ECLI:NL:RBAMS:2021:5153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
13.751535-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij drugshandel en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van onvoldoende omschrijving van de feiten en zorgen over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de verweren van de verdediging niet konden slagen. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een onterecht proces zou krijgen in Polen, ondanks de zorgen over de rechtsstaat in dat land. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751535-21
RK-nummer: RK 21/2765
Datum uitspraak: 21 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 mei 2020 door
the Regional Court in Łódź(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste- woon of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is – via een videoverbinding – bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable detention order of the District Court for Łódź-Śródmieścievan 29 januari 2020, met kenmerk: IV 1 Kp 24/20 (PK III WZ Ds. 41/2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de omschrijving van de feiten niet genoegzaam is. Ten aanzien van het derde feit bestaat onduidelijkheid over de pleegdata, omdat in het Poolse EAB 2017 en in de vertaling 2019 als jaartal wordt genoemd. Ten aanzien van feit 2 worden meerdere pleegplaatsen genoemd als een soort containerbegrip. De specialiteit is daardoor onvoldoende gewaarborgd. Ook de mate van betrokkenheid is onvoldoende duidelijk omschreven.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De vertaling van het EAB bevat een kennelijke verschrijving: in plaats van “8 May 2017 to 9 May 2019” moet dit zijn (conform het Poolse originele EAB) “8 May 2017 to 9 May 2017”.
Voorts overweegt de rechtbank dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt dat aan deze voorwaarden is voldaan. Dat bij feit 2 meerdere pleegplaatsen worden genoemd, maakt dit niet anders nu de verdenking volgens het EAB betrekking heeft op een internationaal opererende organisatie die zich bezig houdt met drugshandel. Ook de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de verdenkingen is genoegzaam omschreven. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
6. Artikel 11 OLW juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat moet worden afgezien van overlevering op grond van artikel 11 OLW. Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) en de rechtbank Amsterdam, gaat het nu om de derde stap van het toetsingskader. In dat kader is ook de aard van het feit van belang: de Poolse regering heeft uitgesproken dat ze harder tegen drugsdelicten willen optreden. Dat is geen nieuwe informatie, maar wel van belang voor de context van de derde stap. Het door de rechtbank al eerder omschreven chilling effect, kan effect hebben op alle Poolse rechters; in dezen is van belang dat tegen meerdere rechters van de rechtbank in Łódź een disciplinair onderzoek loopt. Ewa Maciejewska is één van de grote tegenstanders van de hervormingen. Zij heeft daarover ook prejudiciële vragen gesteld en dat heeft geleid tot kritiek. De president van
the District Court in Łódź, aangesteld door Minister Ziobro, wil haar wegsturen. De ander is Rafał Maciejewski, rechter bij
the Regional Court in Łódź.In een artikel heeft hij kritiek geuit op de hervormingen en is daarvoor op het matje geroepen. Hij zou zich niet aan de normen hebben gehouden en problemen binnenskamers hebben moeten bespreken. Maar hij had ook al eerder intern aan de bel getrokken. Er wordt dus druk uitgeoefend op mensen met kritiek en er is sprake van censuur. Dit zijn twee rechters die bevoegd zouden zijn om kennis te nemen van de strafzaak van de opgeëiste persoon, hoewel niet duidelijk is of zij de zaak daadwerkelijk zullen behandelen. Dit zijn dus specifieke zorgen waardoor aangesloten moet worden bij de uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420.
De raadsman verwijst verder naar een mail van 7 juli 2021 van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon, waarin onder andere wordt meegedeeld:
that Judge Agnieszka Szeliga is the subject of disciplinary proceedings in Poland.
The Disciplinary Commissioner accused her of violating the dignity of the office - the case was very high-profile and the Court Watch Polsk Foundation indicated the incorrect behavior of Judge Agnieszka Szeliga.
The details of the case are not known, but the allegations concerned the degrading treatment of the accused (violation of his dignity) - the court ordered the accused, who could not walk, to crawl on the floor to the accused's bench.
The judge for the District Court in Łódź was appointed in 2016 by
President Andrzej Duda.
Dit is de rechter die als afgevaardigde van
the Regional Court in Łódź, de uitvaardigende rechterlijke autoriteit, het EAB heeft ondertekend.
Mocht de rechtbank van mening zijn dat meer informatie vereist is in het kader van de toets van artikel 11 OLW, verzoekt de raadsman subsidiair om aanhouding van de behandeling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de meeste argumenten zien op de stappen 1 en 2. Niet valt in te zien hoe de informatie uit de overgelegde e-mail van 7 juli 2021 over de rechter die het EAB heeft ondertekend, zou kunnen doorwerken in de zaak van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld [1] bestaan er in de rechtsorde van Polen dusdanige structurele en/of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, dat de Poolse wetgeving de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht niet langer waarborgt (stap 1). Deze systemische gebreken kunnen negatieve gevolgen hebben voor alle gerechten en voor alle rechters in Polen, met als gevolg dat die systemische gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gerechten die bevoegd zijn om kennis te nemen van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon (stap 2). [2] Ook in deze zaak is er geen grond om terug te komen op deze oordelen.
Daarom ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of er, gelet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, en rekening houdend met de eventueel door Polen verstrekte gegevens, sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd (stap 3).
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de gevoerde verweren grotendeels zien op de algemene – zorgelijke – situatie ten aanzien van de rechtstaat in Polen en niet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB. Dit geldt voor de aangehaalde onderzoeken naar rechters met kritiek op de doorgevoerde hervormingen alsmede voor het feit dat de Poolse regering drugsdelicten harder wil laten bestraffen. De e-mail van 7 juli 2021 van de Poolse advocaat gaat over de rechter die het EAB heeft ondertekend en tegen wie een disciplinair onderzoek loopt omdat zij mogelijk een verdachte op vernederende wijze zou hebben bejegend. Er is dus sprake van een direct verband tussen deze rechter en het EAB, maar uit deze informatie blijkt niet dat sprake is van politieke uitlatingen of van politiek gekleurde gedragingen, terwijl er ook geen aanwijzingen zijn dat – als hiervan al sprake zou zijn – dit zou kunnen doorwerken in de zaak van de opgeëiste persoon. Van bijzondere aandacht voor de zaak van de opgeëiste persoon is in dit kader niet gebleken. De rechtbank verwerpt daarom het verweer en ziet geen aanleiding voor het opvragen van nadere informatie.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Polen aangevangen;
  • de Poolse autoriteiten hebben kenbaar gemaakt de vervolging in te willen stellen met het uitvaardigen van het EAB;
  • het bewijs bevindt zich grotendeels in Polen;
  • verdovende middelen werden ingevoerd in Polen en dus is met name de rechtsorde van Polen geschaad;
  • Nederland is thans niet voornemens de vervolging voor de feiten zelf ter hand te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8. Detentieomstandigheden

De opgeëiste persoon heeft gesteld dat hij zich ernstige zorgen maakt over de detentieomstandigheden in Polen en dat hij bang is om in een Poolse gevangenis te sterven.
De rechtbank merkt het verweer van de opgeëiste persoon aan als een beroep op artikel 11 OLW jo. artikel 4 van het Handvest en hanteert bij de toetsing van het verweer het kader, zoals dat is gegeven door het Hof in het arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru). De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld, waarbij, onder meer in haar uitspraak van 22 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7507) is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Verder zijn op dit moment geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen naar voren gebracht – of ambtshalve bekend – die duiden op een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden. Het verweer wordt daarom verworpen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Łódź, Polen.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juli 2021.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie o.a. rechtbank Amsterdam, 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420
2.Het Hof van Justitie gaat in haar arrest van 17 december 2020 (ECLI:EU:C:2020:1033) uit van twee fasen, waarbij de tweede fase uit twee onderdelen bestaat; nu de verdediging en de officier van justitie – in lijn met de eerder gebruikte terminologie van de rechtbank – uitgaan van een indeling in 3 “stappen”, houdt de rechtbank deze terminologie ook aan.