ECLI:NL:RBAMS:2021:4998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4648
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de Wet langdurige zorg en de beoordeling van ingezetenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam geoordeeld over de vraag of eiser, die sinds 5 maart 2016 niet meer ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP) als ingezetene van Nederland, verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 3 juni 2020 medegedeeld dat eiser vanaf 6 juni 2016 niet verzekerd was voor de Wlz, omdat hij niet in Nederland woont. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft.

De rechtbank overweegt dat eiser sinds zijn vertrek uit Nederland in Indonesië woont en dat hij geen zelfstandige woonruimte meer in Nederland heeft. Eiser heeft verklaard dat hij één tot twee keer per jaar naar Nederland komt om sociale contacten te onderhouden, maar de rechtbank oordeelt dat deze bezoeken niet voldoende zijn om een duurzame band met Nederland aan te nemen. De rechtbank wijst erop dat de intentie om in Nederland te wonen niet voldoende is om ingezetenschap vast te stellen. Eiser is langer dan drie jaar geleden uit Nederland vertrokken, wat volgens het beleid van de Svb betekent dat hij geen ingezetene meer is.

De rechtbank concludeert dat de Svb terecht heeft gesteld dat eiser in de periode van 6 maart 2016 tot en met 3 juni 2020 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en dat hij daardoor niet verzekerd was voor de Wlz. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er worden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4648

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Almere, eiser, (hierna: [eiser] )

en
de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank,verweerder, (hierna: de Svb)
(gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb [eiser] medegedeeld dat hij vanaf 6 juni 2016 niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz).
Bij besluit van 3 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft van partijen geen reactie ontvangen. De rechtbank heeft daarom bepaald dat er geen zitting zal plaatsvinden en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. [eiser] heeft de Svb gevraagd of hij verzekerd is voor de Wlz. [eiser] staat sinds 5 maart 2016 niet meer in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven als ingezetene van Nederland.
2. Met het primaire besluit heeft de Svb geoordeeld dat [eiser] niet verzekerd is voor de Wlz vanaf 6 juni 2016, omdat hij niet in Nederland woont.
3. Met het bestreden besluit heeft de Svb het primaire besluit gehandhaafd.
Beoordelingskader
4. Op grond van de bepalingen van de Wlz is verzekerd degene die ingezetene is of degene die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. [1]
5. Degene die in Nederland woont, is ingezetene in de zin van de Wlz. [2] Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. [3]
6. Volgens de Hoge Raad [4] moet bij het bepalen waar iemand woont, acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. [5] Ook kan iemand tegelijkertijd zowel met Nederland als met een ander land zodanige duurzame betrekkingen van persoonlijke aard onderhouden dat gezegd moet worden dat hij in beide landen woont. Alle objectieve en subjectieve factoren, zoals - onder meer - woon- en werksituatie, gezin, financiën, inschrijving in het bevolkingsregister en het hebben van zelfstandige woonruimte, worden hierbij betrokken. [6]
7. Voor het aannemen van ingezetenschap is het onvoldoende dat de betrokkene de intentie heeft om zich definitief in Nederland te vestigen. [7] De intentie van een betrokkene om in Nederland te wonen dient te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden.
8. Tot slot is het beleid van de Svb [8] van belang. Hierin is neergelegd dat het ingezetenschap zonder meer als geëindigd wordt beschouwt als er drie jaar zijn verlopen na de datum van vertrek uit Nederland. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen maakt de Svb een uitzondering op deze regel. [9]
Standpunt [eiser]
9. [eiser] voert aan dat zijn duurzame, persoonlijke band met Nederland niet is verbroken. Vanaf 2016 woont hij weliswaar langdurig in het buitenland, maar hij komt één tot twee keer per jaar naar Nederland om zijn sociale contacten te onderhouden en om zijn familie te zien. Duurzaam betekent volgens [eiser] mede het onderhouden van sociale netwerken als onderdeel van een zinvol leven. Dat er volgens de Svb geen duurzame band is met zijn kinderen en kleinkinderen, terwijl hij regelmatig in Nederland is, volgt hij niet. Verder stelt [eiser] dat hij wereldreiziger is. Dat hij in Nederland verplicht een verblijfsadres heeft omdat hij daardoor in Indonesië een rechtmatige verblijfsstatus kan krijgen, doet daar niet aan af.
Standpunt Svb
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet is verzekerd voor de Wlz, omdat hij naar de omstandigheden beoordeeld niet in Nederland woont. Op 2 mei 2019 en op 25 juni 2019 heeft [eiser] verklaard dat hij in Indonesië woont. Hij verblijft vanwege een wereldreis op meerdere adressen in Indonesië. Op onder meer 18 en 23 mei 2020 verklaart [eiser] dat hij in Nederland inwonend is bij familie en kennissen op de
[adres] 39 te Almere en hij altijd over die woning kan beschikken. Dit adres gebruikt hij als postadres. Hij heeft geen eigen, zelfstandige woning meer. Zijn woning die hij tot eind 2018 had, stond langdurig leeg en is daarom verkocht. Ook heeft hij geen bezittingen in Nederland. Het is nog niet bekend wanneer [eiser] terugkeert naar Nederland. Hij is in afwachting van de toewijzing van een seniorenwoning. Verder is in een besluit van 14 augustus 2019 aan [eiser] vanaf 16 november 2019 een pensioen toegekend op grond van de Algemene Ouderdomswet (de AOW). Hij heeft echter geen AOW-pensioen opgebouwd vanaf 6 maart 2016, omdat hij niet voor de AOW was verzekerd. Tegen dat besluit heeft [eiser] geen bezwaar gemaakt. Per 6 maart 2016 is [eiser] ook uitgeschreven bij de BRP. De stelling van [eiser] dat hij een wereldreiziger is zonder vaste woon- of verblijfplaats kan de Svb niet volgen. Hij woont al vele jaren met zijn partner in Indonesië en dat hij gemiddeld één tot twee keer per jaar in Nederland is, maakt dit niet anders. De Svb beroept zich hierbij op haar eigen beleidsregels waaruit ook blijkt dat als iemand drie jaar in het buitenland verblijft, diegene geen ingezetene van Nederland meer is.
Oordeel van de rechtbank
11. De periode in geding loopt van 6 maart 2016 tot en met 3 juni 2020. In geschil is of [eiser] in die periode als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt.
12. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. Allereerst weegt de rechtbank hierbij mee dat [eiser] op onder meer 2 mei 2019 en 25 juni 2019 heeft verklaard dat hij in Indonesië woont. Ook beschikt [eiser] niet meer over een zelfstandige woonruimte in Nederland. Hij heeft zijn woning verkocht en ook heeft hij geen overige bezittingen meer in Nederland. Als hij in Nederland is, verblijft hij bij kennissen en familie op de [adres] en dit adres gebruikt hij ook als postadres.
13. Dat [eiser] de intentie heeft om in Nederland te wonen en in afwachting is van een seniorenwoning in Nederland, doet hieraan niet af. De intentie alleen is niet voldoende om een duurzame band met Nederland aan te nemen. De overige omstandigheden ondersteunen de duurzame band van [eiser] met Nederland volgens de rechtbank ook niet. [eiser] staat vanaf 6 maart 2016 niet meer ingeschreven in de BRP. Hij is langer dan drie jaar geleden feitelijk uit Nederland vertrokken, zodat hij ook volgens het beleid van de Svb geen ingezetene meer is. Dat [eiser] jaarlijks een- tot tweemaal naar Nederland komt om zijn familie te bezoeken en om zijn sociale contacten te onderhouden, doet hier niet aan af. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de duurzame band die [eiser] zegt te hebben met zijn familie en kennissen, niet betekent dat [eiser] daarom ook een duurzame band met Nederland heeft. Voorts acht de rechtbank van belang dat [eiser] ook voor de Algemene Ouderdomswet niet als ingezetene is aangemerkt.
14. Gelet op het voorgaande heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat [eiser] in de periode van 6 maart 2016 tot en met 3 juni 2020 geen duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland en dat [eiser] daardoor in die periode niet verzekerd was voor de Wlz.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wlz.
2.Zie artikel 1.2.1, van de Wlz.
3.Dit volgt uit artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wlz.
4.Zie de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285.
5.Zie in die zin ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.
6.Zie de uitspraak van de HR van 22 december 1971, ECLI:NL:HR:1971:AX4909.
7.Zie de uitspraak van de HR van 17 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1836.
8.SVB Beleidsregels juni 2020.
9.Zie SB1027 van de SVB Beleidsregels juni 2020.