ECLI:NL:CRVB:2016:1269
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de gevolgen van het niet verstrekken van bankafschriften
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten hebben op 31 maart 2014 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag buiten behandeling gelaten omdat appellanten niet alle gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, hebben verstrekt. Het college heeft appellanten in een brief van 11 april 2014 verzocht om de ontbrekende gegevens aan te leveren, met de waarschuwing dat het niet verstrekken van deze gegevens zou leiden tot het buiten behandeling laten van de aanvraag.
Na een aantal beslissingen van het college, waaronder het toekennen van bijstand met terugwerkende kracht, hebben appellanten beroep aangetekend tegen de besluiten van het college. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 5 april 2016 geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat het ontbreken van een bankafschrift niet kan worden aangemerkt als een 'kleinigheid' en dat appellanten de verplichting hadden om alle gevraagde gegevens te verstrekken.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht moest worden verleend. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en volledig verstrekken van gegevens bij aanvragen om bijstand en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.