In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen de afname van DNA van de veroordeelde, die was veroordeeld voor de misdrijven zoals omschreven in de artikelen 336 en 225 van het Wetboek van Strafrecht. Het bezwaarschrift werd op 12 april 2021 ingediend, na een bevel van de officier van justitie op 3 maart 2021 om celmateriaal af te nemen. De veroordeelde had een blanco strafblad, maar de rechtbank oordeelde dat het recidiverisico niet verwaarloosbaar was, gezien de pleegperiode van vier jaar. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat het DNA-onderzoek niet van belang zou zijn voor de opsporing van soortgelijke strafbare feiten, maar het Openbaar Ministerie stelde dat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de afname van DNA gerechtvaardigd was en verklaarde het bezwaar ongegrond. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.A. Overbosch, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.P. Terwindt, en werd openbaar uitgesproken zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.