ECLI:NL:RBAMS:2020:2843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
13/751834-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot cocaïnehandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechter belast met het vooronderzoek bij de Rechtbank van Milaan, Italië. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Marokko, die wordt verdacht van het medeplegen van de aankoop en invoer van 4,630 kg cocaïne in Italië. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie vastgesteld en geoordeeld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat het EAB niet aan de vereisten voldeed en dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling na overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden aanwezig zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751834-19
RK nummer: 19/7250
Datum uitspraak: 28 mei 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juli 2019 door de rechter belast met het vooronderzoek bij de Rechtbank van Milaan (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1985
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 20 februari 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 februari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Franse taal.
Zitting 14 mei 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 14 mei 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Franse taal.
Vanwege de maatregelen die door de rechtbank zijn genomen in verband met de uitbraak van het coronavirus is de opgeëiste persoon via telehoren gehoord vanuit de Penitentiaire Inrichting.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Italiaanse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunten ter zitting van 20 februari 2020
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de instantie die het EAB heeft uitgevaardigd onder het Italiaanse Ministerie van Justitie valt. Volgens de raadsman voldoet het EAB daarom niet aan de vereisten die door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) zijn gesteld. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het EAB op een rechtmatige wijze is uitgevaardigd.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB blijkt dat dit is uitgevaardigd door een rechter belast met het vooronderzoek bij de rechtbank van Milaan en uit het bijbehorende
Form Ablijkt dat de uitvaardigende instantie
“the Magistrate in charge of preliminary investigations at the Court of Milano”betreft. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het EAB is uitgevaardigd door een rechterlijke instantie en aldus voldoet aan de vereisten die het HvJ EU stelt aan de effectieve rechtsbescherming bij het uitvaardigen van een EAB. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23 OLW.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 29 april 2019 door een rechter belast met het vooronderzoek bij de rechtbank van Milaan uitgevaardigd bevel tot voorlopige hechtenis (referentienummers 10982/2016 R.G.N.R. mod. 21 en 5646/2019 R. GIP).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Italiaans recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4.1.
Genoegzaamheid
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak wordt de opgeëiste persoon, blijkens onderdeel e) van het EAB, ervan beschuldigd dat hij tezamen en in vereniging in Nederland 4,630 kg cocaïne heeft gekocht en deze cocaïne op 26 februari 2017 in Italië heeft geïmporteerd. De cocaïne zou zijn bedoeld voor de Milanese markt. Het strafbare feit is aldus gespecificeerd naar pleegdatum en pleegplaats en de soort en de hoeveelheid verdovende middelen. Bovendien wordt de rol van de opgeëiste persoon beschreven. De rechtbank is van oordeel dat voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het strafbare feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hij heeft dit tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt raadsman ter zitting van 20 februari 2020
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6, vijfde lid, OLW. Gelet op de ouderdom van de feiten is de raadsman van mening dat er geen sprake is van een actueel gevaar zodat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland, anders dan in het advies van de IND is gesteld, niet zal verliezen. De uitvaardigende autoriteit dient daarom een terugkeergarantie te verstrekken.
Oordeel van de rechtbank
Vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zoals omschreven in artikel 6, vijfde lid, OLW hebben net als Nederlanders recht op de terugkeergarantie zoals genoemd in artikel 6, eerste lid, OLW. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank wordt een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger op grond van de Verblijfsrichtlijn gelijkgesteld met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Voor gelijkstelling gelden daarnaast als vereisten dat de opgeëiste persoon ook in Nederland moet kunnen worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en voorts dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het gelijkstellingsverweer dient te worden verworpen, omdat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij brief van 18 februari 2020 heeft meegedeeld dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in Italië zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen. Nu de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, hoeft de uitvaardigende justitiële autoriteit geen terugkeergarantie te verstrekken.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de autoriteiten plaats te vinden. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de verdovende middelen in Italië zijn ingevoerd en aldus de Italiaanse rechtsorde is geschonden. Het bewijs bevindt zich in Italië en de vervolging is daarom ook daar aangevangen terwijl bovendien een medeverdachte in Italië is veroordeeld.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

9.Detentieomstandigheden

Standpunten ter zitting
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat de reeds twijfelachtige detentieomstandigheden in Italië sinds de uitbraak van het coronavirus verder achteruit zijn gegaan. Bij rellen zouden zelfs dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Zij heeft in dat verband verwezen naar de garanties van 2 en 4 maart 2020 van de Italiaanse autoriteiten en de uitspraak van deze rechtbank van 12 maart 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2039), waaruit blijkt dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Er zijn weliswaar rellen geweest, maar de gevangenen zijn overleden aan een overdosis, dus niet ten gevolge van geweld. De eerder genoemde garanties zien ook op maatregelen die door de Italiaanse autoriteiten zijn genomen in het kader van de uitbraak van het coronavirus.
Oordeel van de rechtbank
Het
Ministry of Justice, department of penitentiary administration, Directorate General of Prisoners, heeft op 2 maart 2020 de volgende (algemene) garantie gegeven:
“It is worth highlighting that as a consequence of the health emergency currently affecting some areas of Italy, are now suspended, until further notice, the transfers of prisoners to and from prisons falling within the jurisdiction of Turin, Padua, Bologna and Florence, and that this Directorate General shall take account of these restrictions when allocating prisoners to prisons.”
Het Italiaanse Ministerie van Justitie, Departement Juridische Zaken, Algemene Directie Internationale Zaken en Juridische Samenwerking op 4 maart 2020 de volgende (algemene) garantie gegeven:

Daaromtrent merkt men op dat, zoals blijkt uit de brief van 2 maart 2020, het rapport van de organisatie Antigone uit 2018 inmiddels als achterhaald moet worden aangemerkt. Immers, het Departement van de Penitentiaire Administratie beschikt tegenwoordig over een toepassingssysteem, dat aanwezig is op het hele nationale grondgebied, dat door het exact vaststellen van het aantal gedetineerden dat aanwezig is in iedere inrichting, het mogelijk maakt te garanderen dat de gedetineerden zullen worden ondergebracht in een vestiging waar de normen van art. 3 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens worden nageleefd.
In ieder geval heeft het Departement van de Penitentiaire Administratie gegarandeerd en vandaag in de communicatie met dit Kantoor bevestigd, dat de door de Nederlandse Autoriteiten overgeleverde personen zullen worden ondergebracht, zijnde de eerste allocatie, in de penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complex en dat zij ook nadien niet zullen worden ondergebracht in een van de 16 instellingen (Bergamo, Milano San Vittore, Milano Opera, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Trani Femminile, Catanzaro, Catania Piazza Lanza, Nuoro, Napoli Poggioreale en Napoli Secondigliano, Turi) ten aanzien waarvan de rechtbank Amsterdam heeft aangegeven dat daar het risico aanwezig is van ontoereikende omstandigheden.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garanties. [1] De rechtbank is, gelet op bovenstaande garanties van de Italiaanse autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft in haar beoordeling meegenomen dat de Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven dat het Antigone-rapport uit 2018 verouderde informatie betreft en dat het Italiaanse gevangeniswezen maatregelen heeft getroffen in het kader van de uitbraak van het coronavirus. Er is geen sprake van een met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie strijdige situatie. De detentieomstandigheden vormen geen beletsel voor overlevering. [2]

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 7 en 13 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechter belast met het vooronderzoek bij de Rechtbank van Milaan (Italië).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114
2.vgl. rechtbank Amsterdam 12 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2039