ECLI:NL:RBAMS:2021:4723

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
13.751.490-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft een verzoek tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van betrokkenheid bij strafbare feiten in België, waaronder de opzet van een cannabisplantage en de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in België beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting in Gent voldoen aan de vereisten en dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de waarborging van de rechten van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.490-21
RK nummer: 21/2906
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 april 2021 door de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam, waarnemend voor mr. H. Raza.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
Door de raadsvrouw is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de omschrijving van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, niet genoegzaam is.
Uit de omschrijving blijkt niet in welke periode de strafbare feiten zijn gepleegd die aan de opgeëiste persoon worden toegeschreven. Verder wordt zijn betrokkenheid bij de feiten gegrond op de verklaring van één persoon, namelijk de hoofdverdachte. Op de rol van de opgeëiste persoon wordt niet specifiek ingegaan en er is niets wat hem aan de feiten linkt.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De feitsomschrijving, in het bijzonder de pleegperiode en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten, is genoegzaam. Dat de verdenking slechts op de verklaringen van één persoon ziet, doet hier niet aan af. Of de verdenking al dan niet gegrond is, is immers in de onderhavige procedure niet aan de orde.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hieraan voldaan. Kort gezegd wordt de opgeëiste persoon verdacht van betrokkenheid bij het in het najaar van 2020 als (mede)dader opzetten van een cannabisplantage in Meulebeke, die op 10 februari 2021 is ontdekt, alsmede van het bezit en de verkoop van verdovende middelen (cocaïne, amfetamine en cannabis) en diefstal van elektriciteit. Dit zou hebben plaatsgevonden in de periode van 15 november 2020 en 15 maart 2021.
Het verweer slaagt niet.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de diefstal van elektriciteit, waar het EAB ook op ziet, niet in redelijkheid onder het lijstfeit valt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit in redelijkheid aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt, nu de diefstal van elektriciteit plaatsvond om de cannabisplantage, zoals aangetroffen op 10 februari 2021 te Meulebeke, van stroom te voorzien [1] .

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, heeft op 2 juni 2021 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het
Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van
de door u overgeleverde onderdaan, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een
vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland
wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Detentieomstandigheden

Door de
General Counsellorbij
the Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedomsis bij schrijven van 12 augustus 2021 het volgende meegedeeld met betrekking tot de detentieomstandigheden (voor zover van belang):
(…) As decided so by the competent judicial authority, Mr. [opgeëiste persoon] will
be detained in the prison of Ghent.
(…)
In this case, Mr. [opgeëiste persoon] will be detained in a cell of at least 9 m². The
cell is fully equipped, including with a sanitary block (toilet and sink). As Mr. [opgeëiste persoon]
will be detained alone, the last question becomes irrelevant. (…)
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie [2] . De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de penitentiaire inrichting in Gent heeft aangenomen [3] , wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.

7.Overige verweren

De raadsvrouw heeft ten slotte betoogd dat overlevering moet worden geweigerd omdat overlevering een negatief effect heeft op het leven van de opgeëiste persoon. Hij heeft geen relevante documentatie en is nimmer veroordeeld voor soortgelijke feiten als waarvan hij wordt verdacht in België. Er is niet gekeken naar zijn persoonlijke omstandigheden en naar de mogelijkheid om hem in Nederland te vervolgen.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit verweer niet, reeds omdat er op grond van de OLW op dergelijke gronden geen weigering mogelijk is.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en zich evenmin een situatie voordoet waarin aan het EAB geen gevolg gegeven kan worden, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2021.
De griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie ook: rechtbank Amsterdam, 1 november 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:7591
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak
3.Rechtbank Amsterdam, 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243