ECLI:NL:RBAMS:2005:AT2566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/497029-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot ernstige strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2005 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem. De behandeling van de vordering vond plaats op 11 maart 2005, waarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.E. Bosman, aanwezig waren. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door een tolk in de Franse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB niet voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet, omdat de in het EAB genoemde datum onduidelijk was en de aanvullende informatie over de pleegplaats en datum van de feiten niet was vertaald en niet tijdig aan de opgeëiste persoon was betekend. Dit gebrek maakte het voor de opgeëiste persoon onmogelijk om een onschuldverweer te voeren. De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden afgewezen, omdat de opgeëiste persoon niet correct was geïnformeerd over de feiten die hem ten laste werden gelegd.

De rechtbank overwoog verder dat, hoewel de officier van justitie erkende dat de termijn voor het indienen van de vordering was overschreden, dit geen gevolgen had voor de toelaatbaarheid van de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon geen belang had bij heropening van het onderzoek, aangezien hij al op de hoogte was van de inhoud van het aanhoudingsbevel. Uiteindelijk werd de overlevering toegestaan, omdat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan, en de rechtbank verklaarde dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER
Parketnummer: 13/497029-05
RK nummer: 05/424
Datum uitspraak: 18 maart 2005
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 januari 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 6 januari 2005 door de substituut officier van justitie (substitut du Procureur de la République) te Pau (Frankrijk). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem te Arnhem,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 maart 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.E. Bosman, advocaat te Velp gehoord.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Franse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een bevel tot aanhouding van 5 januari 2005 ten grondslag, afgegeven door de rechter-commissaris bij de Arrondissementsrechtbank (Juge d’instruction au Tribunal de Grande Instance) in Pau, Frankrijk.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan drie, naar het recht van Frankrijk, strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage (1) aan deze uitspraak is gehecht.
Bij de stukken bevindt zich een faxbrief van de Procureur de la République van de Tribunal de Grande Instance te Pau van 21 februari 2005.
In deze brief wordt de plaats waar en het jaar waarin de feiten hebben plaatsgevonden nader aangeduid. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van deze brief wordt als bijlage (2) aan de uitspraak gehecht. Het in die bijlage tussen [ ] geplaatste gedeelte dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Marokkaanse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de Overleveringswet
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft één van de feiten aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 14 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten:
Opzettelijke doodslag, ernstig lichamelijk letsel
Op dit feit is bovendien naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De overige feiten zijn zowel naar het recht van Frankrijk als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Medeplegen van een lijk verbranden met het oogmerk om het feit/de oorzaak van
overlijden te verhelen
Medeplegen van diefstal met geweld
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn verhoor ter zitting niet kunnen aantonen niet schuldig te zijn aan de feiten.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Verweren
6.1 De raadsman heeft de volgende verweren gevoerd.
6.1.1. De raadsman stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het vereiste zoals gesteld in artikel 23, tweede lid, OLW, nu de vordering van de officier van justitie te laat is ingediend.
6.1.2. Het EAB voldoet niet aan de daaraan gestelde eisen, nu de in het EAB genoemde datum onduidelijk is en uit het EAB niet blijkt waar de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd zijn gepleegd.
De aanvullende informatie waarin de datum en pleegplaats wel staan vermeld, is niet vertaald en tevens is die informatie niet aan de opgeëiste persoon betekend. Dat had, gelet op artikel 23, derde lid, OLW wel moeten gebeuren.
Nu deze informatie voor de opgeëiste persoon niet tijdig en correct beschikbaar was, is het voor hem onmogelijk een onschuldverweer te voeren en eventuele getuigen mee naar de zitting te nemen. Het overleveringsverzoek dient derhalve te worden afgewezen.
6.1.3. Het aan het EAB ten grondslag liggende bevel tot aanhouding van 5 januari 2005 is ten onrechte niet vertaald.
Dit alles dient volgens de raadsman er toe te leiden dat het verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon zal worden afgewezen.
6.2. Standpunt van de officier van justitie.
6.2.1. De officier van justitie bevestigt het standpunt van de raadsman dat de termijn waarbinnen de vordering moet worden ingediend is overschreden, maar wijst op de omstandigheid dat de OLW geen gevolgen verbindt aan een dergelijke overschrijding. De duur van de overschrijding is niet dusdanig dat het gevolgen dient te hebben voor de toelaatbaarheid van de overlevering. De opgeëiste persoon is niet in zijn belangen geschaad.
6.2.2. Nu bij de stukken geen akte van betekening is aangetroffen, houdt de officier van justitie het ervoor dat de aanvullende stukken niet aan de opgeëiste persoon zijn betekend. De OLW verbindt hieraan geen consequenties. In een enkel geval zou kunnen worden overgegaan tot aanhouding van de behandeling, indien de opgeëiste persoon niet eerder dan tijdens de zitting op de hoogte raakt van de plaats en datum van het feit dat hem wordt verweten en hij hierdoor geen onschuldverweer kan voeren. Volgens de officier van justitie is van zo’n situatie geen sprake nu de opgeëiste persoon zelf heeft gezegd dat het aan de Franse rechtbank is om te beoordelen of hij schuldig is aan de feiten.
6.2.3. De wet vereist naar het oordeel van de officier van justitie niet dat het onderliggende aanhoudingsbevel bij het EAB wordt gevoegd. Dat het aanhoudingsbevel wel bij de stukken is gevoegd, maar niet is vertaald, acht de officier van justitie dan ook niet bezwaarlijk.
6.3. De rechtbank overweegt het volgende:
6.3.1. Artikel 23, tweede lid, OLW, vereist dat de officier van justitie uiterlijk op de derde dag na de ontvangst van het EAB schriftelijk vordert dat de rechtbank het EAB in behandeling zal nemen. In casu is het EAB op 19 januari 2005 op het parket ontvangen en is de vordering van de officier van justitie op 27 januari 2005 ingediend. De officier van justitie heeft de in de wet genoemde termijn derhalve overschreden. Aangezien de wet overschrijding van die termijn niet sanctioneert en er evenmin sprake is van ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de opgeëiste persoon wordt tekort gedaan aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van de zaak, zal de rechtbank het verweer van de raadsman verwerpen.
6.3.2. Op grond van artikel 23, derde lid, OLW dienen het EAB, de vertaling en de op dat moment ontvangen aanvullende informatie aan de opgeëiste persoon te worden betekend.
Indien nà de betekening nog nadere informatie wordt ontvangen, die in het dossier wordt gevoegd, dient de officier van justitie daarvan aan de opgeëiste persoon - en zijn raadsman - mededeling te doen.
Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon mededeling is gedaan van de ontvangst van de fax van 21 februari 2005, waarin de pleegplaats en de pleegdatum zijn opgenomen, en de voeging daarvan in het dossier. Dit behoeft niet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, te leiden tot afwijzing van de overlevering. De rechtbank kan ermee volstaan de behandeling ter zitting aan te houden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen dit verzuim te herstellen.
In de onderhavige zaak is daartoe evenwel geen aanleiding, nu bij de behandeling is gebleken dat de opgeëiste persoon heeft kennisgenomen van de inhoud van het aanhoudingsbevel van 5 januari 2005, waarin de pleegplaats en de pleegdatum zijn opgenomen. Hij heeft derhalve geen belang bij heropening en aanhouding van het onderzoek ter zitting.
6.3.3. Gelet op het bepaalde in artikel 2, tweede lid, onder c, OLW volstaat naar het oordeel van de rechtbank de vermelding van het bestaan van – in dit geval – een onderliggend aanhoudingsbevel en hoeft zo een bevel niet te worden meegezonden.
Het is derhalve evenmin noodzakelijk dat er een vertaling van wordt gemaakt en meegezonden.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 47, 151 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeeiste persoon] aan de substituut officier van justitie te Pau (Frankrijk) ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. R.B. Kleiss en J.L. Hillenius, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.