ECLI:NL:RBAMS:2021:6265

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
13/751984-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechtsstaat in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Piotrków Tribunalski, Polen, op 26 juni 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, is in Nederland verblijvend en wordt verdacht van medeplegen van mishandeling. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de aanwezigheid van zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting bevestigd.

De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van schending van verdedigingsrechten, omdat de opgeëiste persoon zonder advocaat aanwezig was op de zitting in Polen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon wel degelijk aanwezig was bij de behandeling van zijn strafzaak en dat zijn rechten niet zijn geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig was en dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.

Daarnaast heeft de verdediging de rechtsstaat in Polen ter discussie gesteld, verwijzend naar zorgen over de onafhankelijkheid van de rechtspraak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vragen over de Poolse rechtsstaat niet relevant zijn voor deze zaak, aangezien het vonnis dat aan het EAB ten grondslag ligt, dateert van voor 14 februari 2020. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751984-21
RK nummer: 21/4925
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2020 door
the regional court in Piotrków Tribunalski(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
verblijfadres: [adres] [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. van Stratum, advocaat te Nootdorp en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the district court in Piotrków Trybunalski, dated 24 June 2019, case ref. no. II K 228/19. The judgement became final on 02 July 2019.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van een jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 8 maanden en 14 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat overlevering op grond van dit artikel dient te worden geweigerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon weliswaar op de zitting aanwezig was, doch zonder advocaat, zodat hij geen rechtsbijstand genoot. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon een brief ontvangen, maar heeft hij geen informatie gekregen over de mogelijkheden van rechtsmiddelen. De raadsman vraagt zich af of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet zijn geschonden, nu hij niet expliciet afstand van zijn rechten heeft gedaan. Vertrek naar Nederland betekent niet expliciet vluchten. Subsidiair heeft de raadsman aanhouding van het onderzoek verzocht ten behoeve van nadere informatie.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is. Zij heeft erop gewezen dat zowel uit het EAB als uit het A-formulier en aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting waar de strafzaak ten gronde is behandeld. Hij is daar zelfs vanuit detentie naartoe gebracht.
Het oordeel van de rechtbank
Zowel uit het EAB als uit het A-formulier blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Dit wordt nog eens bevestigd door aanvullende informatie van 30 september 2021. Hierin staat overigens ook vermeld dat zijn advocaat op die zitting aanwezig was en dat het vonnis meteen is uitgesproken en de mogelijkheden voor hoger beroep zijn meegedeeld.
Nu de opgeëiste persoon aanwezig was op genoemde zitting, is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.

5.De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, zodat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond van toepassing is. Hoewel hij nog geen 5 jaren in Nederland verblijft is hij hier wel geworteld. Hij verblijft reeds jaren legaal in Nederland. Ook zijn moeder en vriendin verblijven hier legaal. De raadsman acht het niet aannemelijk dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen en heeft verzocht de overlevering te weigeren en de tenuitvoerlegging van de straf over te nemen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon zelf heeft verklaard dat hij 3 jaar in Nederland is, zodat aan hem een beroep op gelijkstelling met een Nederlander niet toekomt.
Het oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6a, negende lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander, indien
hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en
ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Nu ter zitting niet is aangetoond dat aan de eerste voorwaarde is voldaan, faalt reeds het beroep op gelijkstelling, zodat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is.

6.De Poolse rechtsstaat

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft het rechtsregime in Polen aan de orde gesteld. Er zijn meerdere oproepen om de betrekkingen met Polen op justitieel gebied te bevriezen. De raadsman heeft ter ondersteuning van zijn betoog enkele krantenartikelen overgelegd waaruit de zorgen over de Poolse rechtsstaat blijken. Mede nu de overgelegde artikelen dateren van na 21 september 2021 heeft de raadsman de rechtbank in overweging gegeven haar standpunt zoals verwoord in een uitspraak van die datum, te heroverwegen en de antwoorden op de door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen af te wachten.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat het Hof van Justitie op eerdere prejudiciële vragen heeft geantwoord dat pas sprake zou kunnen zijn van het niet uitvoeren van EAB’s wanneer de artikel 7 procedure is afgerond, hetgeen thans nog niet het geval is. Het vonnis dat aan het EAB ten grondslag ligt, dateert van voor 14 februari 2020 en gaat daarom, zoals de rechtbank al in een uitspraak van 21 september 2021 heeft bepaald, niet mee in de huidige prejudiciële procedure. Nu sprake is van een vonnis dat is gewezen na het najaar van 2017, moeten de vragen worden beantwoord of sprake is van fundamentele gebreken in het Poolse rechtssysteem, of die fundamentele gebreken doorwerken in de gerechtelijke instantie waaraan de opgeëiste persoon zal worden blootgesteld en of er zwaarwegende omstandigheden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gekregen. De officier van justitie heeft erop gewezen dat de rechtbank eerder de eerste twee vragen bevestigend heeft beantwoord, maar dat de verdediging ten aanzien van de derde vraag geen omstandigheden heeft aangevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
In de door de raadsman en de officier van justitie genoemde uitspraak van deze rechtbank van 21 september 2021 [1] heeft de rechtbank al geoordeeld dat de antwoorden op de recente prejudiciële vragen slechts relevant (kunnen) zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een op of ná 14 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd noopt niet tot een ander inzicht. De rechtbank zal het onderzoek dan ook niet aanhouden in afwachting van de antwoorden op de gestelde prejudiciële vragen.
In haar uitspraak van 27 september 2019 [2] heeft de rechtbank vastgesteld dat de twee eerste door de officier van justitie geformuleerde vragen niet meer zullen worden gesteld omdat de rechtbank deze reeds in alle gevallen bevestigend beantwoordt. Vervolgens is de vraag of sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar heeft gelopen dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht werd geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Door de verdediging zijn geen omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot een bevestigend antwoord op die vraag.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 300 Wetboek van Strafrecht 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the regional court in Piotrków Tribunalski(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en E.D. Bonga-Sigmond, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.