ECLI:NL:RBAMS:2021:4088

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
9084843 CV EXPL 21-4093
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting huurovereenkomst na overlijden huurder en ontruiming van de woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woningstichting Rochdale en [eiser]. De zaak betreft de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de huurder, [naam 2]. [Eiser] vorderde dat de huurovereenkomst, die bestond tussen [naam 2] en Rochdale, zou worden voortgezet op basis van artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. [Eiser] stelde dat hij met [naam 2] een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde, maar Rochdale betwistte dit en vorderde in reconventie ontruiming van de woning.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De rechter oordeelde dat de omstandigheden, zoals de beperkte ruimte in de woning en de leeftijd en gezondheid van [naam 2], erop wijzen dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De vordering van [eiser] tot voortzetting van de huurovereenkomst werd afgewezen.

Daarnaast werd de vordering van Rochdale tot ontruiming van de woning toegewezen, maar deze werd niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [Eiser] kreeg een ontruimingstermijn van twee maanden. De proceskosten werden aan [eiser] opgelegd, zowel in conventie als in reconventie. De uitspraak benadrukt het belang van het woningtoewijzingsbeleid van Rochdale en de rechten van andere woningzoekenden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9084843 CV EXPL 21-4093
vonnis van: 24 augustus 2021
fno.: 452

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wondende te [woonplaats]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.P.W. Tonen
t e g e n

de stichting Woningstichting Rochdale

gevestigd te Amsterdam
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
nader te noemen: Rochdale
gemachtigde: mr. N. Vos.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaarding van 9 februari 2021;
- akte overlegging producties;
- conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met producties;
- instructievonnis;
- conclusie van antwoord in reconventie met een productie;
- dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juli 2021. [eiser] is verschenen, met [naam 1] en de gemachtigde. Rochdale is verschenen bij mr. J.B. Sans Prieto namens de gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekening gehouden van wat is besproken. Tenslotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Rochdale verhuurt sedert 4 januari 1994 de woning aan de [adres] (hierna: de woning) aan [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Het betreft een woning met een woonkamer van 16.5 m2, een slaapkamer van 12.5 m2 en een slaapkamer van 5.5 m2. De huur van de woning is € 322,94 per maand.
1.2.
[naam 2] , geboren op [geboortedatum 1] 1931, is overleden op 10 augustus 2020.
1.3.
[eiser] woont sinds 2015 met zijn echtgenote en zijn -inmiddels drie- minderjarige kinderen in de woning. Het jongste kind is op [geboortedatum 2] 2018 geboren.
1.4.
Op 2 september 2020 heeft [naam 3] , maatschappelijk werkster, het volgende aan Rochdale geschreven:
“Onderwerp: Huur opzeggen
(…) Meneer [eiser] , vrouw en 3 kinderen waren inwonend bij dhr. [naam 2] aan de [adres] . Helaas is meneer [naam 2] overleden. Meneer [eiser] staat niet op het huurcontract en is genoodzaakt om de huur op te zeggen. Meneer heeft geen andere woonruimte. (…) Meneer zou graag nog 3 maanden de tijd willen om te zoeken in zijn netwerk, (...)”.
1.5.
Rochdale heeft de huuropzegging op 7 september 2020 bevestigd.
1.6.
Bij e-mail van 10 september 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] -voor zover nodig- de huuropzegging ingetrokken en namens [eiser] verzocht om voortzetting van de huurovereenkomst ex artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
1.7.
Bij e-mail van 24 november 2020 heeft Rochdale het verzoek van [eiser] afgewezen.

Vordering en verweer in conventie

2. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij de huurovereenkomst, zoals deze bestond tussen (wijlen) [naam 2] en Rochdale ingevolge artikel 7:268, lid 2 BW met ingang van 10 augustus 2020 voortzet, een en ander met veroordeling van Rochdale in de proceskosten.
3. [eiser] stelt samen met zijn gezin een duurzame gemeenschappelijke huishouding met [naam 2] te hebben gevoerd. [naam 2] was in 2015 in redelijke gezondheid en de steun die [eiser] en zijn gezin hem konden bieden vanwege zijn gevorderde leeftijd was welkom. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding werden gedeeld. [naam 2] en het gezin van [eiser] leefden samen als een gezin in de woning, zo werden de maaltijden gezamenlijk genoten en werd er gezamenlijk naar televisie gekeken. Nu de samenwoning reeds vijf jaar bestond toen [naam 2] overleed, was deze ook duurzaam. [eiser] had niet het voornemen om elders te gaan wonen met zijn gezin. [naam 2] verbleef vanaf eind november 2019 in Pakistan en kon vanwege de pandemie pas in mei 2020 terugkeren naar Nederland.
4. Rochdale concludeert tot afwijzing van de vordering. Op het verweer van Rochdale zal in de beoordeling – voor zover relevant – worden ingegaan.

Vordering en verweer in reconventie

5. Rochdale vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om de woning te ontruimen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
6. [eiser] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van Rochdale en het verweer van [eiser] zal in de beoordeling – voor zover nodig – worden ingegaan.

Beoordeling

7. De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
8. Het gaat in deze zaak om een vordering op de voet van artikel 7: 268 lid 2 BW, ingevolge welke bepaling degene die in de door een overleden huurder gehuurde woonruimte zijn hoofdverblijf had en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde, binnen zes maanden na het overlijden ten laste van de verhuurder kan vorderen dat hij de huurovereenkomst voortzet.
9. Onweersproken is dat [eiser] op tijd de onderhavige procedure is gestart, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
10. Ook is niet betwist dat [eiser] zijn hoofdverblijf heeft in de woning.
11. De vraag die dient te worden beantwoord is of [eiser] met [naam 2] een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd, nu Rochdale zich op het standpunt heeft gesteld dat aan deze vereisten niet is voldaan. Deze vraag moet, volgens vaste rechtspraak, worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Van een gemeenschappelijke huishouding zal veelal sprake zijn wanneer woonkosten en/of kosten van levensonderhoud worden gedeeld, huishoudelijke taken gezamenlijk worden uitgevoerd, gezamenlijk huisinrichting of gebruiksvoorwerpen worden aangeschaft, gewoonlijk gezamenlijk wordt gegeten, vrije tijd gezamenlijk wordt doorgebracht en/of de ander wordt verzorgd. Het ontbreken van wederkerigheid in de relatie tussen huurder en medebewoner kan duiden op afwezigheid van een gemeenschappelijke huishouding.
12. Op [eiser] rust de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, waarbij ten aanzien van het bestaan van de gemeenschappelijke huishouding een verzwaarde stelplicht geldt, in die zin dat voldoende concrete feiten omtrent de gestelde gemeenschappelijke huishouding dienen te worden aangevoerd (vgl. HR 10 maart 2006, ECLI:HR:2006:AU6932).
13. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] , mede gelet op de gemotiveerde betwisting van Rochdale, onvoldoende heeft aangedragen om tot het oordeel te komen dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Het volgende acht de kantonrechter daarbij van belang.
gemeenschappelijke huishouding
14. Het betreft een kleine woning met twee slaapkamers, die niet passend is voor het gezin van [eiser] , dat bestaat uit 5 personen, laat staan voor het gezin van [eiser] met [naam 2] erbij.
15. [eiser] heeft op 22 oktober 2018 in verband met renovatie van de onderhavige woning, een gebruiksovereenkomst voor een tijdelijke woning getekend omdat [naam 2] op dat moment in Pakistan verbleef. Dat [naam 2] vervolgens met het gezin van [eiser] in de vervangende woonruimte heeft verbleven, zoals [eiser] ter zitting heeft verklaard en door Rochdale wordt betwist, is niet met stukken onderbouwd. Wel staat vast dat [naam 2] ook van eind november 2019 tot mei 2020 in Pakistan heeft verbleven.
16. Op vragen van de kantonrechter heeft [eiser] verklaard dat hij de gemeenschappelijke boodschappen deed, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat [naam 2] hieraan meebetaalde. Weliswaar blijkt uit de overgelegde stukken dat [eiser] heeft betaald voor water, internet en gemeentelijke belastingen, maar niet dat hij deze kosten al geruime tijd betaalde. Op de vraag van de kantonrechter of [naam 2] ook gebruik maakte van dit internet heeft [eiser] overigens ontkennend geantwoord. Ten slotte heeft [eiser] verklaard dat hij aan [naam 2] contant € 600,00 per maand betaalde voor de kosten van het huishouden en dat hij [naam 2] ook betaalde toen deze in Pakistan verbleef. Met de overgelegde stukken en zijn verklaringen ter zitting heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter al met al onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de afgelopen jaren sprake was van gezamenlijke huishoudelijke uitgaven of van een vaste en evenredige verdeling van de lasten van de gemeenschappelijke voorzieningen.
17. Verder kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een verdeling van huishoudelijke taken tussen [eiser] en [naam 2] en dat op het gebied van zorg sprake was van wederkerigheid voordat [naam 2] dat door zijn verslechterende gezondheid niet meer kon. Eerst ter zitting heeft [eiser] gesteld dat zijn echtgenote familie is van [naam 2] . Rochdale heeft dit betwist en erop gewezen dat daarvan geen bewijs is overgelegd. Gelet op de leeftijd van [naam 2] op het moment dat [eiser] met zijn gezin introk in de woning en de slechte gezondheid van [naam 2] komt meer het beeld naar voren dat [eiser] en zijn echtgenote vanaf 2015 al de belangrijkste huishoudelijke taken deden en dat [naam 2] hen, als hij in Nederland verbleef, bij zich liet wonen om hem mantelzorg te verlenen.
18. De door [eiser] overgelegde verklaring die door niet nader omschreven personen is ondertekend kan hem ook niet helpen. In deze verklaring wordt immers niets verklaard over het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding van [naam 2] met [eiser] (en zijn gezin).
duurzaam
19. Ook al zou worden uitgegaan van een gemeenschappelijke huishouding, quod non, dan geldt dat niet vast is komen te staan dat deze ook duurzaam was. De kwalificatie ‘duurzaam’ houdt immers een verwachting in ten aanzien van de toekomst en wordt bepaald door objectieve factoren zoals de duur die de gemeenschappelijke huishouding had en subjectieve factoren zoals de bedoeling van de betrokkenen.
20. In 2015, toen [eiser] met zijn gezin in de woning trok, was [naam 2] reeds 84 jaar en blijkens de overgelegde medische gegevens was hij al geruime tijd hartpatiënt. Uit niets kan worden afgeleid dat de bedoeling van [naam 2] en/of [eiser] was om voor de lange termijn een gemeenschappelijke huishouding te voeren dan wel voort te zetten. Zoals eerder overwogen lijkt er meer sprake te zijn geweest van het verlenen van mantelzorg, die gelet op de hoge leeftijd van [naam 2] en zijn gezondheidstoestand niet duurzaam kon zijn.
21. Het getuigenaanbod zal als onvoldoende gespecificeerd worden gepasseerd.
22. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [eiser] geen (wettelijk) recht heeft op voortzetting van de huurovereenkomst. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
23. Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat Rochdale – als toegelaten instelling - er belang bij heeft om strak de hand te houden aan haar woningtoewijzingsbeleid inzake huurwoningen in de sociale sector. Niet-naleving zou immers een inbreuk zijn op de rechten van andere woningzoekenden die op grond van de van toepassing zijnde criteria meer aanspraak kunnen maken op de onderhavige woning dan [eiser] .
ontruiming
24. Het voorgaande betekent tevens dat de vordering van Rochdale tot veroordeling van [eiser] tot ontruiming van de woning wel toewijsbaar is, zij het dat die veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard gelet op het bepaalde in artikel 7:268, lid 2 slot BW. Verwezen wordt naar het arrest van Hof Den Haag d.d. 19 april 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:974, WR 2016/143) en de daarin genoemde wetsgeschiedenis en jurisprudentie.
24. [eiser] heeft verzocht om hem een langere ontruimingstermijn te verlenen. Nu de gemachtigde van Rochdale op de zitting heeft aangegeven daar geen bezwaar tegen te hebben, zal hem een ontruimingstermijn van twee maanden worden gegund.
proceskosten
26. [eiser] wordt als de in conventie in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van Rochdale in conventie belast.
26. [eiser] wordt als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij eveneens met de proceskosten aan de zijde van Rochdale in reconventie belast. Omdat het debat in reconventie samenviel met dat in conventie worden deze proceskosten tot heden begroot op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:

in conventie

wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op € 374,00 aan salaris gemachtigde, één en ander, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
veroordeelt [eiser] tot betaling van een bedrag van € 62,00 aan nasalaris, alsmede tot betaling van een bedrag van € 68,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;

in reconventie

veroordeelt [eiser] om de woning aan de [adres] binnen twee maanden na betekening van dit vonnis met de daarin vanwege hem aanwezige goederen en personen te verlaten, met afgifte van de sleutels aan Rochdale en al hetgeen tot de woning behoort ter vrije en algehele beschikking van Rochdale te stellen;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op nihil;

in conventie en reconventie

verklaart de veroordelingen, behoudens de veroordeling tot ontruiming, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.