In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Albanië, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling na overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden aanwezig waren. De rechtbank heeft ook de relevante wetsartikelen genoemd, waaronder artikel 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan in het kader van een procedure die begon met een vordering van 17 september 2020 en is behandeld in verschillende zittingen, waarbij de rechtbank de nodige tijd heeft genomen om aanvullende informatie van de Italiaanse autoriteiten te verkrijgen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de garanties van de Italiaanse autoriteiten voldoende zijn om de overlevering toe te staan.