ECLI:NL:RBAMS:2021:4161

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
AMS 20/5091
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-aanvraag van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.B.A. Willering, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering per 7 juli 2020, omdat het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling op verzoek van haar werkgever, concludeerde het Uwv dat zij in staat was om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen.

De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij eiseres haar bezwaren tegen de besluiten van het Uwv uiteenzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de medische en arbeidskundige beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres had geen medische objectieve informatie overgelegd die haar beperkingen onderbouwde, en de rechtbank oordeelde dat de medische rapportages van het Uwv aan de eisen voldeden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.496,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5091

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde verweerder] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: 2 Voices B.V., te Amsterdam.

Procesverloop

Met een besluit van 6 mei 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv de WIA [1] -uitkering van [eiseres] per 7 juli 2020 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met een besluit van 21 september 2020 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met een besluit van 26 november 2020 (het besteden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] alsnog gegrond is verklaard. Met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 september 2020 mede gericht geacht tegen het besluit van 26 november 2020.
Het onderzoek ter zitting heeft middels een videoverbinding plaatsgevonden op 26 mei 2021.
[eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Geen toestemming
1. [eiseres] heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever. Gelet hierop kan de rechtbank in deze uitspraak de medische stukken niet inhoudelijk weergeven en zullen de medische klachten en beroepsgronden van [eiseres] slechts in algemene zin worden benoemd.
Wat aan deze procedure vooraf ging
2. [eiseres] is werkzaam geweest als pedagogisch medewerker voor gemiddeld 24 uur per week. Op 7 mei 2014 heeft [eiseres] zich ziekgemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Van 4 september 2016 tot 4 september 2018 ontving [eiseres] een loongerelateerde WGA [2] -uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 100%. Vanaf 4 september 2018 ontvangt [eiseres] een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 12 september 2019 heeft de werkgever een verzoek ingediend voor een herbeoordeling.
3. Met het primaire besluit heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van [eiseres] naar aanleiding van een herbeoordeling op verzoek van de werkgever beëindigd met ingang van 7 juli 2020, omdat [eiseres] op dat moment meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het Uwv heeft aan het primaire besluit het rapport van de verzekeringsarts van 18 maart 2020, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de verzekeringsarts van 18 maart 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 24 april 2020 ten grondslag gelegd.
4. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 september 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 november 2020 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er reden om af te wijken van het primair medisch oordeel, hij stelt vast dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden en heeft beperkingen verwijderd en toegevoegd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ter verduidelijking toelichtingen toegevoegd aan de nieuwe FML van 17 september 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet geen reden om af te wijken van het primair arbeidskundige oordeel.
5. Naar aanleiding van de door [eiseres] ingediende beroepsgronden heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geselecteerde functies toegelicht in een rapportage van 18 november 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de geselecteerde functies die ten grondslag lagen aan het primaire besluit te laten vervallen en andere passende functies te selecteren. Dit heeft geen consequenties voor het arbeidsongeschiktheidspercentage van [eiseres] . Wel heeft dit tot gevolg dat een uitlooptermijn moet worden gehanteerd. Het Uwv heeft daarom met het bestreden besluit II de WIA-uitkering van [eiseres] beëindigd per 27 januari 2021.
Standpunt van [eiseres]
6. [eiseres] voert – samengevat – aan dat haar beperkingen zijn onderschat door het Uwv. Zij vindt dat zij een WIA-uitkering zou moeten krijgen naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het bestreden besluit I
7. Het Uwv heeft in beroep een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Nu het bestreden besluit I door het Uwv is gewijzigd door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat [eiseres] nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna onderzoeken of het bestreden besluit II berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
8. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] per 27 januari 2021 juist heeft vastgesteld. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of [eiseres] , rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag het Uwv besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel baseren op de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze rapporten moeten dan wel op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en concludent zijn. Het is aan [eiseres] om aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan deze eisen voldoen. Om aannemelijk te maken dat de in de medische rapportage gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk. [3]
Medische beoordeling
10. De verzekeringsarts heeft [eiseres] gezien op het spreekuur en dossierstudie verricht. Naar aanleiding van de door [eiseres] ingediende bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische oordeel van de verzekeringsarts getoetst aan de hand van dossierstudie, telefonisch contact met [eiseres] en informatie van derden die door [eiseres] in bezwaar zijn ingebracht. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te oordelen dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is verricht.
11. [eiseres] heeft op de zitting voor het eerst aangevoerd dat zij slecht of wazig ziet en dat dit in onvoldoende mate is meegenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In wat [eiseres] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van [eiseres] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend met haar klachten. Aan de hand van de klachten zijn in de FML beperkingen opgenomen ten aanzien van een voorspelbare werksituatie, emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten, samenwerken en sociaal functioneren in arbeid. Ook is [eiseres] beperkt geacht wat betreft trillingsbelasting, pollen, buigen, duwen en trekken, tillen, dragen, lopen en traplopen. Voor wat betreft het slecht of wazig zien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien een beperking aan te nemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat [eiseres] geen medische objectieve informatie heeft overgelegd, die haar beperkingen onderbouwen. De rechtbank wil wel van [eiseres] aannemen dat zij haar klachten ernstiger beleeft, maar die beleving is niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang. Verder acht de rechtbank van belang dat [eiseres] op de datum in geding niet in behandeling is vanwege psychische klachten. In wat [eiseres] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden te oordelen dat [eiseres] meer beperkt moest worden geacht op datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
12. Volgens [eiseres] is de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) ongeschikt, omdat sprake is van het werken onder leiding van een groepsleider. Volgens [eiseres] is aldus sprake van samenwerken en zou zij problemen kunnen krijgen met collega’s als zij bijvoorbeeld niet hard genoeg zou werken. Volgens [eiseres] is de functie inpakker (SBC-code 111190) komen te vervallen, omdat ook in deze functie sprake van was samenwerken. De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, geen grond voor het oordeel dat de nieuwe geduide functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor [eiseres] . Zo is de functie inpakker (SBC-code 111190) vervallen vanwege een signalering op het aspect samenwerken, in de functie productiemedewerker (SBC-code 111180) gaat het om het leveren van een gezamenlijke bijdrage en daar is geen beperking op aangenomen. Wat betreft het werken onder een leidinggevende in de functie productiemedewerker (SBC-code 111180) wijst de rechtbank erop dat dit niet betekent dat in de functie sprake is van samenwerken. Het Uwv heeft er overigens ter zitting terecht op gewezen dat alternatieve functies zijn geselecteerd en het vervallen van de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) slechts een verlaging van de mediane loonwaarde van €0,61 zou betekenen. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft ook dan minder dan 35%. Waar er verder sprake was van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitgelegd waarom de functies alsnog voor [eiseres] geschikt zijn. Daarmee berust ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit op goede gronden.
Conclusie
13. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. Het beroep tegen het bestreden besluit II zal de rechtbank ongegrond verklaren, omdat het Uwv de WIA-aanvraag van [eiseres] terecht per 27 januari 2021 heeft afgewezen, omdat [eiseres] meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur kan verdienen.
14. Het Uwv dient aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De rechtbank veroordeelt het Uwv daarnaast in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiseres] te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.De Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.