ECLI:NL:RBAMS:2021:5919

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
13.752083-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke toetsing van het bevel tot inverzekeringstelling in het kader van overlevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan over de voortzetting van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon, die op 30 september 2021 was aangehouden op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Tijdens het verhoor bij de officier van justitie is aan de advocaat van de opgeëiste persoon een brief overhandigd van de voorzitter van de Internationale Rechtshulp Kamer, waarin werd aangegeven dat de rechterlijke toetsing van de inverzekeringstelling voortaan buiten zitting plaatsvindt. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de standpunten van de advocaat en de officier van justitie in overweging genomen. De raadsman voerde aan dat de staandehouding onrechtmatig was en dat de opgeëiste persoon geen advocaat heeft kunnen consulteren voorafgaand aan de inverzekeringstelling. De rechtbank oordeelde echter dat deze verweren niet slagen en dat de overleveringsdetentie moet worden voortgezet. De rechtbank benadrukte dat eventuele onrechtmatigheden bij de staandehouding geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de aanhouding op basis van het EAB. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om de inverzekeringstelling op te heffen en dat de overleveringsdetentie voortgezet dient te worden tot de rechtbank over de gevangenhouding beslist.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.752083-21
RK nummer: 21/5383
BESLISSING
De autoriteiten van Polen hebben om overlevering verzocht van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste- woon of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .
De opgeëiste persoon is op 30 september 2021 aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB). De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier, waaronder het
Bevel tot inverzekeringstelling en voortzetting inverzekeringstellingvan 1 oktober 2021 van de officier van justitie en het proces-verbaal van verhoor van de opgeëiste persoon bij de officier van justitie van diezelfde datum.
De raadkamer van deze rechtbank heeft tevens kennis genomen van de schriftelijk ingenomen standpunten van de advocaat en de officier van justitie.
De rechtbank verwijst naar haar beslissing van 25 november 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:5778), waarin onder meer als volgt is overwogen:
Om te verzekeren dat, los van een verzoek om opheffing, steeds spoedig na de aanhouding een rechterlijke toets plaatsvindt of de overleveringsdetentie wordt voortgezet, legt de rechtbank artikel 21, negende lid, OLW zo uit, dat zij verplicht is om steeds kort na het bevel tot inverzekeringstelling als bedoeld in artikel 21, achtste lid, OLW ambtshalve gebruik te maken van de bevoegdheid om te beoordelen en te beslissen of dat bevel gehandhaafd blijft.
Deze rechterlijke toetsing vindt thans, korte tijd na het bevel tot inverzekeringstelling en dus spoedig na de aanhouding, plaats.
Tijdens het verhoor bij de officier van justitie is aan de advocaat van de opgeëiste persoon een brief verstrekt van de voorzitter van de Internationale Rechtshulp Kamer. In deze brief is onder andere vermeld dat de rechterlijke toetsing van de door de officier van justitie bevolen inverzekeringstelling voortaan, anders dan voorheen, buiten zitting plaatsvindt. Ook is gewezen op de mogelijkheid om – als de advocaat van oordeel is dat de beslissing tot inverzekeringstelling van de officier van justitie in het kader van deze toetsing moet worden opgeheven – dit schriftelijk en gemotiveerd kenbaar te maken.
In voornoemde brief is benadrukt dat bij onderhavige (beperkte) rechterlijke toets enkel wordt onderzocht of de overleveringsdetentie al dan niet moet worden opgeheven. Inhoudelijke verweren aangaande het EAB kunnen tijdens de inhoudelijke (meervoudige) behandeling worden gevoerd. Voorts is meegedeeld dat – los van onderhavige toets – te allen tijde op de gebruikelijke wijze, schriftelijk, gemotiveerd en met stukken onderbouwd een verzoek tot opheffing en/of schorsing van de overleveringsdetentie bij de rechtbank kan worden ingediend, waarna dit verzoek zo spoedig mogelijk zal worden gepland en behandeld op één van de raadkamerzittingen van de Internationale Rechtshulp Kamer.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het EAB.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit (enig) vluchtgevaar.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overleveringsdetentie dient te worden opgeheven. Hiertoe heeft hij aangevoerd, kort samengevat, dat de staandehouding van de opgeëiste persoon onrechtmatig is geweest omdat daartoe geen bevoegdheid bestond en omdat de staandehouding volgens de raadsman slechts vanwege de nationaliteit van de opgeëiste persoon plaatsvond. Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat sprake is geweest van vormverzuimen bij het verhoor van de opgeëiste persoon ten tijde van de eerste inverzekeringstelling door de hulpofficier van justitie, nu de opgeëiste persoon voorafgaand daaraan geen advocaat heeft kunnen consulteren, ondanks het feit dat hij daarvan geen afstand had gedaan. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon pas tijdens, en niet voorafgaande aan, het verhoor bij de inverzekeringstelling afstand gedaan van de verhoorsbijstand.
De officier heeft zich, onder verwijzing naar eerdere uitspraken van deze rechtbank, op het standpunt gesteld dat eventuele onrechtmatigheden bij de eerdere strafrechtelijke staandehouding niet ter toetsing voorliggen in de overleveringsprocedure. De officier van justitie stelt zich daarnaast op het standpunt dat geen sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen met betrekking tot het recht op consultatie- en verhoorsbijstand bij de inverzekeringstelling door de hulpofficier van justitie, noch van een schending van artikel 6 EVRM. De opgeëiste persoon is in ieder geval niet in zijn belangen is geschaad, nu bij de inverzekeringstelling door de hulpofficier van justitie door de opgeëiste persoon geen inhoudelijke verklaring is afgelegd. Bij de daaropvolgende voorgeleiding voor de officier van justitie, waarbij de opgeëiste persoon inhoudelijk over het EAB is gehoord, heeft de opgeëiste persoon wel gebruik gemaakt van consultatie- en verhoorsbijstand door de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is om de inverzekeringstelling op te heffen en overweegt daartoe als volgt.
onrechtmatige staandehouding
Daargelaten of er sprake is geweest van onrechtmatigheden bij de staandehouding van de opgeëiste persoon voorafgaande aan de aanhouding op basis van de Overleveringswet (OLW), hebben die eventuele eerdere onrechtmatigheden geen gevolgen voor de rechtmatigheid van die aanhouding. Artikel 21, eerste lid OLW, bepaalt immers dat een opgeëiste persoon op basis van een EAB dat voldoet aan alle vereisten als omschreven in artikel 2 OLW, zonder verdere formaliteiten kan worden aangehouden. Ook in het geval er sprake zou zijn van een eerdere onrechtmatige staandehouding, dan laat dat onverlet dat de opgeëiste persoon op grond van dit artikel onmiddellijk opnieuw kan worden aangehouden [1] .
consultatie-/verhoorsbijstand
Artikel 43a, eerste lid, OLW bepaalt dat de opgeëiste persoon in de overleveringsprocedure recht heeft op bijstand van een raadsman, in welk recht besloten ligt dat de raadsman de verhoren van de opgeëiste persoon mag bijwonen en daaraan mag deelnemen. Artikel 43a, vierde lid, OLW bepaalt voorts dat de opgeëiste persoon recht heeft op consultatiebijstand voorafgaande aan zijn verhoor.
Voor zover uit het proces-verbaal van voorgeleiding in verband met de aanhouding ex artikel 21 lid 4 OLW moet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon consultatiebijstand wenste voorafgaande aan de inverzekeringstelling door de hulpofficier van justitie, levert de omstandigheid dat hij in dat stadium daarvan geen gebruik kunnen maken geen onherstelbaar vormverzuim op. In dat verhoor zijn immers geen inhoudelijke vragen aan de opgeëiste persoon gesteld en heeft hij geen inhoudelijke verklaring afgelegd. Voorafgaande aan zijn latere verhoor ten overstaan van de officier van justitie, waarbij de opgeëiste persoon wel een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd, heeft de opgeëiste persoon gebruik gemaakt van zijn recht op consultatiebijstand. De eventuele schending van zijn recht op consultatiebijstand voorafgaande aan het eerste verhoor bij de hulpofficier van justitie heeft dus in elk geval geen nadelige gevolgen voor de opgeëiste persoon gehad en kan alleen al om die reden geen grond zijn om de overleveringsdetentie op te heffen.
In het verhoor bij de hulpofficier van justitie heeft de opgeëiste persoon, weliswaar na het geven van de cautie maar zonder dat hem verder enige inhoudelijke vraag is gesteld, ondubbelzinnig afstand gedaan van zijn recht op bijstand van een advocaat bij dat verhoor, zodat van een vormverzuim ten aanzien van de verhoorsbijstand geen sprake was. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de opgeëiste persoon, overeenkomstig zijn wens, bij het latere verhoor door de officier van justitie verhoorsbijstand heeft gekregen van de raadsman.
De rechtbank is op grond van bovengenoemde stukken en de aangehaalde jurisprudentie van oordeel dat de overleveringsdetentie dient te worden voortgezet.
Gelet op artikel 21 van de Overleveringswet.

BESLISSING:

De rechtbank beslist:

- dat het bevel tot inverzekeringstelling niet wordt opgeheven en de overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon]wordt voortgezet tot het tijdstip waarop de rechtbank over de gevangenhouding beslist.
Deze beslissing is genomen op 6 oktober 2021 door:
mr. O.P.M. Fruytier, rechter,
in tegenwoordigheid van J.H. Beudeker, griffier.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 23 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1406.