In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan over de voortzetting van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon, die op 30 september 2021 was aangehouden op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Tijdens het verhoor bij de officier van justitie is aan de advocaat van de opgeëiste persoon een brief overhandigd van de voorzitter van de Internationale Rechtshulp Kamer, waarin werd aangegeven dat de rechterlijke toetsing van de inverzekeringstelling voortaan buiten zitting plaatsvindt. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de standpunten van de advocaat en de officier van justitie in overweging genomen. De raadsman voerde aan dat de staandehouding onrechtmatig was en dat de opgeëiste persoon geen advocaat heeft kunnen consulteren voorafgaand aan de inverzekeringstelling. De rechtbank oordeelde echter dat deze verweren niet slagen en dat de overleveringsdetentie moet worden voortgezet. De rechtbank benadrukte dat eventuele onrechtmatigheden bij de staandehouding geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de aanhouding op basis van het EAB. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om de inverzekeringstelling op te heffen en dat de overleveringsdetentie voortgezet dient te worden tot de rechtbank over de gevangenhouding beslist.