ECLI:NL:RBAMS:2021:6180

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 694
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over betaling dwangsom

In deze zaak heeft [eiser] op 31 januari 2021 beroep ingesteld tegen een brief van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 2 december 2020, waarin zijn verzoek om uitbetaling van een dwangsom werd afgewezen. De rechtbank had eerder, op 22 mei 2020, de Svb opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen over de kinderbijslagaanvraag van [eiser] en daarbij een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De Svb heeft op 3 juni 2020 een besluit genomen, maar [eiser] heeft beroep ingesteld tegen de brief van 2 december 2020 waarin de uitbetaling van de dwangsom werd geweigerd.

Tijdens de zitting op 25 augustus 2021, waar [eiser] aanwezig was en de Svb zich had afgemeld, heeft de rechtbank de zaak behandeld. [eiser] stelde dat de Svb zich niet aan de eerdere uitspraak had gehouden, terwijl de Svb van mening was dat de rechtbank niet bevoegd was om te oordelen over de hoogte van de dwangsom en dat de burgerlijke rechter hiervoor verantwoordelijk was.

De rechtbank heeft overwogen dat de dwangsom, die was verbonden aan de uitspraak van 22 mei 2020, ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De brief van 2 december 2020 werd niet als een besluit in de zin van de Awb beschouwd, waardoor [eiser] niet bij de bestuursrechter kon procederen over de betaling van de dwangsom. De rechtbank heeft zich uiteindelijk onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de zaak, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/694

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: Svb)

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).

Procesverloop

[eiser] heeft op 31 januari 2021 beroep ingesteld tegen de brief van de Svb van
2 december 2020, waarbij zijn verzoek om uitbetaling van de door de rechtbank op
22 mei 2020 bepaalde dwangsom werd afgewezen.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 25 augustus 2021 behandeld op een zitting met beeld- en geluidverbinding (Skype). [eiser] is verschenen. De Svb is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 10 november 2019 heeft [eiser] kinderbijslag aangevraagd voor [kind 1] en [kind 2] . Op 31 januari 2020 heeft [eiser] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Deze rechtbank heeft de Svb bij uitspraak van 22 mei 2020 opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. De rechtbank heeft ook bepaald [1] dat de Svb een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag waarmee de opgelegde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
2. Op 3 juni 2020 heeft de Svb vervolgens het besluit genomen. Daarna heeft de Svb in de brief van 17 september 2020 de inhoud van het besluit van 3 juni 2020 herhaald. [eiser] heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt en de Svb heeft op 2 december 2020 een beslissing op het bezwaar genomen. Tegen deze beslissing heeft [eiser] geen beroep ingesteld. Op de zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij het eens is met de inhoud van deze brief en de beslissing op bezwaar van 2 december 2020.
3. [eiser] heeft wel beroep ingesteld tegen de brief van 2 december 2020, waarbij zijn verzoek om uitbetaling van de dwangsom is afgewezen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de Svb zich niet heeft gehouden aan de uitspraak van de rechtbank van 22 mei 2020, omdat de Svb pas op 17 september 2020 een besluit op zijn aanvraag heeft genomen. [eiser] acht de rechtbank bevoegd hierover te oordelen.
4. De Svb is van mening dat de rechtbank onbevoegd is om te beslissen over de hoogte van de dwangsom. De burgerlijke rechter is bevoegd.
Oordeel van de rechtbank
5. Het geschil gaat over de betaling van een dwangsom die de rechtbank met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb aan een uitspraak heeft verbonden. Uit deze bepaling en de geschiedenis van de totstandkoming [2] ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De brief van 2 december 2020 is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat [eiser] niet bij de bestuursrechter kan procederen over de betaling van de dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden. [3]
Conclusie
6. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van deze zaak. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1152, r.o. 7.