ECLI:NL:RBAMS:2021:4040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
21-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-afname veroordeelde in het kader van Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen de afname van DNA van de veroordeelde, die was veroordeeld voor de misdrijven zoals omschreven in de artikelen 336 en 225 van het Wetboek van Strafrecht. Het bezwaarschrift werd op 12 april 2021 ingediend, na een bevel van de officier van justitie op 3 maart 2021 om celmateriaal af te nemen. De veroordeelde had een blanco strafblad, maar de rechtbank oordeelde dat het recidiverisico niet verwaarloosbaar was, gezien de pleegperiode van vier jaar. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat het DNA-onderzoek niet van belang zou zijn voor de opsporing van soortgelijke strafbare feiten, maar het Openbaar Ministerie stelde dat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de afname van DNA gerechtvaardigd was en verklaarde het bezwaar ongegrond. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.A. Overbosch, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.P. Terwindt, en werd openbaar uitgesproken zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/993855-13
RK: 21/2005
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres 1] ,
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsman, mr. A.R. van Roo,
[adres 2] ,
veroordeelde.

Procesverloop

Het bezwaarschrift is op 12 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 15 juli 2021 veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.

Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
De raadsman van veroordeelde heeft kort samengevat het volgende aangevoerd. De feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld kunnen redelijkerwijs niet van belang zijn voor de opsporing en berechting van strafbare feiten en dat bovendien sprake is van een gering recidivegevaar.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard omdat de uitzonderingen voor afname DNA zoals in de Wet beschreven niet op veroordeelde van toepassing zijn en recidive niet valt uit te sluiten.

Feiten en omstandigheden

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 3 maart 2021 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 6 april 2021 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 12 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in haar bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 1 februari 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden ter zake van
  • medeplegen van doen plegen van het door de bestuurder opzettelijk openbaar maken van een onware balans en onware winst- en verliesrekening en toelichting op die stukken, meermalen gepleegd (art 336 Sr) en
  • medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd (art. 225 lid 2 Sr)

Toetsingskader

Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626)
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234). Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat de artikelen 336 en 225 Sr, waarvoor veroordeelde tot een gevangenisstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavig geval de hiervoor genoemde uitzonderingen zich niet voordoen. Weliswaar zal DNA-onderzoek wellicht niet de eerste opsporingsmethode zijn die bij dergelijke feiten wordt ingezet, maar dat neemt niet weg dat zo’n onderzoek wel degelijk een bijdrage kan leveren aan de opsporing en/of berechting van dergelijke strafbare feiten. Ten aanzien van het recidiverisico overweegt de rechtbank dat de veroordeelde weliswaar een blanco strafblad heeft, maar daar staat tegenover dat de feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld over een periode van maar liefst vier jaar hebben plaatsgevonden. Dat maakt dat geen sprake is van een dusdanig gering recidivegevaar dat om die reden DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd.

Conclusie

Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet zich hier niet voordoen, zal de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaren.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Overbosch, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.