ECLI:NL:RBAMS:2021:5465

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
AMS - 20 _ 4304
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang bij wegslepen van auto op parkeerplaats voor elektrisch opladen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had beroep aangetekend tegen de beslissing van de gemeente om zijn auto, die geparkeerd stond op een parkeerplaats bestemd voor elektrisch opladen, weg te slepen. De gemeente had op 14 mei 2020 bestuursdwang toegepast en het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verkeerssituatie voldoende duidelijk was en dat de eiser zich had moeten vergewissen van de geldende verkeersregels. De rechtbank volgde het standpunt van de gemeente dat het verwijderen van het voertuig noodzakelijk was om de oplaadplaats vrij te houden voor elektrische voertuigen. De rechtbank vond het niet onredelijk dat de gemeente de kosten van het wegslepen op de eiser verhaalde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Greebe, in aanwezigheid van griffier mr. E.H. Kalse-Spoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4304
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M.J. de Jong).

Procesverloop

Met een besluit van 14 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bestuursdwang toegepast door eisers auto weg te slepen. Met een besluit van 10 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Op 14 mei 2020 stond eisers auto met kenteken [kenteken] geparkeerd op de [adres] ter hoogte van nummer [nummer] in Amsterdam. Met het primaire besluit heeft verweerder de auto laten wegslepen, overbrengen en in bewaring laten stellen. De hieraan verbonden kosten van € 373,- heeft de gemeente verhaald op eiser. Volgens de verweerder heeft eiser zijn auto geparkeerd met een ander doel dan de aangegeven wijze. De auto stond namelijk geparkeerd op een parkeerplaats bestemd voor elektrisch opladen, zonder dat hij was aangesloten op de laadpaal. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser voert in beroep – samengevat – aan dat onvoldoende duidelijk was dat de parkeerplaats bestemd is voor elektrisch opladen. Dat komt door het daarnaast geparkeerde het busje van de bloemist in combinatie met de vele planten en bloemen die de bloemist uitstalt, waardoor het zicht op het bord vanuit de rijrichting belemmerd wordt. Eiser overlegt foto’s van de situatie. De laadpaal is recent geplaatst, dus de gemeente had kunnen kiezen voor een overgangsperiode, een milder middel of voldoende duidelijkheid. Er worden heel veel auto’s weggesleept, waaruit blijkt dat de verkeerssituatie niet voldoende duidelijk is. Volgens eiser heeft hij de onderzoeksplicht nageleefd en voldoende om zich heen gekeken. Eiser vindt wegslepen ook niet proportioneel. Omdat er een parkeerduurbeperking geldt, moest eisers auto in ieder geval binnen één uur worden verplaatst. Er was dus niet zo’n spoedeisend belang dat een bekeuring geen effectief middel was.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de verkeerssituatie ter plaatse voldoende duidelijk is. De rechtbank overweegt hiertoe dat de aanwezige borden, ook zonder markering op het wegdek, duidelijk aangeven dat er twee parkeerplaatsen bestemd zijn voor elektrische voertuigen.
De rechtbank overweegt verder dat, voor zover de situatie voor eiser onduidelijk was, hij zich had moeten vergewissen van de ter plaatse geldende verkeersregels en dat, voor zover hem dat niet direct kenbaar is, hij nader had dienen te bezien wat op een zich ter plaatse bevindend verkeersbord is aangegeven. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1] Dat eiser dit kennelijk niet (voldoende) heeft gedaan, dient voor zijn risico te komen.
5. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat verwijderen van het voertuig noodzakelijk was in verband met het vrijhouden van het betreffende parkeervak bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen. Verweerder acht het van belang dat bestuurders van elektrische voertuigen overal en altijd gebruik kunnen maken van een oplaadplaats. Ook al zou eisers auto inderdaad na een uur verplaatst zijn, dan nog bestond in dat uur de mogelijkheid dat het opladen van een voertuig kon worden belemmerd door de geparkeerde auto van eiser. De rechtbank vindt dit niet onredelijk. Daarom was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid zoals vermeld in artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994. Verweerder heeft de kosten daarvan in redelijkheid op eiser verhaald. Hetgeen door eiser is aangevoerd maakt niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden.
6. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier, op 28 september 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT0574, te vinden op www.rechtspraak.nl.