ECLI:NL:RBAMS:2021:5156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
13/751334-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Finland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de justitiële autoriteiten van Finland. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die wordt verdacht van strafbare feiten in Finland, met name illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verweer tegen de overlevering verworpen. De raadsman betoogde dat het EAB ongenoegzaam was omdat de onderliggende beslissing niet bij de stukken zat, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet noodzakelijk was voor de overlevering. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er voldoende garanties zijn dat hij in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in Finland wordt veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering moet worden toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751334-21
RK nummer: 21/2772
Datum uitspraak: 21 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 maart 2021 door
the Prosecution District of Western Finlanden strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Macedonië) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is – via een videoverbinding – bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
pre-trial detentionbeslissing van 19 maart 2021 van het
Varsinais-Suomi District Court, met kenmerk: PK21 / 1302.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Fins recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat het EAB ongenoegzaam is omdat de beslissing waarop het EAB is gebaseerd van 19 maart 2021 van het
Varsinais-Suomi District Courtniet bij de stukken zit. Deze beslissing zou gecontroleerd moeten kunnen worden, omdat het anders wel heel makkelijk wordt om een EAB uit te vaardigen. Nu dit niet kan worden gecontroleerd, dient de overlevering te worden geweigerd. Ook zou er duidelijkheid moeten zijn over de rechtsmiddelen die ingesteld kunnen worden; die duidelijkheid is er nu niet. In dit kader verwijst de raadsman naar een arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:463). Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding zodat deze beslissing alsnog kan worden opgevraagd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Volgens vaste rechtspraak (zie o.a. 18 maart 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AT2566) behoeven onderliggende beslissingen (nationale bevelen tot aanhouding of veroordelende vonnissen) niet te worden overgelegd zoals in het uitleveringsrecht. De vermelding van de aan het EAB ten grondslag liggende rechterlijke beslissing is voldoende (artikel 2, eerste lid, aanhef en c, OLW). Het arrest waar de raadsman naar heeft verwezen ziet op uitlevering en niet op overlevering. De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling aan te houden voor het verkrijgen van nadere informatie. Het verweer wordt verworpen en het subsidiaire verzoek om aanhouding wordt afgewezen.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Fins recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Finse
Senior Specialised Prosecutorheeft op 28 mei 2021 de volgende garantie gegeven:
With reference to your enquiry, I confirm that section 59 of the Finnish Act on the Extradition on the Basis of an Offence Between Finland and Other Member States of the European Union provides that the conditions attached to the decision on extradition in accordance with the framework decision shall be complied with in respect of a person extradited to Finland. This provision binds all the Finnish authorities. lf a person is extradited to Finland for prosecution on the condition that at her/his request she/he after a final judgment has been rendered will immediately be returned to serve the sentence in the Member State that extradited her/him, the Finnish authorities are obliged to meet such a condition.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Finland aangevangen;
  • bewijsmiddelen bevinden zich in Finland;
  • verdovende middelen zijn Finland ingevoerd;
  • de uitvaardigende staat heeft een terugkeergarantie afgegeven en de wens tot vervolging geuit door uitvaardiging van het EAB;
  • Nederland is thans niet voornemens de vervolging voor deze feiten zelf ter hand te nemen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft opgemerkt dat er een zwaarwegend belang voor de opgeëiste persoon is om de vervolging in Nederland plaats te laten vinden.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecution District of Western Finland, Finland.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juli 2021.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.