ECLI:NL:CRVB:2016:1269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
14/6791 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de gevolgen van het niet verstrekken van bankafschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten hebben op 31 maart 2014 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag buiten behandeling gelaten omdat appellanten niet alle gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, hebben verstrekt. Het college heeft appellanten in een brief van 11 april 2014 verzocht om de ontbrekende gegevens aan te leveren, met de waarschuwing dat het niet verstrekken van deze gegevens zou leiden tot het buiten behandeling laten van de aanvraag.

Na een aantal beslissingen van het college, waaronder het toekennen van bijstand met terugwerkende kracht, hebben appellanten beroep aangetekend tegen de besluiten van het college. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 5 april 2016 geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat het ontbreken van een bankafschrift niet kan worden aangemerkt als een 'kleinigheid' en dat appellanten de verplichting hadden om alle gevraagde gegevens te verstrekken.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht moest worden verleend. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en volledig verstrekken van gegevens bij aanvragen om bijstand en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

14/6791 WWB, 15/2886 WWB
Datum uitspraak: 5 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
7 november 2014, 14/4143 (aangevallen uitspraak 1) en 17 maart 2015, 14/6073
(aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. G.M. Haring, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Namens appellanten is mr. Haring verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 31 maart 2014 bij het college een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2.
In het kader van de afhandeling van de aanvraag heeft het college appellanten bij brief van 11 april 2014 verzocht voor 25 april 2014 een aantal gegevens die appellanten hebben verzuimd te verstrekken alsnog over te leggen, waaronder bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van appellanten over de laatste drie maanden. Het college heeft appellanten erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg heeft dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten.
1.3.
Bij besluit van 2 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 juni 2014 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag van appellanten buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellanten niet alle gevraagde gegevens binnen de gegeven hersteltermijn hebben verstrekt. Na onderzoek van de overgelegde gegevens heeft het college vastgesteld dat de bankafschriften van appellante ontbreken.
1.4.
Appellanten hebben op 15 mei 2014 opnieuw bijstand aangevraagd met als gewenste ingangsdatum 31 maart 2014, de datum van de eerste melding. Bij besluit van 19 juni 2014 heeft het college aan appellanten met ingang van 15 mei 2014 bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend.
1.5.
Bij besluit van 11 september 2014 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2014 gegrond verklaard en appellanten bijstand toegekend met ingang van 9 mei 2014. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellanten zich na het besluit van 2 mei 2014 op 9 mei 2014 opnieuw hebben gewend tot het college. Daarnaast heeft het college aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eerder dan de datum waarop appellanten zich opnieuw bij het college hebben gemeld bijstand moet worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
In paragraaf 11.2 van de Beleidsvoorschriften Werk en Inkomen (beleidsvoorschriften) van de gemeente [woonplaats] is bepaald dat een hersteltermijn altijd moet worden vastgelegd in een besluit. Daarnaast is bepaald dat een hersteltermijn wordt verlengd wanneer de aanvrager het merendeel van de gevraagde gegevens heeft ingeleverd, maar een kleinigheid ontbreekt.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat de brief van 11 april 2014 niet in de vorm van een besluit is afgegeven, zoals de beleidsvoorschriften voorschrijven. Het college had hen daarom een tweede hersteltermijn moeten gunnen op grond van artikel 4:5 van de Awb. Daarnaast had het college op grond van de beleidsvoorschriften de hersteltermijn moeten verlengen, omdat slechts een kleinigheid van de opgevraagde gegevens ontbrak. Het college heeft daarom niet in overeenstemming gehandeld met de beleidsvoorschriften.
4.4.1.
Deze beroepsgronden slagen niet. In artikel 4:5, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de aanvrager de gelegenheid moet hebben gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Het college heeft appellanten deze gelegenheid geboden in de brief van 11 april 2014. Anders dan appellanten stellen, volgt uit de genoemde bepaling van de Awb niet dat deze gelegenheid in de vorm van een besluit moet worden gegeven.
4.4.2.
Overigens is de brief van 11 april 2014, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, een procedurebesluit als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb. De beslissing leidt immers tot een (nieuwe) verplichting voor de aanvrager, die berust op het standpunt van het college dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om tot een - zorgvuldig voorbereid en deugdelijk onderbouwd - besluit te komen. Het college heeft de in de brief van 11 april 2014 aan appellanten geboden hersteltermijn dan ook in overeenstemming met de beleidsvoorschriften in een besluit neergelegd.
4.4.3.
Het ontbreken van een bankafschrift is niet aan te merken als een kleinigheid. Voor de beoordeling of appellanten verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden is hun financiële situatie immers een essentieel gegeven. Appellanten zijn daarom gehouden de voor een goede beoordeling van hun aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Daartoe behoren ook de afschriften van alle bankrekeningen van appellanten. Dat appellanten het merendeel van de gevraagde gegevens hebben overgelegd doet hier niet aan af. Het lag op de weg van appellanten om het college om uitstel te vragen indien zij meer tijd nodig hadden voor het verkrijgen van de bankafschriften van appellante.
4.5.
Uit 4.4.1 tot en met 4.4.3 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. In wat appellanten hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 terecht, maar gelet op 4.4.2 deels op onjuiste gronden, ongegrond verklaard. Aangevallen uitspraak 1 zal daarom, met verbetering van gronden, worden bevestigd.
Aangevallen uitspraak 2
4.6.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1211) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.7.
Volgens appellanten is de bijzondere omstandigheid hierin gelegen dat in deze procedure dezelfde stukken zijn overgelegd als in de eerdere procedure, maar aangevuld met het ontbrekende bankafschrift van appellante.
4.8.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het enkele feit dat in deze procedure het bankafschrift van appellante alsnog is overgelegd geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan bijstand met ingang van een eerdere datum dan 9 mei 2014 moet worden toegekend.
4.9.
Uit 4.8 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt, zodat deze uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD