In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, woonachtig in Turkije, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres ontving een WIA-uitkering en ontving op 5 augustus 2020 een oproep van verweerder om naar Nederland te komen voor een herbeoordeling van haar uitkering. Eiseres maakte bezwaar tegen deze oproep, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, stellende dat de oproep geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Eiseres ging hiertegen in beroep.
De rechtbank overwoog dat de oproep van verweerder een mededeling van feitelijke en informatieve aard was, die niet gericht was op enig rechtsgevolg. De rechtbank concludeerde dat de brief geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhield en dat er geen wijziging in de rechtsverhouding tussen eiseres en verweerder plaatsvond. Eiseres stelde dat de oproep negatieve medische gevolgen voor haar had, maar de rechtbank oordeelde dat deze gevolgen niet onderbouwd waren en geen rechtsgevolgen met zich meebrachten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Eiseres kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.