ECLI:NL:RBAMS:2021:5575

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6093
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandige ondernemers (Tozo 1) aan een freelancer in de evenementensector die studiefinanciering ontvangt

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de afwijzing van een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandige ondernemers (Tozo 1) aan een freelancer die werkzaam is in de evenementensector. De eiser, die ook een hogere beroepsopleiding volgt, had op 11 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een Tozo 1-uitkering, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op 28 oktober 2020 werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de eiser niet tot de doelgroep behoort die recht heeft op de Tozo 1-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de studiefinanciering die de eiser ontvangt, kwalificeert als een voorliggende voorziening die toereikend en passend is voor het levensonderhoud van de eiser. De rechtbank stelde vast dat de eiser, die 27 jaar oud is, recht heeft op studiefinanciering en dat deze financiering als inkomen moet worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de Tozo 1-regeling niet bedoeld is om inkomensverlies van alle ondernemers te compenseren, maar specifiek gericht is op zelfstandigen die door de coronacrisis in financiële problemen zijn geraakt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de regelgeving in strijd te achten met hoger recht of algemene rechtsbeginselen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr I. van Kesteren).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandige ondernemers (Tozo 1-regeling) afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 12 augustus 2021 via een Skype-verbinding. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser heeft een aanvraag gedaan om een Tozo 1-uitkering. Eiser is als freelancer werkzaam in de evenementensector en volgt daarnaast een hoger beroepsopleiding.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een Tozo 1-uitkering afgewezen, omdat eiser niet tot de doelgroep behoort die recht heeft op Tozo 1. Eiser is immers 27 jaar, studeert en heeft recht op studiefinanciering. Verweerder stelt zich op het standpunt dat studiefinanciering kwalificeert als een voorliggende voorziening, passend en toereikend om in het levensonderhoud mee te voorzien, waardoor er geen recht meer bestaat op een Tozo-uitkering.
3. Eiser voert – samengevat - aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser behoort tot de groep uitgesloten voor een Tozo-uitkering zoals opgenomen in artikel 13 van de Participatiewet (PW). Immers, eiser was 27 en niet jonger dan 27. Ook is het onredelijk dat verweerder een onderscheid maakt tussen studentondernemers en andere ondernemers. Daarnaast heeft eiser geen relevante middelen. Studiefinanciering is immers geen inkomen, maar een lening die moet worden terugbetaald. Daarnaast zijn delen van de studiefinanciering doelgebonden, waar niet vrij over beschikt kan worden en daardoor uitgesloten van het middelenbegrip.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank stelt vast dat eiser zijn aanvraag op 26 april 2020 heeft ingediend. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Tozo 1-regeling wordt deze aanvraag geacht te zijn ingediend op 1 maart 2020. In artikel 9 van de Tozo 1-regeling, ten tijde van belang, is bepaald dat de algemene bijstand (de uitkering voor levensonderhoud) wordt verleend voor ten hoogste drie aaneengesloten kalendermaanden en uitsluitend ziet op de kalendermaanden maart tot en met augustus 2020. Vast staat dat eiser in deze periode recht had op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering (Wsf) 2000 in de vorm van een rentedragende lening.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 15 van de PW. Hierin is bepaald dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
4.3
De rechtbank overweegt dat studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 is aan te merken als een voorliggende voorziening, die gezien haar aard en doel, wordt geacht voor eiser toereikend en passend te zijn. [1] Voor zover eiser aanvoert dat de tot de studiefinanciering behorende component ‘rentedragende lening’ hierbuiten valt, faalt dit betoog. Het is vaste rechtspraak dat dit als middel moet worden beschouwd waarover in het kader van de voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid van de PW kan worden beschikt. [2] De aanspraak op studiefinanciering bestaat namelijk uit een maandelijks normbedrag voor de kosten van levensonderhoud en wordt daarom als inkomen aangemerkt. [3] Omdat eiser in de periode in geding recht had op studiefinanciering, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser geen recht heeft op een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tozo 1-regeling.
4.4
Eiser voert voorts aan dat verweerder ten onrechte verwijst naar jurisprudentie die betrekking heeft op de PW, omdat de Tozo 1-regeling afwijkt van de PW als het gaat om de vrij te laten middelen.
4.5
De rechtbank stelt vast dat de Tozo is gebaseerd op artikel 78f van de PW. Op grond van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. De Tozo 1-regeling heeft als onderdeel van de PW in overwegende mate hetzelfde karakter, met dien verstande dat het specifiek gericht is op zelfstandigen, die vanwege de gevolgen van de coronacrisis in de financiële problemen zijn geraakt. Om uitvoeringstechnische redenen is de keuze gemaakt om op sommige punten af te wijken van de kaders van de PW. Van een afwijking van artikel 15, eerste lid, van de PW is echter geen sprake. Dit artikel is dan ook onverkort van toepassing.
4.6
Ook de stelling van eiser dat sprake is van een onredelijk onderscheid tussen ondernemers en student-ondernemers faalt. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat de Tozo 1-uitkering niet is bedoeld om inkomensverlies van alle ondernemers te compenseren, maar om zelfstandigen in een inkomen tot het sociaal minimum te voorzien. Zelfstandigen die inkomensverlies als gevolg van de coronacrisis hebben, maar aanspraak kunnen maken op een passende en toereikende voorliggende voorziening, komen daarom niet voor een Tozo 1-uitkering in aanmerking.
4.7
Tot slot is ter zitting aangevoerd dat de rechtbank ingrijpend moet toetsen, omdat de Tozo 1-regeling een algemeen verbindend voorschrift is. Voor zover eiser hiermee de rechtbank verzoekt de regeling exceptief te toetsen, ziet de rechtbank geen aanleiding de regelgeving, waar het bestreden besluit op gebaseerd is, in strijd te achten met hoger recht of algemene rechtsbeginselen.
Conclusie
5 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.L. van Egmond, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 september 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2015:2118.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2017:331.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2017:3374.