3.2.Verjaring
Juridisch kader verjaring
Bij een verdenking van gewoontewitwassen geldt dat elk geval van verjaring apart verjaart. De maximumstraf voor witwassen (art. 420bis Sr) was vanaf de inwerkingtreding op 14 december 2001 tot 1 januari 2015 vier jaar en is vanaf 1 januari 2015 zes jaar. De verjaringstermijn van witwassen is daarmee twaalf jaar (art. 70 lid 1 Sr). De verjaringstermijn van witwassen begint op de dag na de dag waarop het feit is gepleegd (art. 71 Sr). De verjaring wordt gestuit door een daad van vervolging richting de vervolgde of een ander. Nadat de verjaring is gestuit begint de verjaringstermijn opnieuw, maar de totale verjaringstermijn is maximaal twee keer de geldende verjaringstermijn (art. 72 Sr).
Een daad van vervolging wordt omschreven als iedere formele daad uitgaande van het Openbaar Ministerie of rechter om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging tot een (uitvoerbare) rechterlijke beslissing te geraken. De rechtbank vindt, net als het Openbaar Ministerie, dat een vordering van het Openbaar Ministerie aan de rechter-commissaris om een machtiging te krijgen voor het opnemen van telecommunicatie een daad van vervolging is. De rechtbank ziet steun voor deze conclusie in twee recente arresten van twee verschillende gerechtshoven.
Het Openbaar Ministerie brengt met het verrichten van een daad van vervolging tot uitdrukking dat de door het strafbare feit veroorzaakte verstoring van de rechtsorde (nog steeds) strafvervolging vereist.De focus ligt daarbij op het feit waarvoor wordt vervolgd en niet op degene die ervoor wordt vervolgd. De rechtbank verbindt hieraan de consequentie dat een daad van vervolging niet de verjaring van elk feit waarvan een verdachte wordt verdacht stuit, maar alleen dat feit of die feiten waarop de daad van vervolging betrekking heeft, waarvan de grenzen van dat feit/die feiten worden bepaald door ‘hetzelfde feit’-begrip van artikel 68 Sr.Daarbij geldt dat een verdachte niet bekend hoeft te zijn geworden met de daad van vervolging en een stuitingshandeling richting de ene verdachte stuit ook de verjaring voor een willekeurige andere verdachte van hetzelfde feit.
De strafbaarstelling van witwassen bestaat uit zowel aflopende als voortdurende onderdelen. Witwassen door het verwerven, overdragen, omzetten en (in elk geval wat betreft geldbedragen) gebruiken van voorwerpen zijn aflopende delicten. Witwassen door het verbergen/verhullen in de zin van art. 420bis lid 1 onder a) en het voorhanden hebben van voorwerpen zijn voortdurende delicten.
Uitgangspunten zaaksdossier Buitenlandse rekeningen
De rechtbank neemt als vertrekpunt dat de verjaringstermijn bij de voortdurende onderdelen van de tenlastelegging (uiterlijk) begint op de dag na de dag waarop de betreffende bankrekening is opgeheven.
De rechtbank is van oordeel dat een daad van vervolging betrekking heeft op een tenlastegelegde witwasgedraging, indien die daad van vervolging betrekking heeft op een buitenlandse rekening waarop zou zijn witgewassen (en dus is opgenomen in de tenlastelegging): dan is sprake van ‘hetzelfde feit’.
Het dossier bevat vanaf 2012 een groot aantal bevelen voor het opnemen van telecommunicatie, waarvoor de rechter-commissaris op vordering van het Openbaar Ministerie een machtiging heeft verleend. Aan die vorderingen ligt onder meer het startproces-verbaal ALG.001 ten grondslag waarin wordt vermeld dat er een anonieme tip is binnengekomen over een bankrekening in Luxemburg. De informatie over de buitenlandse bankrekeningen die aan de tapvorderingen ten grondslag ligt is onvoldoende specifiek om die aan specifieke bankrekeningen in Luxemburg te koppelen. Dit betekent dat deze tapmachtigingen niet kunnen worden aangemerkt als een daad van vervolging ten aanzien van de tenlastegelegde witwasgedragingen die zien op geldbedragen van specifieke bankrekeningen.
Naast tapmachtigingen bevat het dossier nog meer mogelijke daden van vervolging. Zo is op 22 september 2014 een machtiging gevorderd voor doorzoekingen van woningen van verschillende leden van de [familienaam 1] . Aan deze vordering ligt het proces-verbaal [afkorting] _C72.BSG.001 ten grondslag. In dit proces-verbaal wordt onder meer beschreven dat het vermoeden is dat de leningen ten behoeve van de aankoop van [hotel 1] (zaaksdossier 3A) onderdeel zijn van een witwasconstructie. In dit proces-verbaal wordt ook beschreven dat informatie van het Luxemburgse filiaal van de Bank of China is ontvangen over bankrekeningen van de [familienaam 1] . Het gaat onder meer om bankrekening [rekeningnummer] op naam van [vader familie 1] en bankrekening [rekeningnummer] op naam van [dochter familie 1] .
Andere mogelijke vervolgingsdaden zijn de vorderingen inbewaringstelling van [zoon 2 familie 1] , [zoon 1 familie 1] en [dochter familie 1] op 3 oktober 2014. De vordering inbewaringstelling van [zoon 2 familie 1] heeft onder feit 11 betrekking op witwassen met betrekking tot [hotel 1] , in het bijzonder wat betreft een geldbedrag van ruim € 160.000,-, dat van [familie van familie 1] zou zijn geleend. De vorderingen inbewaringstelling van [zoon 1 familie 1] en [dochter familie 1] hebben in het geheel geen betrekking op witwasfeiten die gerelateerd zijn aan de zaaksdossiers Buitenlandse rekeningen en/of [hotel 1] . De dagvaarding die eind 2014 aan [zoon 2 familie 1] is uitgereikt was inhoudelijk hetzelfde als de vordering inbewaringstelling, zodat daaruit geen stuitingshandelingen voor andere strafbare feiten voortvloeien.
Het eerstvolgende moment waarbij de rechtbank stuitingshandelingen voor andere strafbare feiten identificeert is het moment waarop in de verschillende zaken dagvaardingen worden uitgestuurd voor een regiezitting op 21 mei 2019. Deze dagvaardingen zijn eind april/begin mei 2019 uitgegaan. Vervolgens is op de regiezitting van 21 mei 2019 de tenlastelegging in de zaak van [zoon 2 familie 1] nader omschreven. Daarmee zijn eind april/mei 2019 alle feiten die aan een of meer verdachten in 13Offside ten laste zijn gelegd en voor zover niet reeds verjaard (opnieuw) gestuit.
De rechtbank concludeert dat voorafgaand aan april/mei 2019 sprake is van stuitingshandelingen wat betreft het witwassen rond de aanschaf van [hotel 1] en de Luxemburgse bankrekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] (in elk geval op 22 september 2014).
Beoordeling: zijn de ten laste gelegde witwasgedragingen verjaard?
Onder feit 2 is ten laste gelegd dat [verdachte] een geldbedrag van € 379.900,- heeft witgewassen; dit is het totaal van de geldbedragen die op 1 februari 2007 en 21 november 2007 op de Zwitserse bankrekening [rekeningnummer] zijn gestort. Dit is zowel ten laste gelegd als ‘gewoon’ witwassen als schuldwitwassen.
De maximumstraf voor schuldwitwassen was één jaar en is sinds 1 januari 2015 twee jaar. Dit betekent dat de verjaringstermijn op grond van artikel 70 Sr zes jaar is. De maximale verjaringstermijn van artikel 72 Sr is daarmee twaalf jaar. De tenlastelegging van feit 2 heeft als laatste datum 21 november 2007, zodat de laatste verjaringstermijn op 22 november 2007 begint te lopen. De maximale verjaringstermijn voor schuldwitwassen is vanaf 22 november 2019 voltooid. Van stuitingshandelingen is niet gebleken. Dit betekent dat voor zover onder feit 2 (primair en subsidiair) schuldwitwassen is ten laste gelegd dit is verjaard en het Openbaar Ministerie op dit punt niet-ontvankelijk is in de vervolging van [verdachte] .
De verjaringstermijn van ‘gewoon’ witwassen op 1 februari 2007 begint op 2 februari 2007 te lopen. Zonder stuitingshandeling is dit feit verjaard op 2 februari 2019. De rechtbank is voor dit feit niet bekend met een stuitingshandeling voorafgaand aan april/mei 2019, zodat het ‘gewoon’ witwassen op 1 februari 2007, zoals dat primair en subsidiair ten laste is gelegd, vanaf 2 februari 2019 is verjaard.
De verjaringstermijn van ‘gewoon’ witwassen op 21 november 2007 begint op 22 november 2007 te lopen. Zonder stuitingshandeling is dit feit verjaard op 22 november 2019. De verjaring van dit feit is gestuit met het uitbrengen van de dagvaarding aan [verdachte] voorafgaand aan de zitting van 21 mei 2019. Het Openbaar Ministerie is dus wel ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] voor het ‘gewoon’ witwassen op 21 november 2007, zoals dit primair en subsidiair ten laste is gelegd; dit witwassen ziet op een contante storting van € 179.900,-.