In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Piotrków Tribunalski, Polen, op 26 juni 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, is in Nederland verblijvend en wordt verdacht van medeplegen van mishandeling. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de aanwezigheid van zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting bevestigd.
De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van schending van verdedigingsrechten, omdat de opgeëiste persoon zonder advocaat aanwezig was op de zitting in Polen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon wel degelijk aanwezig was bij de behandeling van zijn strafzaak en dat zijn rechten niet zijn geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig was en dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Daarnaast heeft de verdediging de rechtsstaat in Polen ter discussie gesteld, verwijzend naar zorgen over de onafhankelijkheid van de rechtspraak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vragen over de Poolse rechtsstaat niet relevant zijn voor deze zaak, aangezien het vonnis dat aan het EAB ten grondslag ligt, dateert van voor 14 februari 2020. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan.