In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over een beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2019. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had de WOZ-waarde vastgesteld op € 291.000,-, waartegen eiser bezwaar had gemaakt. In de uitspraak op bezwaar werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar eiser zich liet vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ had geschonden door niet de gevraagde stukken te verstrekken, maar dat dit gebrek eiser niet in zijn belangen had geschaad. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Wel werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.