ECLI:NL:RBAMS:2021:5371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
13/751648-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Belgische vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het parket van de procureur des Konings te Hasselt, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 2 juli 2021 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1994 en van Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 9 september 2021, waarbij de officier van justitie mr. M. Westerman aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is gebaseerd op een vonnis bij verstek van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, gedateerd 13 april 2018, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van vijf jaar is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de officier van justitie bevoegd was om het EAB uit te vaardigen, ondanks dat het vonnis nog niet onherroepelijk is. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.

De rechtbank heeft verder de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen belemmering vormen voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751648-21
RK nummer: 21/3684
Datum uitspraak: 23 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 mei 2021 door het parket van de procureur des Konings te Hasselt (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.De uitvaardigende justitiële autoriteit

De officier van justitie heeft in navolging van haar betoog, hierna weergegeven onder 4., gesteld dat, hoewel van een onherroepelijk vonnis geen sprake is, het EAB wel is uitgevaardigd op basis van een rechterlijke uitspraak, zodat de officier van justitie wel bevoegd was het EAB uit te vaardigen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu sprake is van een EAB ten behoeve van de executie van een aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf, de officier van justitie bevoegd was het EAB uit te vaardigen. Er ligt immers een rechterlijke uitspraak aan ten grondslag, zodat aan het vereiste van effectieve rechtsbescherming is voldaan.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis bij verstek van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt op 13 april 2018, referentie 2018/615.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. De opgeëiste persoon dient de opgelegde straf nog geheel te ondergaan.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat
- kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB wordt in sectie d) onder punt 3.4. het volgende vermeld:
de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing en
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijkvoor verzet 15 dagen, dan wel voor hoger beroep 30dagen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat artikel 12 OLW ziet op onherroepelijke vonnissen. Zij heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van deze rechtbank van 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4727. Zij heeft betoogd dat, nu kennelijk nog hoger beroep mogelijk is, van een onherroepelijk vonnis geen sprake is en de weigeringsgrond van artikel 12 dus niet van toepassing is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich niet met het standpunt van de officier van justitie. De door haar genoemde uitspraak inzake een Portugees EAB heeft betrekking op een andere situatie, omdat het vonnis in de Portugese zaak niet onherroepelijk én niet voor tenuitvoerlegging vatbaar was. In het EAB in die zaak was onderdeel b1) ingevuld, dat betrekking heeft op een nationaal aanhoudingsbevel, en niet onderdeel b2), dat betrekking heeft op een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis. Het EAB in die zaak berustte dus op een nationaal aanhoudingsbevel. In het onderhavige geval berust het EAB op een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, zij het dat daartegen nog verzet openstaat, omdat onderdeel b)2 het hierboven genoemde verstekvonnis aanduidt als een “voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis”.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet voornoemde in het EAB opgenomen verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. Dit betekent ook dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. Omdat de opgeëiste persoon na zijn overlevering nog een rechtsmiddel kan aanwenden tegen die veroordeling, moet het EAB voor de toepassing van artikel 6 OLW worden beschouwd als een EAB dat strekt tot verdere strafvervolging in hoger beroep of in verzet (zie hierna onder 6).

5.Strafbaarheid

5.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit B waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 11, te weten:
informatiecriminaliteit.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten A en C niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
  • zware mishandeling.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings Limburg te Hasselt heeft de bij brief van 12 juli 2021 volgende garantie gegeven:
overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie ( 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Detentieomstandigheden

De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar haar tussenuitspraak van 24 juni 2021 [1] , dat er een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een Belgische detentie-instelling waar sprake is van grondslapers, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten, waardoor de minimale persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel van 3 m2 niet meer is gewaarborgd.
Bij brief van 2 augustus 2021 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit – voor zover hier relevant – het volgende verklaard:
(…)
Mr. [opgeëiste persoon] will be detained in the prison of Hasselt.
(…)
Mr. [opgeëiste persoon] will be detained alone in a cell of at least 9m2. The cell is fully equipped, including with a sanitary block (toilet and sink).
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring voldoende om te concluderen dat de inhoud van de genoemde brief voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in de gevangenis in Hasselt uitsluit.
De detentieomstandigheden vormen dan ook geen aanleiding om de overlevering te weigeren.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 302 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan het parket van de procureur des Konings te Hasselt (België).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 24 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.