ECLI:NL:RBAMS:2021:4334

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
13/751596-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel en aanhouding voor nader beraad

Op 19 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rzeszow in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1995, die wordt verdacht van oplichting, vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 27 juli 2021. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, heeft de vordering ingediend, terwijl de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen, omdat zij meer tijd nodig heeft om te beslissen over de overlevering. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de hem verweten feiten, maar heeft dit niet overtuigend aangetoond. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon vreest voor een onterecht proces in Polen. De officier van justitie heeft zich echter verzet tegen deze aanhouding en betoogd dat er geen reden is om de overlevering te weigeren.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen en voor onbepaalde tijd aan te houden, in afwachting van prejudiciële vragen die aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zullen worden gesteld. De rechtbank heeft de beslistermijn met 30 dagen verlengd en zal de zaak opnieuw op zitting brengen binnen deze termijn. De uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs. J.P.W. Helmonds en O.P.M. Fruytier, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. K. Spanjaart.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751596-21
RK nummer: 21/3209
Datum uitspraak: 10 augustus 2021
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 maart 2021 door de
District Courtin Rzeszow (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in [BRP-adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrantvan de
Regional Courtin Rzeszow (Polen) van 31 augustus 2021 en een beslissing van de
Regional Courtin Rzeszow (Polen)
on the application of a temporary arrest for a period of 2 months following the date of detentionvan 17 juli 2019 met kenmerk X K 686/17 (X K 773/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20 en 23, te weten:
oplichting;
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan feit 1 en 2. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Artikel 11 OLW

Standpunten ter zitting

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de opgeëiste persoon vreest in Polen een langdurige procedure tegemoet te gaan waarbij hij het gevaar loopt dat het recht op een eerlijk proces geschonden zal worden, zo blijkt onder andere uit het feit dat de Europese Commissie aan Polen een ultimatum heeft gesteld om de tuchtkamer aan te passen. Daarnaast bestaat er een zorgelijke situatie omtrent de uitvoering van EAB’s in Polen. Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding in afwachting van de beantwoording van de eventueel door de Ierse rechter te stellen prejudiciële vragen, of aansluiting bij deze vragen door de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan en heeft zich verzet tegen aanhouding. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de zorgen omtrent de Poolse rechtsstaat al geruime tijd bestaan. Er zijn eerder prejudiciële vragen gesteld en de conclusie is geweest dat niet kan worden gestopt met het uitvoeren van Poolse EAB’s. Een opgeëiste persoon moet kunnen aangeven waarom in zijn concrete geval sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces. Er is geen reden om van deze lijn af te wijken.
Oordeel van de rechtbank
The Supreme Courtin Ierland heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
[naam 1] and [naam 2] v. Minister for Justice and Equality [1] het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 [2] hebben voorgedaan. Deze vragen hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
De rechtbank is van oordeel dat de antwoorden op deze nog te stellen prejudiciële vragen ook in de onderhavige zaak relevant zijn. De rechtbank zal daarom het onderzoek ter zitting heropenen en voor onbepaalde tijd aanhouden.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat artikel 22, vijfde lid, OLW voorschrijft dat de beslistermijn telkens met maximaal 30 dagen kan worden verlengd. De zaak zal dus voor het verstrijken van deze 30 dagen wederom op zitting dan wel op raadkamer worden aangebracht om te beslissen over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de hierna te noemen termijn op zitting dan wel in raadkamer moet worden aangebracht;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met 30 dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn advocaat;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.De rechtbank begrijpt: de datum dat de ‘law on the judiciary of 20 December 2019’ in werking is getreden.