In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.B.A. Willering, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering per 7 juli 2020, omdat het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling op verzoek van haar werkgever, concludeerde het Uwv dat zij in staat was om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen.
De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij eiseres haar bezwaren tegen de besluiten van het Uwv uiteenzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de medische en arbeidskundige beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres had geen medische objectieve informatie overgelegd die haar beperkingen onderbouwde, en de rechtbank oordeelde dat de medische rapportages van het Uwv aan de eisen voldeden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.496,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier.