ECLI:NL:RBAMS:2021:6162

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
21/9
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot toekenning van kinderbijslag en bewijsvoering van onderhoudsbijdragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen [eiser], wonende in Amsterdam, en de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor kinderbijslag door de Svb, die op 1 april 2020 werd genomen. De Svb had het bezwaar van [eiser] gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de aanvraag voor kinderbijslag voor het eerste tot en met het derde kwartaal van 2020 werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 21 september 2021 is besproken dat [eiser] betaalbewijzen heeft overgelegd voor het eerste kwartaal van 2020, waaruit blijkt dat hij meer dan het normbedrag van € 433,- heeft betaald voor de zorg van zijn zoon, die in Marokko woont. De Svb heeft toegezegd om, op dezelfde gronden als voor het vierde kwartaal van 2019, de kinderbijslag voor het eerste kwartaal van 2020 alsnog toe te kennen.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de Svb de kinderbijslag voor het tweede en derde kwartaal van 2019 terecht heeft geweigerd, omdat de overgelegde printschermen van de mobiele telefoon van [eiser] niet voldoen aan de eisen voor ontvangstbewijzen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor het eerste kwartaal van 2020 en bepaald dat [eiser] recht heeft op kinderbijslag voor zijn zoon voor dat kwartaal. Tevens is de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/9

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. G. Akaröz),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: Svb)

(gemachtigde: mr. G.E. Eind).

Procesverloop

Met het besluit van 1 april 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb de aanvraag van [eiser] voor kinderbijslag afgewezen.
Met het besluit van 7 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard ten aanzien van het vierde kwartaal in 2019. Het bezwaar over het eerste tot en met het derde kwartaal 2020 heeft de Svb ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021.
[eiser] en de Svb hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Verder is verschenen stagiaire van G. Akaröz, [naam stagiaire]

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] woont in Nederland. Zijn zoon [naam zoon] , geboren op [geboortedatum] 2018, woont in Marokko bij zijn moeder. [eiser] heeft op 10 december 2019 een aanvraag gedaan voor kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn zoon.
2. Na overlegging van verscheidene documenten heeft de Svb de aanvraag beoordeeld voor het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2019 en het eerste kwartaal van 2020. Omdat [naam zoon] niet bij [eiser] en niet in Nederland woont, heeft de Svb gekeken naar de bedragen die [eiser] voor de verzorging van [naam zoon] in Marokko heeft uitgegeven. De Svb heeft bij het primaire besluit geoordeeld dat [eiser] over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2019 en over het eerste kwartaal van 2020, géén recht heeft op kinderbijslag voor zijn zoon.
3. In het bestreden besluit heeft de Svb zijn primaire besluit heroverwogen en geoordeeld dat [eiser] over het vierde kwartaal 2019 minstens € 425,- heeft besteed aan de zorg voor [naam zoon] en dat hij bij wijze van uitzondering, eenmalig alleen over het vierde kwartaal kinderbijslag krijgt ondanks het ontbreken van de ontvangstbewijzen. De Svb heeft de aanvraag van [eiser] voor kinderbijslag namelijk aanvankelijk aan een onvolledig wettelijk kader getoetst, waardoor [eiser] in bewijsnood kan zijn gekomen. Wat betreft het eerste kwartaal van 2019 zijn er geen betaalbewijzen overgelegd door [eiser] , voor het tweede en derde kwartaal van 2019 geen ontvangstbewijzen en voor het eerste kwartaal van 2020 voldoet [eiser] niet aan de norm van € 433,- en ontbreken de ontvangstbewijzen.
Standpunt van [eiser]
4. [eiser] voert aan dat hij ten aanzien van het tweede en derde kwartaal van 2019 en het eerste kwartaal van 2020 wel heeft voldaan aan de minimale onderhoudsbijdrage en de controlevoorschriften van de Svb. De ontvangst van de betalingen kan volgens hem worden geverifieerd door het MAR-nummer op het ontvangstbewijs.
Beoordeling door de rechtbank
5. Op de zitting is besproken dat in beroep betaalbewijzen zijn overgelegd ten aanzien van het eerste kwartaal van 2020 en dat daaruit kan worden afgeleid dat een hoger bedrag dan het normbedrag van € 433,- is betaald. De Svb is van mening dat daarmee alsnog is voldaan aan de onderhoudseis voor het eerste kwartaal. De Svb heeft ten aanzien van het eerste kwartaal van 2020 toegezegd alsnog de kinderbijslag aan [eiser] toe te kennen op dezelfde gronden als waarop het vierde kwartaal van 2019 is toegekend.
6. In geschil is dus alleen nog of de Svb met juistheid de kinderbijslag heeft geweigerd voor het tweede en derde kwartaal van 2019.
7. De hier toepasselijke regels staan in artikel 7, eerste lid, van de AKW, artikel 5, eerste lid, van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag, de Regeling forfaitaire bedragen onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag 2008 en de Beleidsregel SB 1057.
8. De Beleidsregels sluiten aan bij de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) hieromtrent. Volgens die vaste rechtspraak moet degene die aanspraak wil doen gelden op kinderbijslag voor een niet tot zijn huishouden behorend eigen kind, op voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze aannemelijk maken dat hij aan zijn in de wet en in de ter uitvoering van de wet gegeven voorschriften nader omschreven onderhoudsplicht ten opzichte van dat kind heeft voldaan. [1]
9. De SVB hanteert ter uitvoering van het vereiste van de eenvoudige controleerbaarheid met betrekking tot het aantonen van onderhoudsbijdragen de volgende voorwaarde. Bij overmaking van bedragen door tussenkomst van erkende intermediairs, bijvoorbeeld via de Western Union Money Transfer, dienen zowel de storting door de verzekerde als de opname door de verzorger van het kind of het kind zelf, te worden aangetoond. In dit geval heeft [eiser] betaald via een app van Worldremit. Op de betaalbewijzen staat de naam van de moeder van [naam zoon] als naam ontvanger en als dienst vermeld Cash pick up.
10. Ten aanzien van het tweede en derde kwartaal van 2019 overweegt de rechtbank als volgt. De Svb heeft ter zitting erkend dat de betaalbewijzen die [eiser] heeft overgelegd voor deze kwartalen voldoende zijn. [eiser] heeft als ontvangstbewijzen printschermen van zijn mobiele telefoon overgelegd waar de status van de bestelling op is te zien, bijvoorbeeld “bestelling opgehaald”. Gezien het beleid van de Svb en de vaste rechtspraak is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van een ontvangstbewijs. Het is voor de Svb niet eenvoudig te controleren of de begunstigde zelf de betalingen van [eiser] heeft opgenomen voor het onderhoud van het kind of dat deze zijn opgehaald door iemand anders en voor een ander doel zijn besteed. Uit de printschermen blijkt bovendien niet of en wanneer de bedragen zijn opgehaald en ook niet of de begunstigde zich heeft geïdentificeerd bij de cash pick up. De gronden ten aanzien van het tweede en derde kwartaal van 2019 slagen dan ook niet.
11. Gelet op het onder 5. overwogene zal de rechtbank voor zover het gaat om het eerste kwartaal van 2020, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak voorzien, het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op het eerste kwartaal van 2020 en bepalen dat [eiser] over het eerste kwartaal van 2020 voor [naam zoon] recht heeft op kinderbijslag en bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Conclusie
12. De rechtbank verklaart het bestreden besluit gegrond ten aanzien van het eerste kwartaal van 2020 en voor het overige ongegrond.
13. Omdat de rechtbank het beroep (deels) gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de Svb aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank ziet gaan aanleiding om de Svb te veroordelen in de gemaakte proceskosten van [eiser] , omdat het beroep gedeeltelijk gegrond is verklaard op basis van bewijsstukken die [eiser] pas in beroep heeft ingediend. Wanneer hij de betaalbewijzen bij zijn aanvraag of in bezwaar had ingediend, had de Svb op dat moment kunnen komen tot een toekenning van de kinderbijslag voor het eerste kwartaal van 2020. Omdat de noodzaak om beroep in te stellen ten aanzien van het deel waarop de gegrondverklaring ziet, uitsluitend te wijten is aan de handelswijze van [eiser] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dat ziet op het eerste kwartaal van 2020;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op het eerste kwartaal van 2020;
  • herroept het primaire besluit voor zover dat ziet op het eerste kwartaal van 2020 en bepaalt dat [eiser] recht heeft op kinderbijslag voor [naam zoon] voor het eerste kwartaal van 2020 en bepaalt dat in zoverre deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiser] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 30 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5072, en van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4225