rechtbank oordeelt dat niet gebleken is dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Schulden of nadelige gevolgen voor een schuldregeling vormen naar vaste rechtspraak namelijk geen dringende reden. [2] Dat [eiser] naar eigen zeggen vaker de dupe is geweest van de fouten van instanties, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. In deze procedure staat namelijk alleen ter beoordeling of deze terugvordering terecht is. Dat [eiser] de te veel ontvangen uitkering al heeft uitgegeven aan noodzakelijke kosten van het bestaan, leidt ook niet tot het oordeel dat het college van terugvordering moet afzien. Voor zover [eiser] daardoor niet in staat is het bedrag in één keer terug te betalen, heeft de gemachtigde van het college op de zitting verklaard dat afspraken gemaakt kunnen worden over een betaalregeling.
Conclusie
13. Het college heeft terecht van [eiser] € 1.239,50 teruggevorderd op grond van de Participatiewet. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffiegeld bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:318.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3112.