Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 29 april 2020 een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand ingediend. Om hierop te kunnen beslissen heeft verweerder eiser bij brief van
11 mei 2020 verzocht om aanvullende gegevens te overleggen en 25 mei 2020 als uiterste datum gesteld voor het aanleveren van die gegevens.
2. Op 18 mei 2020 heeft eiser een deel van de gegevens overgelegd en voor de overige gegevens heeft verweerder, op verzoek van eiser, bij brief van 22 mei 2020 aan eiser een nieuwe termijn verleend en 5 juni 2020 als uiterste datum gesteld voor het aanleveren van die gegevens.
3. Op 3 juni 2020 heeft eiser nadere informatie overgelegd en voor de overige gegevens heeft verweerder, op verzoek van eiser, bij brief van 3 juni 2020 een nieuwe termijn verleend en 17 juni 2020 als uiterste datum gesteld voor het aanleveren van de gegevens.
4. Op 17 juni 2020 heeft eiser opnieuw uitstel verzocht voor het indienen van de overige gegevens. Verweerder heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand met het primaire besluit buiten behandeling gesteld, omdat eiser de gevraagde afschriften van zijn Turkse bankrekening niet heeft overgelegd.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Eiser heeft namelijk meerdere keren medegedeeld dat hij niet beschikt over de gevraagde Turkse bankafschriften, zodat hij die niet heeft kunnen overleggen. Daarnaast betoogt eiser dat verweerder het recht op bijzondere bijstand al heeft vastgesteld. Uit een andere beslissing op bezwaar van
5 oktober 2020 blijkt namelijk dat eiser geen draagkracht uit inkomen heeft in het kalenderjaar 2020. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Verweerder heeft eiser namelijk een nadere hersteltermijn moeten bieden. Eiser heeft het verzoek om uitstel volgens het beleid van verweerder tijdig ingediend. De termijn voor het inleveren van nadere stukken is geëindigd op 17 juni 2020 en eiser heeft op 17 juni 2020 om uitstel verzocht. Eiser heeft eveneens een gegronde reden voor het verzoek om uitstel. Hij was namelijk nog niet in het bezit van de gevraagde gegevens. Daarnaast blijkt uit wet- en regelgeving en uit het beleid van verweerder niet hoeveel hersteltermijnen verleend kunnen worden en eiser heeft al een groot deel van de gegevens aangeleverd, wat op bereidwilligheid van eiser duidt om de stukken te verstrekken. Er ontbreekt enkel een kleinigheid. Verweerder heeft tevens pas op 3 juni 2020 duidelijk gemaakt dat hij de Turkse bankafschriften heeft moeten overleggen. Er is al eerder namens eiser medegedeeld dat het echter niet mogelijk is geweest de bankafschriften te verzamelen. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een fatale hersteltermijn heeft gehanteerd. Verweerder heeft namelijk zelf aangegeven dat uitstel mogelijk is. Daarnaast moet verweerder zelf aangeven dat bij overschrijding van de termijn de kans bestaat dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Verweerder heeft verder zelf in een ander besluit geoordeeld dat de vermelding dat eiseres contact kan opnemen met verweerder als zij het niet redt tijdig de stukken aan te leveren, niet betekent dat voor een laatste keer een hersteltermijn is gesteld. Verder heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat verweerder uitdrukkelijk moet wijzen op een fatale termijn, wat verweerder niet heeft gedaan.
De beoordeling van de rechtbank
7. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake als onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
8. De rechtbank moet in deze procedure de vraag beantwoorden of verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld.
9. De rechtbank stelt hierbij voorop dat op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) een hersteltermijn als hier aan de orde, afgestemd moet zijn op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn bij het bestuursorgaan aan te leveren. Uit oogpunt van actieve en adequate informatieverstrekking wordt de aanvrager gewezen op de mogelijkheid om voor afloop van de hersteltermijn om verlenging van die termijn te vragen ingeval bepaalde gegevens niet in het bezit van de aanvrager zijn en medewerking van derde personen of instanties nodig is om gevraagde gegevens en bescheiden te verkrijgen.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn zijn overgelegd.
11. De rechtbank is van oordeel dat de aan eiser geboden hersteltermijn niet onredelijk kort is en dat de hersteltermijn voldoende is afgestemd op de aard en omvang van de gevraagde gegevens. De gegevens waar verweerder om heeft verzocht zijn immers standaardgegevens waarover eiser zou moeten kunnen beschikken of gegevens die gemakkelijk te verkrijgen zijn.
Ten aanzien van de Turkse bankafschriften
12. De rechtbank merkt uit de stukken van de zaak met procedurenummer AMS 20/5942 op dat verweerder op 23 maart 2020 en op 27 maart 2020 telefonisch contact met de zoon van eiser heeft gehad. In deze telefoongesprekken heeft verweerder aangegeven dat de Turkse bankafschriften van eiser relevant zijn bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. Naar aanleiding van deze telefoongesprekken en het primaire besluit is de rechtbank van oordeel dat eiser had kunnen begrijpen dat hij de Turkse bankafschriften aan verweerder heeft moeten overleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat het ontbreken van een bankafschrift niet is aan te merken als een kleinigheid.Voor de beoordeling of eiser verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is zijn financiële situatie een essentieel gegeven. Eiser is daarom gehouden de voor een goede beoordeling van zijn aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Daartoe behoren ook de afschriften van de bankrekeningen van eiser. Dat eiser het merendeel van de gevraagde gegevens heeft overgelegd doet hier niet aan af. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser voldoende tijd is gegund om de betreffende afschriften te verstrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de beslisdatum
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit de aanvraag buiten behandeling te stellen heeft genomen op 17 juni 2020 en dus vóór het eindigen van de bij brief van
3 juni 2020 gegeven hersteltermijn tot 18 juni 2020. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat deze handelwijze in strijd is met artikel 4:5, vierde lid, van de Awb.Verweerder was dan ook niet bevoegd om deze aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, buiten behandeling te laten. De omstandigheid dat de op 17 juni 2020 door eiser ingeleverde gegevens niet voldoende waren om de aanvraag te kunnen beoordelen en eiser toen niet kenbaar heeft gemaakt dat hij vóór 18 juni 2020 de Turkse bankafschriften zou inleveren, doet daaraan niet af. De beroepsgrond slaagt.
15. Dat betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen inhoudelijk te beslissen op de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand. Met het oog op de nadere besluitvorming overweegt de rechtbank dat er voor verweerder aanleiding bestaat de primaire besluiten te herroepen en eiser in verband daarmee een vergoeding toe te kennen van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Het is aan verweerder of het reeds bij het te nemen besluit op bezwaar inhoudelijk op de aanvragen beslist of dat die inhoudelijke beslissing bij een nader te nemen primair besluit geschiedt.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, behoeven de overige beroepsgronden van eiser tegen het bestreden besluit geen bespreking meer.
17. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).