ECLI:NL:RBAMS:2021:5722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
8133076 EA VERZ 19-770
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van transitievergoeding in het kader van een suppletieregeling bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van een oud-werkneemster van ABN AMRO, die lijdt aan progressieve MS, om een transitievergoeding van ruim 22.000 euro bruto toe te kennen. De werkneemster, die sinds 14 augustus 2016 ziek is, had haar arbeidsovereenkomst zien eindigen op 1 september 2019 na toestemming van het UWV vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. De arbeidsovereenkomst viel onder de ABN AMRO CAO, die een suppletieregeling bevatte. Deze regeling voorziet in een aanvulling op de WIA-uitkering en premievrije voortzetting van de pensioenopbouw, wat de bank als een gelijkwaardige voorziening voor de transitievergoeding beschouwde.

De werkneemster voerde aan dat de suppletieregeling geen gelijkwaardige voorziening was, omdat zij door haar ziekte waarschijnlijk niet zou kunnen profiteren van de pensioenuitkering. De kantonrechter oordeelde echter dat de gekapitaliseerde waarde van de suppletieregeling op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst aanzienlijk hoger was dan de gevraagde transitievergoeding. De rechter benadrukte dat de omstandigheid dat de werkneemster mogelijk niet zou kunnen genieten van de pensioenuitkering, niet leidde tot een ander oordeel over de gelijkwaardigheid van de voorziening. De kantonrechter wees het verzoek van de werkneemster af en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8133076 EA VERZ 19-770
beschikking van: 5 oktober 2021

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoekster]

wonende te [woonplaats]
verzoekster
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. R. Boskma
t e g e n

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.

gevestigd te Amsterdam
verweerster
nader te noemen: ABN AMRO
gemachtigde: mr. M.J.M.T. Keulaerds

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoekster] heeft op 28 oktober 2019 een verzoek gedaan om ten laste van ABN AMRO een transitievergoeding toe te kennen. ABN AMRO heeft een verweerschrift ingediend.
Na aanhouding van de zaak op verzoek van partijen, is de zaak op 7 september 2021 mondeling behandeld. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door haar partner en de gemachtigde. Namens ABN AMRO zijn [naam 1] en mr. A. van den Akker verschenen, met de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. [verzoekster] heeft een verklaring voorgedragen en ABN AMRO heeft een pleitnota overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
Beschikking is bepaald op heden.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , is op 8 mei 2006 in dienst getreden bij ABN AMRO. De laatste functie die [verzoekster] vervulde, is die van Adviseur Contact Center 1, met een salaris van € 2.354,29 bruto per maand inclusief vakantietoeslag, exclusief overige emolumenten.
1.2.
[verzoekster] is sinds 14 augustus 2016 ziek. Zij lijdt aan een progressieve vorm van MS.
1.3.
De arbeidsovereenkomst is door ABN AMRO per 1 september 2019 na verleende toestemming door het UWV opgezegd op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid.
1.4.
Op de arbeidsovereenkomst was de ABN AMRO CAO van toepassing. Laatstelijk was dit de ABN AMRO CAO 1 januari 2018 – 1 januari 2020 (hierna: de cao).
1.5.
De cao bevat een zogenoemde suppletieregeling. Deze regeling luidt als volgt:

Kun je door ziekte niet werken en krijg je een WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid? Dan krijg je van de bank vanaf het derde ziektejaar een aanvulling tot 75% van de grondslag.
(...)
Bij een beëindiging van je arbeidsovereenkomst dienen de aanvullingen en de pensioenopbouw zoals genoemd in de Pensioenovereenkomst vanaf het derde ziektejaar te worden gezien als gelijkwaardige voorziening voor de transitievergoeding zoals bedoeld in artikel 7:673b BW.
(...)
De aanvullingen lopen door zolang je ziek bent en ook na beëindiging van je arbeidsovereenkomst
(...)
Krijg je een WIA-uitkering en was je op de eerste ziektedag in dienst van de bank? Dan gaat je pensioenopbouw vanaf het derde ziektejaar door voor 75% van het percentage waarvoor je arbeidsongeschikt bent. Zolang je een WIA-uitkering hebt, betaal je geen deelnemersbijdrage voor het deel dat je arbeidsongeschikt bent. (...)
Hierna: de Suppletieregeling.
1.6.
Op basis van de Suppletieregeling heeft [verzoekster] recht op eventuele aanvulling van de WIA-uitkering tot 75% van het loon dat zij in het jaar voorafgaand aan haar arbeidsongeschiktheid verdiende en een premievrije voortzetting van haar pensioenopbouw.
1.7.
Vanaf 12 augustus 2018 ontvangt [verzoekster] een WGA-uitkering op basis van 72,07% arbeidsongeschiktheid en vanaf 7 januari 2019 een IVA-uitkering op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Per 7 januari 2019 bedraagt deze uitkering € 2.542,58 bruto exclusief vakantiegeld.
1.8.
Bij brief van 13 september 2019 heeft de gemachtigde van [verzoekster] aanspraak gemaakt op betaling door ABN AMRO aan [verzoekster] van de wettelijke transitievergoeding.
1.9.
Bij e-mail van 27 september 2019 heeft ABN AMRO afwijzend gereageerd, omdat [verzoekster] ingevolge de cao aanspraak heeft op de Suppletieregeling.

Het geschil

2. [verzoekster] verzoekt om toekenning van een transitievergoeding van € 22.383,84 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten en onder overlegging van een deugdelijke netto/bruto specificatie op straffe van een dwangsom.
3. Aan haar verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat zij op grond van artikel 7:673 Burgerlijk Wetboek (BW) recht heeft op de transitievergoeding, nu ABN AMRO de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en het dienstverband tenminste 24 maanden heeft geduurd. De Suppletieregeling is geen gelijkwaardige voorziening in de zin van artikel 7:673b BW, omdat dit slechts een papieren waarde vertegenwoordigt voor [verzoekster] . [verzoekster] lijdt aan een progressieve, ongeneselijke ziekte en het is maar zeer de vraag of zij de voordelen van de Suppletieregeling zal ondervinden, nu deze zich voor haar pas zullen voordoen vanaf de pensioenleeftijd.
4. ABN AMRO verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan dat de Suppletieregeling dient te worden aangemerkt als een gelijkwaardige voorziening. De premievrije pensioenopbouw had op de einddatum van de arbeidsovereenkomst een gekapitaliseerde potentiële waarde van € 68.464 bruto. Dat is ruim het drievoudige van de transitievergoeding. Zowel de rechtbank Amsterdam, als het Hof Amsterdam, als de Hoge Raad hebben reeds meermaals geoordeeld dat de onderhavige voorziening uit de cao kwalificeert als een gelijkwaardige voorziening.

Beoordeling

5. De kern van het geschil is de vraag of de Suppletieregeling in dit geval kwalificeert als een gelijkwaardige voorziening in de zin van artikel 7:673b BW (oud).
6. Gelet op de rechtspraak en de wetsgeschiedenis is het toetsingskader bij de beantwoording van deze vraag als volgt.
Toetsingskader
7. Volgens de memorie van toelichting moet onder een ‘gelijkwaardige voorziening’ worden verstaan: “een voorziening in geld of in natura (of een combinatie daarvan) welke het equivalent vormt van hetgeen waarop een werknemer aanspraak kan maken op grond van de wettelijke regeling inzake de transitievergoeding”. De ‘voorziening’ waarnaar moet worden gekeken, betreft het geheel aan afspraken tussen de cao-partijen, waarbij de regering ervan is uitgegaan dat deze afspraken op geld worden gewaardeerd Het antwoord op de vraag of een in een cao opgenomen voorziening gelijkwaardig is in de zin van artikel 7:673b lid 1 BW (oud), is uiteindelijk aan de rechter overgelaten [1] .
8. Dit betekent dat de omstandigheid dat - zoals in dit geval - cao-partijen een voorziening als gelijkwaardig hebben aangemerkt, niet doorslaggevend is.
9. Bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid is uitgangspunt dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de op het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gekapitaliseerde potentiële waarde van de voorziening waarop de werknemer volgens de cao wegens die beëindiging recht heeft, en de transitievergoeding waarop die werknemer volgens de wettelijke regeling recht zou hebben. Dit maakt het mogelijk om ook voorzieningen die in fasen worden gerealiseerd en waarvan het eindtijdstip onzeker is (zoals periodieke betalingen die zijn gekoppeld aan een concrete periode van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid) direct te onderzoeken op gelijkwaardigheid aan de wettelijke transitievergoeding, hetgeen gewenst is in verband met de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW. Ook overigens verzet de rechtszekerheid zich ertegen dat pas geruime tijd na het einde van het dienstverband – wanneer een voorziening blijkt te zijn ‘uitgewerkt’ – kan worden bepaald of die voorziening gelijkwaardig was aan de transitievergoeding. [2] Daarbij is niet vereist voor de toepassing van artikel 7:673b lid 1 (oud) BW dat de voorziening is getroffen voor het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, noch dat deze pas na beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt verstrekt of haar werking heeft. De wijze waarop de werkgever de voorziening financiert, is evenmin van belang [3] .
Gelijkwaardige voorziening
10. De kantonrechter is in dit geval van oordeel dat de Suppletieregeling kwalificeert als een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 7:673b BW (oud). Daartoe wordt het volgende overwogen.
10. Gezien voorgaand toetsingskader is uitgangspunt of de gekapitaliseerde waarde van de Suppletieregeling op het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gelijkwaardig is aan hetgeen [verzoekster] aan transitievergoeding zou ontvangen. Uit de door ABN AMRO gemaakte berekening, die [verzoekster] niet heeft betwist, blijkt dat de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw op de einddatum van de arbeidsovereenkomst een gekapitaliseerde potentiële waarde had van
€ 68.464,00 bruto. Dit bedrag overstijgt de door [verzoekster] berekende transitievergoeding van € 22.383,84 aanzienlijk.
10. [verzoekster] heeft naar de kern genomen aangevoerd dat zij vanwege haar ziekte – progressieve MS – waarschijnlijk niet zal kunnen genieten van de pensioenuitkering. Van een uitkering van de transitievergoeding zou ze nu juist wel kunnen genieten. Ter zitting heeft [verzoekster] nog opgemerkt dat zij niet begrijpt waarom zij niet in aanmerking komt voor uitkering van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van ABN AMRO. Een en ander voelt heel onrechtvaardig, aldus [verzoekster] .
10. Met betrekking tot laatst genoemd punt kan worden vastgesteld dat bedoelde arbeidsongeschiktheidsverzekering voorziet in aanvulling tot maximaal 75% van het laatstelijk salaris. [verzoekster] ontvangt door de IVA-uitkering reeds 75% van haar laatst verdiende loon. Voorgaande is namens ABN AMRO ter zitting onbetwist toegelicht.
10. Aldus is op zich juist dat [verzoekster] in inkomen is achteruit gegaan sinds haar arbeidsongeschiktheid. Er is echter geen sprake van dat [verzoekster] minder krijgt dan waarop zij recht heeft. Afgezien van eventuele emolumenten in het verleden ontvangt [verzoekster] thans aan uitkering ongeveer evenveel (of zelfs meer) dan het salaris dat zij verdiende voordat zij arbeidsongeschikt werd (€ 2.542,58 bruto exclusief vakantiegeld resp. 2.354,29 bruto per maand inclusief vakantietoeslag), zo is ter zitting besproken (en blijkt ook uit de overgelegde bewijsstukken). [verzoekster] ontvangt deze arbeidsongeschiktheidsuitkering (zo nodig aangevuld door ABN AMRO) tot de datum van haar pensioengerechtigde leeftijd.
10. In het geval van [verzoekster] voorziet de Suppletieregeling feitelijk alleen in de financiering van een pensioentoezegging met premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Een soortgelijke situatie speelde in de uitspraak, waarop [verzoekster] beroep heeft gedaan. Volgens het Hof was daarom geen sprake van een voorziening die is getroffen voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, terwijl dat bij de transitievergoeding wel het geval is. Zoals de ABN AMRO heeft aangevoerd is bedoelde uitspraak van het Hof vernietigd door Hoge Raad3. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de gelijkwaardigheid van een voorziening niet is vereist dat de voorziening is getroffen voor het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, noch dat deze pas na beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt verstrekt of haar werking heeft.
10. Met andere woorden, de omstandigheid dat de Suppletieregeling bij [verzoekster] neerkomt op een uitgestelde voorziening, is geen argument om aan te nemen dat de Suppletieregeling geen gelijkwaardige voorziening is.
10. Blijft over de door [verzoekster] gestelde omstandigheid dat zij tegen de tijd dat ze haar pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt vanwege haar ziekte waarschijnlijk geen voordeel zal hebben van de Suppletieregeling. De kantonrechter ziet in dat deze omstandigheid, indien bewaarheid, voor [verzoekster] onrechtvaardig voelt. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Doorslaggevend daarbij is het oordeel van de Hoge Raad over de toepassing van artikel 7:673b BW (oud), zoals hiervoor besproken. De gekapitaliseerde potentiële waarde overtreft in dit geval de hoogte van de transitievergoeding per datum einde arbeidsovereenkomst in aanzienlijke mate, waarbij [verzoekster] zowel voor als na haar pensioendatum is verzekerd van uitkering van 75% van haar laatstverdiende salaris. Onder deze omstandigheden is sprake van een gelijkwaardige voorziening, beoordeeld naar de maatstaf zoals die zoals in de wetsgeschiedenis en de rechtspraak is uitgewerkt.
10. De conclusie is dat het verzoek [verzoekster] zal worden afgewezen.
10. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Lourens, kantonrechter en op 5 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:449
2.HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:449
3.HR 5 februari 2021. ECLI:NL:HR:2021:188