In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand. De aanvraag werd op 9 juli 2020 afgewezen, waarna het college op 10 februari 2021 het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaarde. [Eiseres] stelde dat het college het primaire besluit had moeten herroepen, omdat de draagkrachtberekening was aangepast, wat volgens haar de rechtsgevolgen voor toekomstige aanvragen zou wijzigen. Het college daarentegen stelde dat het primaire besluit in stand was gebleven met een aangepaste motivering en dat [eiseres] geen recht had op bijzondere bijstand, zelfs na de aanpassing van de draagkracht.
De rechtbank overwoog dat de vaststelling van de draagkracht geen zelfstandig rechtsgevolg heeft en dat de draagkrachtberekening slechts een element is in de motivering van het besluit om geen bijzondere bijstand te verlenen. De rechtbank concludeerde dat de draagkrachtberekening geen formele rechtskracht heeft en dat het college niet gehouden was om het primaire besluit te herroepen. Het beroep van [eiseres] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank benadrukte dat het gelijkheidsbeginsel niet vereist dat het college eerdere fouten herhaalt.
De uitspraak bevestigt dat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand en de beslissing van het college om geen proceskosten te vergoeden, terecht heeft geoordeeld. [Eiseres] heeft geen gelijk gekregen in haar beroep, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.