ECLI:NL:RBAMS:2021:4471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
13/752291-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een vrijheidsstraf en geldboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Kaunas Regional Court in Litouwen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure gevolgd die leidde tot de beslissing van het Kaunas Regional Court. De opgeëiste persoon was aanwezig via een videoverbinding en werd bijgestaan door een raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de vordering behandeld in twee zittingen, op 7 juli en 10 augustus 2021. Tijdens deze zittingen is de procedure rondom de overlevering besproken, inclusief de geldboete die naast de vrijheidsstraf was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de hoger beroep procedure in Litouwen, maar dat zijn advocaat wel aanwezig was en de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is.

De rechtbank heeft verder beoordeeld of de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752291-19
RK nummer: 21/2903
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 april 2017 door
the Kaunas Regional Court(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 7 juli 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst tot 10 augustus 2021 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen informatie zoals bedoeld in onderdeel d)
van het EAB (het zogenoemde kruisjesformulier) ten aanzien van de procedure in hoger beroep op te vragen (welke procedure heeft geleid tot de beslissing van
the Kaunas Regional Courtvan 8 december 2016).
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 10 augustus 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 10 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Litouwse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
sentence of the Kaunas District Courtvan 20 september 2016.
De overlevering wordt (in elk geval) verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, elf maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
In het EAB wordt verder melding gemaakt van een geldboete die bij voornoemd vonnis is opgelegd.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is. Zij overweegt daartoe als volgt.
In onderdeel b) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 20 september 2016, welk beroep op 8 december 2016 door
the Kaunas Regional Courtis afgewezen. Het vonnis van 20 september 2016 is daarmee in stand gebleven.
Het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) heeft, op verzoek van de rechtbank, nadere vragen gesteld over de procedure die heeft geleid tot de beslissing van 8 december 2016 van
the Kaunas Regional Court.
Uit aanvullende informatie van 14 juli 2021 blijkt dat
the Kaunas Regional Courthet bewijs heeft beoordeeld en een onherroepelijk oordeel heeft gegeven over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf. Daarnaast is in die procedure de straf definitief vastgesteld. Dit betekent dat de rechtbank de procedure die heeft geleid tot de beslissing van
8 december 2016 moet toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit het ingevulde kruisjesformulier blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de procedure die heeft geleid tot de beslissing van 8 december 2016, maar dat
‘being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor (…) to defend him or her at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial’.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat heeft geleid tot de beslissing van 8 december 2016 van
the Kaunas Regional Court.De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 10 augustus 2021 verklaard dat hij bij alle zittingen in eerste aanleg aanwezig is geweest, maar niet bij de zitting in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft verder verklaard dat hij zijn Poolse advocaat had gemachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen. Uit de hiervoor genoemde informatie van de Litouwse autoriteiten blijkt dat deze advocaat ter zitting aanwezig was en namens de opgeëiste persoon het woord heeft gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b van de OLW, waarbij een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Om die reden is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet (ondubbelzinnig) aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feit 1:
diefstal;
feiten 2 en 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
eendaadse samenloop van:
feit 4:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en
feit 5:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 6:
medeplegen van een ander door geweld/enige andere feitelijkheid/bedreiging met geweld/bedreiging met enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
feit 7:
aan een ambtenaar een gift of belofte doen dan wel een dienst verlenen of aanbieden met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten;
feit 8:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 9:
mishandeling.

6.Overwegingen ten aanzien van de opgelegde geldboete

In het vonnis van 31 oktober 2013 van
the Kaunas District Court– zijnde één van de onderliggende vonnissen die uiteindelijk hebben geresulteerd in het vonnis van
the Kaunas District Courtvan 20 september 2016 – is de opgeëiste persoon (enkel) veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 225,96. Deze geldboete is steeds opgenomen in de
summary punishmentsin de opeenvolgende vonnissen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering voor deze geldboete te weigeren, omdat een EAB zijns inziens alleen kan worden uitgevaardigd voor een vrijheidsbenemende straf of maatregel. De officier van justitie heeft zich ter zitting 7 juli 2021 op het standpunt gesteld dat de overlevering voor de geldboete dient te worden geweigerd. Op de zitting van 10 augustus 2021 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het een EAB niet kan worden uitgevaardigd voor een geldboete en, subsidiair, dat voor de geldboete accessoir kan worden overgeleverd.
De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak gaat om een geldboete die
naasteen vrijheidsbenemende straf is opgelegd. Het EAB kan zo worden gelezen dat de overlevering niet wordt gevraagd voor de tenuitvoerlegging van deze geldboete. In dat geval hoeft de rechtbank geen beslissing nemen over de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de geldboete en kan zij dat ook niet.
Het EAB kan echter ook zo gelezen worden dat ook om de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de geldboete is verzocht. Voor zover dat het geval is overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Overleveringswet luidt: ‘Overlevering kan worden toegestaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden, of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat te ondergaan wegens een feit als onder 1° of 2° bedoeld.’
Anders dan de officier van justitie ter zitting van 7 juli 2021 is de rechtbank van oordeel dat uit deze bepaling niet voortvloeit dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van een geldboete in een geval als het onderhavige, waarin de overlevering toelaatbaar is voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, niet kan worden toegestaan. De rechtbank wijst er daarbij op, dat sinds 1 april 2021 de aanhef van deze bepaling niet langer luidt dat de overlevering
alleenkan worden toegestaan voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.
Ook het Kaderbesluit 2002/584/JBZ bevat geen basis voor een weigering van de overlevering voor een bijkomende niet-vrijheidsbenemende straf wanneer de hoofdstraf een vrijheidsbenemende straf is, de duur daarvan voldoet aan de eisen en de overlevering voor die vrijheidsstraf ook overigens toelaatbaar is – hetgeen in deze zaak het geval is.
Het weigeren van de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de geldboete op grond van artikel 7, eerste lid, onder b, zou dan ook niet alleen geen grondslag hebben in de Overleveringswet maar bovendien in strijd komen met het Kaderbesluit.
Met betrekking tot het primaire standpunt van de officier van justitie op de zitting van 10 augustus 2021, dat het EAB niet uitgevaardigd had mogen worden voor de tenuitvoerlegging van de geldboete, overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 2, eerste lid, van de OLW luidt als volgt: ‘Een Europees aanhoudingsbevel kan slechts worden afgegeven wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld en waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld of indien een straf of maatregel is opgelegd, wanneer deze een duur heeft van ten minste vier maanden.’
Artikel 2, eerste lid, OLW kan, gelet op het gebruik van het woord ‘slechts’, inderdaad zo worden geïnterpreteerd als de officier van justitie dat kennelijk doet, namelijk dat uit deze bepaling voortvloeit dat een EAB niet kan worden afgegeven voor een geldboete. Uit artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ vloeit naar het oordeel van de rechtbank echter slechts voort dat een EAB niet kan worden afgegeven voor uitsluitend een geldboete. In het onderhavige geval is het EAB niet afgegeven voor uitsluitend een geldboete, nu er ook een vrijheidsstraf is opgelegd. Voornoemde interpretatie leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot strijd met het Kaderbesluit. Een kaderbesluitconforme uitleg zou inhouden dat deze bepaling zich niet verzet tegen de uitvaardiging van een EAB voor de tenuitvoerlegging van een geldboete die is opgelegd naast een vrijheidsbenemende straf of maatregel van de vereiste duur, voor zover dat EAB tevens ziet op de tenuitvoerlegging van die vrijheidsbenemende straf of maatregel. Een dergelijke kaderbesluitconforme uitleg is mogelijk. Artikel 2, eerste lid, OLW is geplaatst in het hoofdstuk “Algemene bepalingen” en heeft dus betrekking op de tenuitvoerlegging én de uitvaardiging van een EAB. In het kader van de tenuitvoerlegging van een EAB herhaalt artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2º jo. artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW, kaderbesluitconform uitgelegd, [1] voor wat betreft de strafbedreiging in de uitvaardigende lidstaat of de opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel in andere woorden hetgeen artikel 2, eerste lid, OLW al bepaalt. Nu met ingang van 1 april 2021 het woord “alleen” in de aanhef van artikel 7, eerste lid, OLW is geschrapt, brengt in een geval als het onderhavige een wetssystematische – en dus kaderbesluitconforme – uitleg mee dat aan het woord “slechts” in artikel 2, eerste lid, OLW wordt voorbijgegaan.
Omdat bij deze uitleg de uitvaardiging van een EAB als het onderhavige niet alleen in overeenstemming is met het Kaderbesluit, maar ook met het kaderbesluitconform uitlegde artikel 2, eerste lid, OLW, doet zich hier niet het in artikel 28, tweede lid, OLW bedoelde geval voor dat de rechtbank “(b)evindt” dat het EAB “niet voldoet aan de vereisten van artikel 2” en moet zij dus, overeenkomstig artikel 28, derde lid, OLW, de overlevering toestaan.
Het subsidiaire standpunt van de officier van justitie kan de rechtbank niet onderschrijven. Accessoire overlevering is niet aan de orde, omdat niet is voldaan aan de in artikel 7, vierde lid, OLW opgenomen voorwaarde dat “sommige [feiten] niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, of onderdeel b”.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de overlevering toestaat.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 177, 284, 300, 304, 310, 311 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Kaunas Regional Court(Litouwen).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 30 oktober 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:7460.