3.2.Eiseres is het er niet mee eens dat de vergunning is ingetrokken. Het was voor eiseres onmogelijk om een ligplaatsvergunning te bemachtigen door het ligplaatsbeleid van verweerder. Eiseres stelt dat onbemande boten namelijk niet zonder ligplaatsvergunning verhuurd kunnen worden. Een andere oorzaak van het niet in gebruik nemen van de vergunning ligt in de grote beleidsonzekerheid die is ontstaan door het steeds veranderende beleid van verweerder. Pas in juni 2019 is de Nota Varen - deel 1 bekend gemaakt en kwam er meer duidelijkheid over hoe het vergunningenstelsel vorm zou krijgen. Door deze langdurige onzekerheid kon eiseres niet eerder investeringen doen en kon de vergunning nog niet in gebruik worden genomen. Volgens eiseres heeft verweerder ook geen belang bij intrekking van de vergunning, aangezien het een zone 2 vergunning betreft. In zone 2 is volgens eiseres geen schaarste.
Wat ging aan deze procedure vooraf? Een kleine geschiedenis
4. Om de grachten te beschermen en het gebruik ervan te reguleren voert de gemeente Amsterdam sinds 1948 een volumebeleid voor passagiersvervoer te water. Het volumebeleid kende een maximum van het aantal vergunningen voor passagiersvervoer met uitzondering van bijzondere, vernieuwende initiatieven. In de loop van de tijd nam echter de drukte op de grachten toe en werd steeds meer overlast ervaren. Daarnaast stelde verweerder vast dat een onbedoeld neveneffect van het volumebeleid was dat de markt voor passagiersvervoer te water op slot zat en dat nieuwe gegadigden vrijwel geen kans hadden om een vergunning te krijgen. Gelet hierop besloot verweerder het beleid te herzien.
5. Dit nieuwe beleid heeft uiteindelijk in oktober 2013 geresulteerd in de nota Varen in Amsterdam en de wijziging van de Verordening op het binnenwater 2010 (de Verordening). Ook is in september 2013 de Regeling Passagiersvaart (RPA) 2013 vastgesteld.
6. Hiertegen zijn diverse procedures gevoerd. Naar aanleiding van een uitspraakvan het HvJEUis op 10 mei 2016 de RPA 2013 gewijzigd. Een gevolg hiervan is dat schaarse vergunningen niet langer voor onbepaalde tijd worden uitgegeven.
7. In de uitspraak van 7 juni 2017heeft de Afdelinggeoordeeld dat een beperking van het aantal vergunningen voor boten langer dan 14 meter, vanwege de beschikbare stuurmiddelen, in Amsterdam niet voldoende werd gerechtvaardigd door het belang van een veilige en vlotte doorvaart en niet evenredig was. De Afdeling heeft de toepasselijke bepalingen in de RPA 2013 onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 33, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dienstenwet, zoals uitgelegd in het licht van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dienstenrichtlijn.
8. In reactie hierop en in afwachting van nieuw op te stellen beleid heeft het college op 13 juni 2017 artikel 1.3 van de RPA 2013 gewijzigd en daarin een vergunningstop voor onbepaalde tijd opgenomen voor alle segmenten vaartuigen. Op grond van die vergunningstop werden geen exploitatievergunningen passagiersvervoer meer verleend.
9. In de uitspraak van 12 september 2018heeft de Afdeling geoordeeld dat het invoeren van een vergunningstop in het kader van het formuleren van nieuw beleid om een met de Dienstenrichtlijn strijdige situatie te herstellen in beginsel redelijk is. Het instellen van een vergunningenstop voor onbepaalde tijd is echter onredelijk, omdat deze niet langer kan worden aangemerkt als aanloop naar het formuleren van nieuw beleid als maatregel om de met het Unierecht strijdige situatie te herstellen. Hierbij is van belang geacht dat onduidelijk is hoe lang deze situatie zal duren en wanneer het nieuwe beleid in werking zal treden.
10. Op 8 januari 2019 heeft het college de Regeling uitgifteronde 2022 voor exploitatievergunningen passagiersvaart vastgesteld. In deze Regeling is onder andere vastgelegd dat een vergunning slechts wordt verleend als daarvoor een aanvraag is ingediend in de periode tussen 1 maart 2020 08.00 uur en 31 maart 2020 18.00 uur.Aanvragen die buiten die periode worden ingediend zullen worden afgewezen.
11. Op 9 mei 2019 is de Nota Varen - deel 1 vastgesteld, nadat deze Nota in november 2018 ter inzage had gelegen. In deze Nota is het nieuwe beleid voor het verlenen van exploitatievergunningen voor passagiersvaartuigen neergelegd. Hierin staat onder andere dat er maximaal 550 exploitatievergunningen voor passagiersvaartuigen worden verleend. Het aantal vergunningen dat daadwerkelijk is verleend en in gebruik is genomen is 471.
12. In mei 2019 is de Verordening aangepast, zodat alle uitgangspunten van de Nota Varen - deel 1 ook uitgevoerd kunnen worden.
13. Op 23 december 2019is de regeling om tot de nieuwe verdeling te komen gepubliceerd. Hierin is geregeld dat er totaal 550 vergunningen worden uitgegeven. Er wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen zones. De vergunningen worden verdeeld door middel van uitgifterondes, waarbij telkens een deel van de beschikbare vergunningen wordt verleend.
14. Op 14 januari 2020 zijn ook de beleidsregelsvoor het wijzigen van de duur van exploitatievergunningen voor vervoer van personen in vergunningen voor bepaalde tijd vastgesteld. Hierin staat dat de voor onbepaalde tijd uitgegeven vergunningen zullen worden omgezet naar vergunningen voor bepaalde tijd en dat ze opnieuw zullen worden verdeeld. Verder wordt geregeld in welke tijdsvakken de vergunningen worden omgezet. Niet alle vergunningen worden tegelijk omgezet, maar dit wordt gedaan met tussenpozen van twee jaar.
15. In de uitspraak van 11 maart 2020heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de Regeling 2022 mocht invoeren.
Welke regels zijn van toepassing?
16. De regels die van toepassing zijn staan in de Verordening en de RPA 2013. De toepasselijke artikelen staan opgenomen in bijlage 1, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
17. Uit de Verordening volgt dat de exploitatievergunning kan worden ingetrokken als er geen gebruik van wordt gemaakt binnen een redelijke termijn. In de RPA 2013 is geregeld dat verweerder bevoegd is de vergunning in te trekken, indien deze gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden niet is gebruikt.
Mocht verweerder de exploitatievergunning intrekken?
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in beginsel bevoegd is om exploitatievergunningen in te trekken indien deze gedurende een periode van twaalf maanden niet gebruikt worden. Deze bevoegdheid, die voortvloeit uit de Verordening en de RPA 2013, komt de rechtbank niet onredelijk voor. Het is immers ongewenst om ongebruikte vergunningen op de plank te laten liggen. De rechtbank merkt verder op dat de bevoegdheid tot intrekking al langer bestaat. Dat verweerder hier voorheen niet of nauwelijks gebruik van heeft gemaakt, maakt nog niet dat verweerder niet bevoegd was om in te trekken. Of zone 2 vergunningen al dan niet schaars zijn, iets wat eiseres bestrijdt, doet er voor de bevoegdheid tot intrekking dan ook niet toe.
19. Dat verweerder – in beginsel – bevoegd is om de vergunning in te trekken, maakt nog niet dat verweerder hiertoe ook in redelijkheid heeft kunnen overgaan. Gezien de grote onzekerheid die was ontstaan naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling en het feit dat pas in mei 2019, met het vaststellen van de Nota Varen - deel 1, duidelijk werd wat het beleid ging inhouden, kan eiseres niet tegengeworpen worden dat zij de vergunning niet eerder in gebruik heeft genomen of voor 29 mei 2018 geen reële onomkeerbare voorbereidingshandelingen heeft getroffen. Tot mei 2019 stond immers nog niet met zekerheid vast wat het beleid zou worden. Het is daarom onredelijk van verweerder om te eisen dat eiseres al in 2018 – kostbare – onomkeerbare voorbereidingshandelingen moest hebben getroffen terwijl het nieuwe beleid toen nog niet duidelijk was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen overgaan tot de intrekking van de vergunning. Dit betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden en ook het primaire besluit moet worden herroepen.
20. De rechtbank wil nog aan partijen meegeven dat deze uitspraak niet betekent dat verweerder de exploitatievergunning van eiseres niet alsnog kan intrekken indien zij deze vergunning niet binnen een redelijke termijn in gebruik neemt dan wel geen onomkeerbare voorbereidingshandelingen verricht. Inmiddels is het beleid immers wel al geruime tijd duidelijk. Deze uitspraak betekent alleen dat verweerder de exploitatievergunning niet per 20 juli 2018 mocht intrekken, omdat dat toen nog niet het geval was.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).