ECLI:NL:RBAMS:2021:3745

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
13/710135-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leiding geven aan een criminele organisatie, gewoontewitwassen, valsheid in geschrift, mensensmokkel en meer

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het leiding geven aan een criminele organisatie, gewoontewitwassen, valsheid in geschrift, mensensmokkel en andere strafbare feiten. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich bezighield met mensensmokkel en witwassen van grote geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen jarenlang betrokken was bij het faciliteren van de toegang van Chinese migranten tot Nederland, waarbij valse documenten werden gebruikt en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) werd opgelicht. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de aankoop van een hotel, waarbij gebruik werd gemaakt van valse leenovereenkomsten en vermogensverklaringen. De verdachte heeft een gewoonte gemaakt van het plegen van deze strafbare feiten, waarbij in totaal meer dan 5 miljoen euro aan crimineel geld is gewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft verschillende documenten en contracten verbeurd verklaard. De zaak is van groot belang vanwege de omvang en de ernst van de gepleegde feiten, evenals de impact op de betrokken migranten en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/710135-10 (Promis)
Datum uitspraak: 19 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Inleiding

1.1.
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 21 mei en 23 oktober 2019 (regiezittingen), 28 januari, 1, 2, 4, 8, 9 en 12 februari en 1 en 8 maart 2021 en 7 juli 2021 (inhoudelijke behandeling) en 19 juli 2021 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. F. Bahadin en S.W.M. van der Linde (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) en van wat [verdachte] en zijn advocaten, mrs. J.R. Kramer en J.W. Soeteman (hierna gezamenlijk: de verdediging), naar voren hebben gebracht.
1.2.
Achtergrond van de zaak
[verdachte] is een van de verdachten in het onderzoek 13Offside. Dit onderzoek richt zich op de verdenking van een criminele organisatie rondom de [familie 1] . Deze criminele organisatie zou zich jarenlang schuldig gemaakt hebben aan onder andere gewoontewitwassen, mensensmokkel, valsheid in geschrift en oplichting.
De rechtbank doet vandaag in tien zaken gelijktijdig uitspraak. Het betreft vader [vader] , dochter [dochter] en zoons [zoon 2] en [verdachte] . Daarnaast staan vrienden van de familie, in het bijzonder van [verdachte] , terecht: [zoon 1 familie 2] , [ex vriendin verdachte] en [medeverdachte 3] . Tot slot staan ook drie bv’s van leden van de [familie 1] terecht: [hotel tussenholding B.V. 1] , [hotel 1] en [hotel 7]
Aanvankelijk stond ook de broer van [zoon 1 familie 2] , [zoon 2 familie 2] , terecht, maar in die zaak heeft de rechtbank op 25 januari 2021 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard omdat [zoon 2 familie 2] is overleden.
Door het Openbaar Ministerie zijn in die tien zaken in totaal elf verschillende zaaksdossiers aan de rechtbank voorgelegd waarin is uitgewerkt wie van de verdachten zich in verschillende samenstellingen zouden hebben schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten. In die zaaksdossiers draait het in het kort om het volgende:
Zaaksdossier 1A (Kennismigranten): mensensmokkel, oplichting van de IND en valsheid in geschrift bij Chinese immigranten die op basis van de kennismigrantenregeling een Nederlandse verblijfsvergunning hebben gekregen.
Zaaksdossier 1B (Chinese Workers): mensensmokkel, oplichting van de IND en arbeidsuitbuiting bij Chinese immigranten die op basis van de Aziatische horecaconvenanten naar Nederland zijn gekomen.
Zaaksdossier 2A (Geldsmokkel CSA): witwassen en overtreden van de Algemene douanewet door personeel van China Southern Airlines contant geld mee te laten nemen naar China.
Zaaksdossier 2B (Geldsmokkel [naam 14] (13Nag)): witwassen.
Zaaksdossier 2C (Witwasrekeningen): witwassen.
Zaaksdossier 2D (Buitenlandse rekeningen): witwassen via bankrekeningen in Luxemburg en Zwitserland.
Zaaksdossier 3A ( [hotel 1] ): witwassen, valsheid in geschrift en oplichting bij de aanschaf van [hotel 1] en vergunningaanvragen voor [hotel 1] .
Zaaksdossier 3C ( [bedrijf 4] ): valsheid in een authentieke akte bij de aanschaf van [bedrijf 4]
Zaaksdossier 3D ( [zaaknaam] ): witwassen bij de (ver)koop van [hotel 2] .
Zaaksdossier 3F ( [bedrijf 5] ): strafbare feiten rondom [zoon 1 familie 2] en [zoon 2 familie 2] (valsheid in geschrift, oplichting van de IND en de ABN Amro-bank, mensensmokkel en witwassen).
Zaaksdossier 4A (Criminele organisatie): deelname aan een criminele organisatie.
[verdachte] wordt vervolgd voor zijn rol bij strafbare feiten in alle zaaksdossiers, met uitzondering van zaaksdossier 3F ( [bedrijf 5] ) Die tien zaaksdossiers zijn in zijn zaak aan de rechtbank voorgelegd.
1.3.
Tenlastelegging
[verdachte] wordt er samengevat van verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
Feit 1: mensensmokkel tussen 1 november 2004 en 31 juli 2015 (ZD01A en ZD01B);
Feit 2: voorhanden hebben van valse geschriften op 13 juni 2013 (ZD01A);
Feit 3: oplichting van de IND tussen 1 november 2004 en 31 juli 2015 (ZD01A) en
oplichting van de IND tussen 1 mei 2010 en 30 september 2014 (ZD01B);
Feit 4: (gewoonte)witwassen tussen 14 december 2001 en 12 april 2013 (ZD02B, ZD02C, ZD02D en ZD03D);
Feit 5: (schuld)witwassen op 3 mei 2013 (ZD02A);
Feit 6: overtreding van de Algemene douanewet op 3 mei 2013 (ZD02A);
Feit 7: valsheid in geschrift tussen 1 januari 2005 en 12 maart 2007 (ZD03A);
Feit 8
primair:feitelijke leiding geven aan [hotel 1] bij het voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften tussen 1 januari 2005 en 30 juli 2012;
s
ubsidiair:voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften tussen 1 januari 2005 en 30 juli 2012 (ZD03A);
Feit 9
primair:feitelijke leiding geven aan [hotel 1] bij oplichting van de gemeente Amsterdam tussen 1 april 2005 en 16 juli 2007;
subsidiair:oplichting van de gemeente Amsterdam tussen 1 april 2005 en 16 juli 2007 (ZD03A);
Feit 10: gewoontewitwassen of (schuld)witwassen voorafgaand aan en bij de aanschaf van [hotel 1] tussen 14 december 2001 en 16 juli 2007 (ZD02D en ZD03A);
Feit 11: valsheid in een authentieke akte laten opnemen tussen 1 september 2007 tot en met 5 mei 2008 (ZD03C);
Feit 12: leiding geven aan een criminele organisatie tussen 1 januari 2001 en 9 juli 2015 (ZD04A).
De oorspronkelijke tenlastelegging is op de zitting van 21 mei 2019 nader omschreven. Op de zitting van 28 januari 2021 is de tenlastelegging schriftelijk gewijzigd. Op de zittingen van 1 en 2 februari 2021 heeft de officier van justitie mondeling medegedeeld dat onderdelen van de tenlastelegging kunnen vervallen en de rechtbank heeft daarmee op die zittingen ingestemd. De volledige tekst van de uiteindelijke tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
2.
Doorzoeking 30 juli 2012 rechtmatig: geen bewijsuitsluiting of strafvermindering
2.1.
Achtergrond van het verweer
Op 8 juli 2010 is het onderzoek 13Offside gestart.
Op 30 juli 2012 vindt in het onderzoek 13Don een doorzoeking plaats op het kantoor van de [familieholding I] ( [adres 2] ), bij [hotel 3] en in de woning van [verdachte] in [plaats 1] . Op het kantoor van de [familieholding I] is een grote hoeveelheid administratie in beslag genomen. Een deel van die administratie blijkt van belang te zijn voor 13Offside.
13Don richt zich op de ontvoering van [slachtoffer] in september 2011. [slachtoffer] is als verkoper betrokken bij [bedrijf 4] en die transactie is het onderwerp van zaaksdossier 3C. Aan de ontvoering zou een zakelijk geschil met [verdachte] ten grondslag liggen en dat is de reden dat in 13Don onderzoek gedaan wordt naar [verdachte] .
13Offside liep al ten tijde van de ontvoering van [slachtoffer] . Op 8 maart 2012 geeft de zaaksofficier van justitie van 13Don toestemming aan de zaaksofficier van justitie van 13Offside om relevante onderzoeksresultaten uit 13Don in 13Offside te mogen gebruiken.
In het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming van 25 juli 2012 in 13Don (pag. 900.3283, BLG03.C.037) staat onder andere het volgende vermeld:
Plan van aanpak
Het onderzoeksteam is voornemens de verdachte [verdachte] op 30 juli 2012 aan te houden en een doorzoeking te doen in enkele locaties waar de verdachte gebruik van kan maken. Hierbij dient, zoals later gemotiveerd zal worden, onder andere gezocht te worden naar administratie. het onderzoeksteam is voornemens deze administratie als bulk in beslag te nemen, direct te laten kopiëren en terug te geven aan de verdachte.”
En:
Doorzoeking locaties
Gezien de complexe materie betreffende de problemen rond de afwikkeling van de zakelijke transactie waar vermoedelijk het motief aan ten grondslag ligt, evenals het achterhalen door wie, wanneer en op welke wijze de vermoedelijke uitvoerders betaald zijn is het van belang onderzoek naar de administratie en andere voorwerpen die betrekking hebben en/of kunnen hebben op de gepleegde strafbare feiten.”
2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de doorzoeking op 30 juli 2012 onrechtmatig is en dat daaraan de consequentie van bewijsuitsluiting, en anders strafvermindering, moet worden verbonden.
De verdediging stelt dat de doorzoeking in
13Donmet geen ander doel heeft plaatsgevonden dan om zoveel mogelijk administratie en andere schriftelijke bescheiden in beslag te nemen om zodoende bewijs te vergaren tegen de verdachten in
13Offside. 13Offside zat voorafgaand aan de doorzoeking op een dood spoor. Van het grootste deel van de in beslag genomen administratie was op voorhand – aan de hand van het opschrift op de kaft van de ordners – te zien dat de inhoud geen enkele relevantie had voor 13Don. Een extra aanwijzing dat de doorzoeking als doel had bewijs te vergaren voor 13Offside ziet de verdediging in de omstandigheid dat de zaaksofficier van justitie uit 13Offside bij de doorzoeking aanwezig was, terwijl zij geen betrokkenheid had bij 13Don.
De verdediging stelt daarnaast dat de rechter-commissaris onvolledig is geïnformeerd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, omdat uitsluitend voor het onderzoek 13Don een machtiging is verzocht [1] , terwijl de rechter-commissaris daarbij niet is geïnformeerd dat op dat moment al bekend was dat alle relevante onderzoeksgegevens aan 13Offside overgedragen konden worden. Tot slot stelt de verdediging dat sprake is van een vormverzuim doordat het onderzoeksteam van 13Offside inzage heeft gekregen in het volledige 13Dondossier en niet (alleen) de relevante onderzoeksgegevens zijn verstrekt.
2.3.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het de doorzoeking rechtmatig was en dat geen sprake is van vormverzuimen.
Op voorhand was duidelijk dat alle aangetroffen administratie als bulk in beslag genomen zou worden. Dat is gelet op de omvang van een dergelijke administratie, de complexiteit daarvan en van het onderliggende zakelijke geschil begrijpelijk. Het was logisch en verantwoord dat het onderzoeksteam van 13Don alle aanwezige administratie heeft meegenomen. De rechter-commissaris, die in 13Don en 13Offside rechter-commissaris was, is volledig en open geïnformeerd. Ook de aanwezigheid van de 13Offside-zaaksofficier maakt niet dat sprake is van een vormverzuim, omdat gelet op het plan van aanpak elke (hulp)officier van justitie de hele administratie in beslag zou hebben genomen en niet gebleken is dat buiten het plan van aanpak om geopereerd is.
2.4.
Oordeel rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de doorzoeking rechtmatig is en dat rond de doorzoeking geen sprake is geweest van vormverzuimen. Er is daarom geen reden om over te gaan tot bewijsuitsluiting of om strafvermindering toe te passen.
Uit het plan van aanpak zoals dat is beschreven in de aanvraag van de doorzoeking blijkt dat het plan was om de administratie als bulk in beslag te nemen. Gelet op de aard en omvang van de aanwezige administratie en de richting van het onderzoek in 13Don was dit een voorstelbare en aanvaardbare keuze. 13Don rechtvaardigde dat de in beslag genomen administratie in beslag genomen mocht worden. Het is de rechtbank niet gebleken dat er beslag is gelegd op administratie of andere voorwerpen die van belang zouden zijn voor 13Offside, terwijl die binnen 13Don niet in beslag genomen hadden mogen worden. Ook al zou een deel van de administratie overduidelijk een link hebben met 13Offside, dat betekent niet dat dit deel van de administratie niet in beslag zou mogen worden genomen in 13Don.
De aanwezigheid van de zaaksofficier van justitie van 13Offside maakt niet dat de doorzoeking daardoor alsnog onrechtmatig wordt. Het is niet vereist dat de zaaksofficier van justitie in 13Don zelf de doorzoeking doet en het is niet gebleken dat ook is gezocht met het oog op 13Offside of dat buiten de grenzen van het plan van aanpak is gezocht.
De rechtbank stelt vast dat uit de aanvraag voor de doorzoeking niet blijkt dat de rechter-commissaris is geïnformeerd over de reeds gegeven toestemming om relevante onderzoeksresultaten uit 13Don aan 13Offside ter beschikking te stellen. Voor het beantwoorden van de vraag of een machtiging tot doorzoeking kan worden verleend is evenwel niet vereist dat de rechter-commissaris wordt geïnformeerd dat toestemming is gegeven om de relevante resultaten uit de verzochte doorzoeking te delen met een ander onderzoek. Niet gezegd kan worden dat de rechter-commissaris onvolledig is geïnformeerd. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake.
Duidelijk is dat de relevante onderzoeksresultaten uit 13Don gedeeld mochten worden met 13Offside. Artikel 125n lid 3 sub a Sv geeft geen beperkingen bij de uitoefening van die bevoegdheid. Dat voorafgaand aan de terbeschikkingstelling van de relevante informatie inzage is verschaft aan het onderzoeksteam van 13Offside is begrijpelijk en aanvaardbaar, omdat alleen het onderzoeksteam van 13Offside kan bepalen wat mogelijk relevant is voor 13Offside. Van belang is daarbij dat voorafgaand aan die inzage al toestemming is gegeven om de relevante informatie aan het team van 13Offside ter beschikking te stellen.
3.
Opgevraagde verkeers- en locatiegegevens: geen bewijsuitsluiting of strafvermindering
3.1.
Achtergrond van het verweer
Op 2 maart 2021 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) naar aanleiding van prejudiciële vragen uit Estland het zogenoemde ‘Prokuratuur’-arrest [2] gewezen.
Het HvJ EU oordeelde in die zaak dat artikel 15, eerste lid, van richtlijn 2002/58/EG zich verzet tegen een nationale regeling die:
  • de mogelijkheid biedt om overheidsinstanties met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten toegang te verlenen tot een reeks verkeers- of locatiegegevens waaruit precieze conclusies kunnen worden getrokken over de persoonlijke levenssfeer van een gebruiker ‐ welke toegang niet beperkt is tot procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid; en
  • het Openbaar Ministerie, dat tot taak heeft de strafprocedure in te leiden en, in voorkomend geval, in een latere procedure op te treden als openbaar aanklager, de bevoegdheid toekent om een overheidsinstantie ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek toegang te verlenen tot verkeers- en locatiegegevens.
Het HvJ EU stelt als eis dat sprake is van een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit.
In 2011 zijn in het onderzoek 13Don verkeers- en locatiegegevens opgevraagd van een telefoonnummer van [verdachte] en deze gegevens spelen in de bewijsconstructie van de officier van justitie in de zaak tegen [verdachte] een rol in de zaaksdossiers 2C en 3D.
De rechtbank heeft – na afloop van de inhoudelijke behandeling begin maart 2021 en voor de sluiting van het onderzoek in juli 2021 - naar aanleiding van het Prokuratuur-arrest de officier van justitie en de verdediging in de gelegenheid gesteld zich over de betekenis van dit arrest voor 13Offside – en de zaak tegen [verdachte] in het bijzonder – uit te laten.
Nadat de officier van justitie (7 juni 2021) en de verdediging (17 juni 2021) een schriftelijk standpunt hebben ingenomen heeft de rechtbank dit onderwerp besproken op de zitting van 7 juli 2021.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de reikwijdte van het Prokuratuur-arrest niet beperkt is tot verkeers- en locatiegegevens (126n-vorderingen), maar dat dit ook gaat om andere gegevens (126ndvorderingen, in dit geval betreffende bankgegevens en gegevens Holland Casino), indien uit een reeks van gegevens precieze conclusies kunnen worden getrokken over de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. In al die gevallen dient sprake te zijn van een voorafgaande rechtelijke toetsing en de verdediging stelt vast dat daarvan geen sprake is geweest. Dit levert een schending op van het Unierecht (uiteindelijk artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
De verdediging stelt vervolgens dat het aan het nationale recht is om te bepalen hoe omgegaan wordt met bewijs dat in strijd met het Unierecht is verkregen, maar dat deze nationale regeling wel moet voldoen aan de Unierechtelijke beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. De verdediging stelt onder verwijzing naar het Prokuratuur-arrest en het ‘La Quadrature du Net e.a.’-arrest [3] van het HvJ EU dat de keuze is óf bewijsuitsluiting óf strafvermindering. Voor zover de Nederlandse regeling van artikel 359a Sv ook de enkele constatering van een vormverzuim als mogelijkheid biedt, voldoet de Nederlandse regeling niet aan het Unierecht.
De verdediging verzoekt, voor het geval de rechtbank vindt dat de locatie- en verkeersgegevens en de overige gegevens zien op verdachte, primair die gegevens van het bewijs uit te sluiten en subsidiair om een strafvermindering van tien procent. De verdediging stelt dat [verdachte] zijn recht op privacy in ernstige mate is geschonden, gelet op het aantal vorderingen en de periode waarop deze zagen. [verdachte] is hierdoor in zijn belang geschaad en met de schending van zijn privacy is ook zijn nadeel gegeven.
Tot slot stelt de verdediging dat bewijsuitsluiting ook nodig is als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen ook in de toekomst zullen plaatsvinden. In dit verband wijst de verdediging erop dat het Openbaar Ministerie drie maanden na het Prokuratuur-arrest geen uitsluitsel kan geven over de wijze waarop de werkwijze moet worden aangepast, terwijl die aanpassing simpelweg inhoudt dat ook 126nd-vorderingen voortaan vooraf door een rechter-commissaris moeten worden getoetst.
3.3.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het Prokuratuur-arrest nadrukkelijk en uitsluitend ziet op de uitleg van de richtlijn 2002/58/EG en beperkt blijft tot verkeers- en locatiegegevens. Het arrest ziet niet op persoonsgegevens in het algemeen.
De officier van justitie stelt dat sprake is van een vormverzuim doordat de verkeers- en locatiegegevens zijn opgevraagd overeenkomstig de wettelijke regelgeving, maar dat deze gegevens achteraf gezien niet door de officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande rechterlijke toetsing.
De officier van justitie stelt dat volstaan kan worden met de constatering van het vormverzuim. Daarvoor is van belang dat niet gebleken is dat door het vormverzuim het recht van [verdachte] op een eerlijk proces in het geding is. Daarnaast stelt de officier van justitie dat in dit specifieke geval het hoogstwaarschijnlijk is dat een rechterlijke autoriteit, ook rekening houdend met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, een machtiging zou hebben verleend. Daardoor is geen nadeel veroorzaakt. Tot slot merkt de officier van justitie op dat het Openbaar Ministerie direct naar aanleiding van het Prokuratuur-arrest is gaan onderzoeken in hoeverre de bestaande werkwijze moet worden aangepast en dat – na het eerste arrest van een gerechtshof op dit punt [4] – voorbereidingen getroffen worden zodat deze gegevens in de (nabije) toekomst met een machtiging van de rechter-commissaris opgevraagd kunnen worden.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit het Prokuratuur-arrest niet af dat het bereik hiervan ruimer is dan verkeers- en locatiegegevens, en in elk geval niet dat het alle vorderingen omvat waarmee persoonsgegevens worden opgevraagd. Daarvoor is van belang dat het arrest uitdrukkelijk ziet op de uitleg van artikel 15, eerste lid, van richtlijn 2002/58/EG (betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie). De in artikel 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde rechten zijn niet absoluut en daarop kunnen bij wet inperkingen worden aangebracht. Richtlijn 2002/58/EG brengt mee – zo is af te leiden uit het Prokuratuur-arrest – dat de Nederlandse regeling wat betreft het opvragen van verkeers- en locatiegegevens niet voldoet aan het Unierecht. Het opvragen van andere gegevens op grond van artikel 126nd Sv valt niet onder het bereik van richtlijn 2002/58/EG, zodat het Prokuratuur-arrest daarop niet rechtstreeks van toepassing is. Niet is gebleken dat de regeling van artikel 126nd Sv op zichzelf strijdig is met de artikelen 7 en 8 van het Handvest en evenmin is gebleken dat sprake is van andere richtlijnen die maken dat het Prokuratuur-arrest van analoge toepassing is op 126nd-gegevens.
De rechtbank beperkt daarom de betekenis van het Prokutatuur-arrest tot de gevorderde verkeers- en locatiegegevens.
De rechtbank stelt vast dat in het onderzoek 13Don de verkeers- en locatiegegevens van telefoonnummer [telefoonnummer] (het nummer van [verdachte] ) in december 2011 zijn opgevraagd zonder voorafgaande machtiging van een rechter. Hoewel de gegevens niet in 13Offside zijn opgevraagd, hebben zij wel betrekking op [verdachte] en zijn zij van bepalende invloed [5] geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en de (verdere) vervolging van [verdachte] voor de feiten in de zaaksdossiers 2C en 3D. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Voor de vraag of en zo ja welke consequentie aan het vormverzuim verbonden moet worden zoekt de rechtbank aansluiting bij het kader van artikel 359a Sv en het overzichtsarrest van de Hoge Raad. [6] Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om de mogelijke consequenties van een vormverzuim bij een schending van het Unierecht te beperken tot bewijsuitsluiting of strafvermindering. De verdediging heeft verwezen naar het La Quadrature du Net e.a.-arrest van 6 oktober 2020. De rechtbank stelt vast dat dit arrest eerder is gewezen dan het meest recente overzichtsarrest van de Hoge Raad over vormverzuimen en dat de Hoge Raad in het La Quadrature du Net e.a.-arrest kennelijk geen aanleiding heeft gezien het toetsingskader van artikel 359a Sv in die zin aan te passen dat niet meer volstaan zou kunnen worden met de constatering van een vormverzuim. Ook de rechtbank ziet daar naar aanleiding van het La Quadrature du Net e.a.-arrest geen aanleiding voor. De rechtbank leidt uit dit arrest af dat als bewijsmateriaal in strijd met het Unierecht is verkregen dit niet noodzakelijkerwijs tot bewijsuitsluiting moet leiden, maar dit ook bij de straftoemeting betrokken kan worden. Dat het HvJ EU een limitatieve opsomming heeft willen geven van alternatieven voor bewijsuitsluiting leidt de rechtbank niet uit het arrest af. De rechtbank ziet in het arrest dan ook geen aanleiding om af te wijken van het kader van artikel 359a Sv.
Bij het sanctioneren van onherstelbare vormverzuimen is het uitgangspunt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim eventueel geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
Wat betreft de aard en de ernst van het vormverzuim is van belang dat de verkeers- en locatiegegevens zijn opgevraagd overeenkomstig de geldende Nederlandse regelgeving. Achteraf moet worden vastgesteld dat de Nederlandse regelgeving ten onrechte niet een voorafgaande rechterlijke toetsing als eis stelde. Uit het Prokuratuur-arrest volgt uitdrukkelijk dat het vormverzuim niet ongedaan kan worden gemaakt door een toetsing achteraf. De rechtbank vindt wel dat met een achteraf gemaakte inschatting wat een rechter vooraf geoordeeld zou hebben, gewogen kan worden hoe ernstig het geconstateerde vormverzuim is.
De inschatting van de rechtbank is in dit geval dat bij een voorafgaande rechtelijke toetsing hoogstwaarschijnlijk een machtiging zou zijn verleend voor het opvragen van de verkeers- en locatiegegevens. Daarvoor is van belang dat de gegevens zijn opgevraagd in het kader van een onderzoek naar een ontvoering, een zeer ernstig strafbaar feit, en dat er op basis van de verklaringen van het slachtoffer aanwijzingen waren dat de ontvoering te maken had met een voorafgaand zakelijk conflict. Dat de gegevens zijn opgevraagd over een periode van ongeveer 11,5 maand vindt de rechtbank in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat de aard van de verdenking meebrengt dat ook de aanloop naar de ontvoering van belang is. Dit maakt dat de aard en de ernst van het verzuim relatief beperkt zijn geweest. Er is geen sprake van een situatie dat gegevens zijn verkregen die niet verkregen hadden mogen worden, maar ‘slechts’ van een situatie waarin (onvoorzien) niet de juiste procedure is gevolgd. Als de juiste procedure wel was gevolgd, dan had dit (hoogstwaarschijnlijk) tot dezelfde gegevensverstrekking geleid.
[verdachte] heeft nadeel ondervonden van het vormverzuim doordat in het algemeen zijn recht op privacy is geschonden. Niet is gebleken dat het hierdoor geleden nadeel in dit specifieke geval bijzonder ernstig is geweest.
De rechtbank vindt dat gelet op de aard en de ernst van het verzuim en het door [verdachte] geleden nadeel geen aanleiding bestaat om consequenties te verbinden aan het geconstateerde vormverzuim.
De rechtbank vindt het evenmin noodzakelijk om consequenties aan het vormverzuim te verbinden om een extra signaal af te geven dat maatregelen genomen moeten worden om nieuwe vormverzuimen in de toekomst te voorkomen. Daarvoor is vooral van belang dat het Prokuratuur-arrest relatief recent gewezen is, dat de rechtsontwikkeling over de reikwijdte en de betekenis van het Prokuratuur-arrest voor de Nederlandse praktijk nog niet is uitgekristalliseerd en dat het Openbaar Ministerie heeft medegedeeld dat onderzocht wordt op welke wijze een voorafgaande rechterlijke toetsing van 126n Sv vorderingen kan worden ingevoerd. Tegen deze achtergrond vindt de rechtbank dat in dit stadium nog volstaan kan worden met de constatering dat bij het (voorafgaand aan het Prokuratuur-arrest) opvragen van verkeers- en locatiegegevens sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim.

4.Beoordelingskaders

Alvorens de tenlastegelegde feiten te bespreken zal de rechtbank nu eerst ingaan op de uitgangspunten die zijn gehanteerd bij vragen rondom niet-gehoorde getuigen en ten aanzien van de verdenking van witwassen.
4.1.
Niet gehoorde getuigen (die wel waren toegewezen)
In 13Offside heeft de verdediging verzocht om een groot aantal getuigen te horen, waarvan in een of meer zaken is geoordeeld dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben om die getuigen te ondervragen. In de verschillende zaken zijn vervolgens ook veel getuigen gehoord, maar tegelijkertijd moet de rechtbank vaststellen dat ook veel van de getuigen die op enig moment zijn toegewezen, uiteindelijk niet zijn gehoord.
Een groot deel van deze eerder toegewezen, maar uiteindelijk niet gehoorde getuigen verblijven in het buitenland (voornamelijk China) en over hen heeft de rechtbank bij de laatste regiezitting (23 oktober 2019) en aan het begin van de inhoudelijke behandeling (28 januari 2021) geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn gehoord kunnen worden. Om die reden heeft de rechtbank de verzoeken om deze getuigen alsnog te horen afgewezen. De rechtbank heeft daarbij ook steeds opgemerkt dat de eventuele consequenties over het niet-horen van een getuige onderwerp van debat kunnen zijn tijdens de inhoudelijke behandeling.
Voor het antwoord op de vraag wat de consequenties van het niet-horen van een getuige moeten zijn, is in de eerste plaats van belang dat sprake is van verschillende categorieën getuigen. Er zijn getuigen van wie in het geheel nog geen verklaring in het dossier zit en er zijn getuigen waarvan al wel een eerdere verklaring beschikbaar is. Als een eerdere verklaring beschikbaar is, is van belang of die verklaring in de kern belastend is voor de verdachte of niet. Van een belastende verklaring is in elk geval sprake als de rechtbank die verklaring wil gebruiken voor het bewijs van een of meer onderdelen van de ten laste gelegde feiten.
Niet-gehoorde belastende getuigen
Uit het Keskin-arrest [7] van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat het belang van de verdediging bij het oproepen en horen van een belastende getuige moet worden voorondersteld. Uit de post-Keskin-rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat dit niet betekent dat een verzoek om een belastende getuige te horen altijd moet worden toegewezen. Zo blijft het onaannemelijk zijn dat een getuige binnen aanvaardbare termijn gehoord kan worden een geldige grond voor afwijzing van een getuigenverzoek. [8]
Een rechter moet voordat hij einduitspraak doet beoordelen of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Bij die beoordeling kan het zijn dat de rechter alsnog ambtshalve overgaat tot het (laten) horen van een of meer getuigen. Ook kan het zijn dat de rechter moet nagaan welke gevolgen verbonden moeten worden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de getuige(n) op enig moment te (doen) ondervragen. De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM drie aandachtspunten af: 1) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend, 2) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijk onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en 3) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze drie factoren moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige zal de rechter alsnog moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuigen, of in elk geval moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging haar ondervragingsrecht uit te laten oefenen. Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de nietondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. [9]
Overige niet-gehoorde getuigen
De situatie ligt anders als een verzochte getuige in het geheel nog niet is gehoord of niet belastend heeft verklaard. Er ligt dan immers geen verklaring, waarvan beoordeeld moet worden of door het gebruik voor het bewijs daarvan de procedure in het geheel nog eerlijk is. In de regel zullen deze getuigen door de verdediging zijn verzocht omdat zij ervan uitgaat dat de af te leggen verklaring ontlastend zal zijn voor de verdachte. Omdat de getuige nog geen verklaring heeft afgelegd, kan echter niet met zekerheid gezegd worden wat die getuige zou hebben verklaard.
4.2.
Witwassen
Voor een veroordeling voor (schuld)witwassen is vereist dat bewezen is dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. In die gevallen dat uit het dossier niet blijkt uit welk specifiek misdrijf het voorwerp afkomstig is, kan een verdachte toch worden veroordeeld als het op basis van het dossier niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Om te beoordelen of van die situatie sprake is, is in de rechtspraak een stappenplan ontwikkeld.
Dit stappenplan begint met dat het Openbaar Ministerie bewijs moet aandragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van een verdachte worden verwacht dat hij dit vermoeden onderuit haalt door het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld.
Als een verdachte zo’n verklaring heeft gegeven is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde herkomst van het voorwerp. Als het Openbaar Ministerie dat onderzoek heeft verricht is het aan de rechter om te oordelen of voldoende kan worden uitgesloten dat het voorwerp van de tenlastelegging een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaarbare verklaring is. Als een legale herkomst kan worden uitgesloten is bewezen dat het voorwerp ‘uit enig misdrijf afkomstig is’.

5.Zaaksdossier 1A Kennismigranten (feiten 1, 2 en 3)

5.1.
Inleiding op het zaaksdossier
Het zaaksdossier Kennismigranten richt zich op mogelijke strafbare feiten rond de komst van vijf Chinese migranten naar Nederland, die een verblijfsvergunning hebben gekregen op basis van de kennismigrantenregeling. Het gaat om [migrant 1] , [migrant 2] , [migrant 3] , [migrant 4] en [migrant 5] .
De kennismigrantenregeling bestaat sinds oktober 2004 en is bedoeld om de kenniseconomie in Nederland te stimuleren door de toelatingsprocedures voor hooggekwalificeerde arbeidsmigranten te versnellen en waar mogelijk te vereenvoudigen. Een vreemdeling die op basis van de kennismigrantenregeling een verblijfsvergunning aanvraagt, hoeft alleen te beschikken over een Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV) en moet voldoen aan de looncriteria die gelden voor kennismigranten. Het bedrijf waarvoor de kennismigrant gaat werken moet wel door de IND zijn toegelaten om kennismigranten in dienst te nemen. Een kennismigrant mag niet voor een ander bedrijf werken dan waarvoor de verblijfsvergunning is afgegeven. Als de kennismigrant voor een ander (ook goedgekeurd) bedrijf gaat werken, moet de IND daarover geïnformeerd worden.
De vijf kennismigranten hebben een verblijfsvergunning gekregen omdat zij bij [onderneming 1] zouden gaan werken. Eind 2011 heeft [onderneming 1] officieel haar bedrijfsactiviteiten gestaakt. Twee van de kennismigranten – [migrant 3] en [migrant 2] – zouden vervolgens vanaf mei 2012 voor [onderneming 2] zijn gaan werken.
Als feit 1 is – voor wat betreft het zaaksdossier kennismigranten – ten laste gelegd dat [verdachte] de vijf kennismigranten samen met anderen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en/of uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland. Voor alle vijf de kennismigranten geldt dat zij gewerkt (zouden) hebben bij [onderneming 1] [migrant 2] en [migrant 3] zouden vervolgens ook voor [onderneming 2] hebben gewerkt.
Als feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte op 13 juni 2013 opzettelijk valse geschriften voorhanden heeft gehad. Het gaat om drie arbeidscontracten met [onderneming 2] , een arbeidscontract met [familieholding I] , salarisspecificaties van [onderneming 1] , salarisspecificaties van [onderneming 2] en twee Chinese rijbewijzen.
Als feit 3 is – voor wat betreft het zaaksdossier kennismigranten – ten laste gelegd dat [verdachte] samen met anderen de IND en de Nederlandse Staat heeft opgelicht waardoor die zijn bewogen tot de afgifte van (verlengingen van) MVV’s en (verlengingen van) verblijfsvergunningen aan de vijf kennismigranten.
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de in het zaaksdossier kennismigranten ten laste gelegde feiten voldoende duidelijk omschreven, zodat geen sprake is van een deels nietige dagvaarding. De officier van justitie vindt ook alle feiten in dit zaaksdossier bewezen.
Er is sprake van fictieve dienstverbanden tussen de kennismigranten en [onderneming 1] (en [onderneming 2] ) Dit brengt mee dat arbeidsovereenkomsten en de salarisspecificaties vals zijn en dat de IND en de Nederlandse Staat zijn opgelicht. Doordat de kennismigranten door oplichting de verblijfsvergunning hebben gekregen is sprake van mensensmokkel, zowel het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland als het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf. De officier van justitie vindt de strafverzwarende omstandigheden bij mensensmokkel (medeplegen, gewoonte) ook bewezen.
De officier van justitie vindt ook bewezen dat de overeenkomst tussen [migrant 4] en de [familieholding I] vals is en dat [verdachte] dat wist. Tot slot vindt de officier van justitie bewezen dat de Chinese rijbewijzen op naam van [persoon 1] en [persoon 2] vals zijn en dat [verdachte] dat moest weten.
5.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt de tenlastelegging van feit 1 nietig voor zover het feit ziet op ‘een of meerdere valse arbeidsovereenkomsten’ en ‘een of meerdere valse salarisspecificaties’, omdat er meerdere overeenkomsten en salarisspecificaties bestaan, waardoor de tenlastelegging onvoldoende verfeitelijkt is.
De verdediging vindt verder geen van de in dit zaaksdossier ten laste gelegde feiten bewezen en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een verblijfsvergunning heeft geregeld voor de kennismigranten, dat hij betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van arbeidsovereenkomsten of salarisspecificaties of dat hij wist dat deze vals waren. Ook blijkt niet dat [verdachte] contact heeft gehad met de IND of het CWI.
De verdediging verzoekt ook om vrijspraak omdat zij haar verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen doordat zij geen mogelijkheid heeft gehad om [directeur onderneming 1] van [onderneming 1] en [directeur onderneming 2] van [onderneming 2] te ondervragen.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
5.4.1.
Dagvaarding deels nietig?
De rechtbank vindt de tenlastelegging van feit 1 voor ‘een of meerdere valse arbeidsovereenkomsten’ voldoende duidelijk. In de tenlastelegging wordt gespecificeerd om welke overeenkomsten het gaat. Tegen de achtergrond van de verdenking van mensensmokkel is duidelijk dat het gaat om de arbeidsovereenkomsten waarvan gebruik is gemaakt in de richting van de IND.
De rechtbank vindt de tenlastelegging van feit 1 voor ‘een of meerdere valse salarisspecificaties’ onvoldoende duidelijk, omdat uit de tenlastelegging – tegen de achtergrond van het dossier – onvoldoende blijkt om welke salarisspecificaties van [onderneming 2] ten name van [migrant 3] en [migrant 2] het gaat. Ook maakt de context van de verdenking van mensensmokkel niet duidelijk waarop de tenlastelegging doelt. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat er salarisspecificaties naar de IND zijn opgestuurd en de tenlastelegging bevat geen verwijzing naar de vindplaats in het dossier waaruit opgemaakt zou kunnen worden waarop de verdenking ziet. De rechtbank zal daarom de tenlastelegging nietig verklaren voor de zinsnede ‘
een of meerdere valse salarisspecificaties van [onderneming 2] ten name van die [migrant 3] en/of die [migrant 2] opgemaakt en/of op laten maken’.
5.4.2.
[onderneming 1]
Het bedrijf
is opgericht op 8 oktober 2009 en heeft haar activiteiten gestaakt per 22 december 2011. De enig aandeelhouder is het Chinese [aandeelhouder onderneming 1] en [directeur onderneming 1] [10] was de directeur. Tussen 3 oktober 2011 en 1 mei 2012 was [migrant 3] de directeur van [onderneming 1] [11] Op 19 januari 2010 is namens [onderneming 1] een ‘Bijlage 12a Voorschrift Vreemdelingen 2000 Verklaring met betrekking tot de toelating van kennismigranten’-formulier ingediend. [12]
Het UWV heeft de informatie verstrekt die bekend is over [onderneming 1] ten aanzien van de kennismigranten. Van alle vijf de kennismigranten is de begindatum IKV (Inkomensverhoudingen) bekend, te weten 3 mei 2010 ( [migrant 1] ), 6 augustus 2010 ( [migrant 4] ), 1 december 2010 ( [migrant 2] en [migrant 3] ) en 1 augustus 2011 ( [migrant 5] ). Van geen van de kennismigranten is een einddatum IKV bekend. [13] Het SV-loon (sociale verzekeringsloon) van [migrant 4] , [migrant 2] en [migrant 3] was in de periode 1 januari 2011-31 januari 2012 ongeveer € 1.950.- (zonder vakantiegeld). [14] Het SV-loon van [migrant 1] was in diezelfde periode € 3.900 en van [migrant 5] vanaf 1 augustus 2011 € 3.950.
De bankrekeningen van [onderneming 1] zijn onderzocht en daarbij zijn twee relevante bankrekeningen geïdentificeerd: [rekeningnummer] ten name van [onderneming 1] (hierna ook: [afkorting] ), [rekeningnummer] ten name van [onderneming 1] (hierna ook: [afkorting] ).
[afkorting] is actief van 14 mei 2009 tot en met 15 april 2011. Op basis van de bankafschriften zijn met name in de periode juli 2009 – juli 2010 inkomende betalingen vast te stellen die wijzen op reguliere handelsactiviteiten. [15] Vanaf deze bankrekening worden ook betalingen onder de noemer ‘salary for (en dan datum – jaar)’ gedaan aan kennismigranten: [migrant 3] (€ 14.375,52), [migrant 4] (€ 11.964,60), [migrant 1] (€ 12.987,50) en [migrant 2] (€ 4.785,84). [16] Van het totale bedrag van € 38.918,46 kon op 20 januari 2011 in elk geval een totaalbedrag van € 24.542,94 niet worden betaald zonder een voorafgaande contante storting van € 24.000. [17]
[afkorting] is actief van 3 oktober 2011 tot en met 10 april 2012. De rekening wordt voor 89,48% gevoed door contante stortingen. [18] Vanaf deze rekening worden loonbetalingen gedaan aan kennismigranten.
[migrant 2] krijgt tussen 4 oktober 2011 en 2 maart 2012 in totaal € 27.411,99 en die betalingen zouden betrekking hebben op het loon van april 2011 tot en met februari 2012. [19] Opmerkelijk daarbij is, is dat het loon over april en mei in een keer wordt overgemaakt op 4 oktober 2011, dat het loon over juni tot september op 1 november 2011 wordt overgemaakt en dat het loon over oktober op 2 november 2011 wordt overgemaakt.
[migrant 3] krijgt tussen 4 oktober 2011 en 2 maart 2012 in totaal € 27.411,99 en die betalingen zouden betrekking hebben op het loon van april 2011 tot en met februari 2012. [20] Opmerkelijk daarbij is, is dat het loon over april, mei en juni op 4 oktober 2011 wordt overgemaakt, dat het loon over juli en augustus op 7 oktober 2011 wordt overgemaakt en dat het loon over september en oktober op 2 november 2011 wordt overgemaakt.
[migrant 4] krijgt tussen 4 november 2011 en 2 maart 2012 in totaal € 27.411,99 en die betalingen zouden betrekking hebben op het loon van april 2011 tot en met februari 2012. [21] Opmerkelijk daarbij is, dat het loon over april op 4 november 2011 wordt overgemaakt, dat het loon over mei, juni en juli op 18 november 2011 wordt overgemaakt en dat het loon over augustus, september, oktober en november op 5 december 2011 wordt overgemaakt.
Oud-medewerker van [onderneming 1] [naam getuige] is verschillende keren als getuige gehoord. Hij verklaarde vanaf september 2009 tot 1 augustus 2010 bij [onderneming 1] gewerkt te hebben. [22] De naam [migrant 1] zegt hem niets. [migrant 4] , [migrant 3] en [migrant 2] kent hij niet. Ook verklaart hij dat er in zijn tijd bij [onderneming 1] geen vrouwelijke collega’s hebben gewerkt. [23] [naam getuige] verklaarde verder ook dat het voor [onderneming 1] niet handig zou zijn om een Chinese sales manager te hebben. Handiger zou het zijn als een sales manager Nederlands of Engels spreekt. Hij snapt niet waarom een designer voor [onderneming 1] uit China zou moeten komen. [onderneming 1] had geen werk voor een financieel manager, dat werk deed [directeur onderneming 1] (‘ [alias 1] ’). [24]
Betrokkenheid [verdachte]
[onderneming 1] is in het verleden gevestigd geweest op het adres [adres 3] . [25] In een aan de IND opgestuurde verzamelloonstaat over 2009 staat ook het adres [adres 3] vermeld. [26] is de eigenaar geweest van het appartement [adres 3] van 1 juni 2001 tot en met 6 januari 2010. [27]
Op 4 september 2012 levert een Google-zoekopdracht naar ‘ [onderneming 1] ’ een resultaat op van de Nationale Bedrijvengids van [onderneming 1] Bij de contactgegevens is telefoonnummer [telefoonnummer] vermeld. Op 25 oktober 2013 levert een Google-zoekopdracht naar ‘ [telefoonnummer] ’ een verwijzing op naar [onderneming 1] . [28] [verdachte] verklaarde zelf de enige gebruiker te zijn van het telefoonnummer [telefoonnummer] . [29]
[verdachte] is ook in beeld op het moment dat er tussen [onderneming 1] en Pantar Amsterdam gesproken wordt over een samenwerking. [naam 2] van Pantar verklaarde dat hij in contact is gekomen met [onderneming 1] doordat er een vraag lag van [verdachte] om fietsen in elkaar te zetten. De mogelijke detachering van Pantarmedewerkers bij [onderneming 1] speelde in de periode van februari tot april 2010. [30] [naam 2] heeft per e-mail alleen contact gehad met [verdachte] . [31]
Tijdens de doorzoeking van [hotel 3] op 30 juli 2012 zijn op een server van het [hotel 3] 15 e-mailberichten aangetroffen tussen [verdachte] en medewerkers van Pantar. [32] Uit deze e-mailberichten blijkt dat [verdachte] betrokken is bij het contact met de beslissers van Pantar. [33] [verdachte] is het aanspreekpunt als vanuit [onderneming 1] dingen geregeld moeten worden (temperatuur, koffievoorzieningen). [34] [verdachte] wordt ook geïnformeerd over de financiële afwikkeling van de samenwerking tussen [onderneming 1] en Pantar. [35]
Daarnaast blijkt de betrokkenheid van [verdachte] bij [onderneming 1] ook uit [verdachte] ’s contacten met en betrokkenheid bij kennismigranten die bij [onderneming 1] onder contract hebben gestaan. Die contacten komen in 5.4.4 bij de verschillende kennismigranten aan de orde.
5.4.3.
[onderneming 2]
Het bedrijf
is opgericht op 11 december 2007. [medeverdachte 3] is vanaf 21 juni 2011 directeur en enig aandeelhouder. [36] Op 23 juli 2010 is namens [onderneming 2] een ‘Bijlage 12a Voorschrift Vreemdelingen 2000 Verklaring met betrekking tot de toelating van kennismigranten’-formulier ingediend. [37]
Het UWV heeft de informatie verstrekt die bekend is over [onderneming 2] ten aanzien van de kennismigranten. [migrant 2] en [migrant 3] waren beiden bekend van 15 mei 2012 tot 2 januari 2013. [38] Het SV-loon van [migrant 2] en [migrant 3] was vanaf 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012 € 2.900,-. [39] Bij het UWV zijn geen gegevens bekend van een dienstverband van [migrant 4] bij [onderneming 2] [40] Uit de gegevens van het UWV blijkt dat op 1 januari 2013, inclusief [migrant 2] en [migrant 3] , twaalf werknemers voor de loonbelasting geregistreerd waren. [41]
In januari 2013 legt [getuige 1] een getuigenverklaring af. Hij ontwerpt fietsen en werkt sinds 2009 voor [onderneming 2] [42] Hij verklaart dat naast hem eigenaar [medeverdachte 3] , [bedrijfsleider] , [medewerker 1] , [medewerker 2] , [medewerker 3] en een magazijnmedewerker die net is begonnen bij [onderneming 2] werken. Het bedrijf heeft volgens hem verder geen medewerkers. [getuige 1] verklaart ook dat [bedrijfsleider] en hij Marokkaans zijn en dat de overige medewerkers – een heel kleine groep – van Turkse komaf zijn. [43] Hij kent de namen [migrant 3] en [migrant 2] niet en hij weet niets van hun arbeidsovereenkomsten die bij [onderneming 2] zijn aangetroffen. [44]
Ook [bedrijfsleider] heeft in januari 2013 een getuigenverklaring afgelegd. Hij is sinds november 2011 bedrijfsleider bij [onderneming 2] [45] [bedrijfsleider] verklaart dat naast hem [medewerker 1] , [medewerker 2] , eigenaar [directeur onderneming 2] , [medewerker 4] , [getuige 1] , [medewerker 3] en [medewerker 5] bij [onderneming 2] werken. Verder werken er de heren [medewerker 6] en [medewerker 7] en [medewerker 8] . [46] [bedrijfsleider] kent [migrant 3] en [migrant 2] niet. [47]
Oplichting in de periode van [onderneming 2]
De tenlastelegging van feit 3 houdt over [onderneming 2] in dat door het (doen) aangeven dat [migrant 3] en [migrant 2] werkzaam zijn bij [onderneming 2] en door valse arbeidsovereenkomsten tussen [onderneming 2] en [migrant 3] / [migrant 2] aan de IND te verstrekken, de IND is bewogen tot afgifte van (verlenging(en) van) MVV(’s) en/of (verlenging(en) van) verblijfsvergunning(en).
Uit het dossier blijkt niet dat de mededeling aan de IND dat een kennismigrant voor een andere werkgever gaat werken meebrengt dat de IND overgaat tot het afgeven van een (verlenging van een) MVV of verblijfsvergunning. Eerder is het zo dat die mededeling meebrengt dat de eerder afgegeven verblijfsvergunning door die mededeling aan de IND in stand blijft (en niet wordt ingetrokken). Dit betekent dat geen sprake is van oplichting, doordat niet bewezen kan worden dat de IND is bewogen tot het afgeven van een goed, voor zover de tenlastelegging van feit 3 betrekking heeft op de periode bij [onderneming 2] De rechtbank zal [verdachte] daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
5.4.4.
De kennismigranten
5.4.4.1.
[migrant 1] ( [onderneming 1] )
De IND heeft bij beschikking van 28 juni 2010 het verblijfsdoel van de Chinese [migrant 1] gewijzigd en aan haar een verblijfsvergunning verleend voor het verblijfsdoel ‘verblijf als kennismigrant’. Deze vergunning was geldig van 3 mei 2010 tot 3 mei 2015. Volgens de beschikking treedt [migrant 1] als kennismigrant in dienst van [onderneming 1] en de arbeidsmarktaantekening luidt ‘TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan.’ [48]
Het aanvraagformulier is op 1 maart 2010 door [migrant 1] ondertekend. Hierin is vermeld dat zij vanaf 1 april 2010 voor onbepaalde tijd als Financial Manager in dienst treedt bij [onderneming 1] Namens [onderneming 1] is de aanvraag ondertekend door [directeur onderneming 1] . [49] Namens [migrant 1] is de aanvraag op 29 april 2010 ingediend bij de IND. [50] Bij de aanvraag is als bijlage gevoegd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [onderneming 1] , vertegenwoordigd door [directeur onderneming 1] , en [migrant 1] . Deze overeenkomst is op 1 februari 2010 opgemaakt en ondertekend en houdt onder meer in dat [migrant 1] met ingang van 1 april 2010 voor 38 uur per week en tegen een brutomaandsalaris van € 3.900,- als Financial Manager gaat werken. [51]
[migrant 1] verklaarde in 2008 naar Nederland te zijn gekomen. Zij heeft een contract getekend om te gaan werken bij [onderneming 1] Zij heeft daar geen financieel werk gedaan en was niet werkzaam als financieel manager. Zij is door [verdachte] voorgesteld aan [directeur onderneming 1] . Zij heeft 55.000 euro aan [verdachte] betaald voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De 55.000 euro is terug gegeven aan [migrant 1] en haar man nadat haar man daarover had gesproken met [verdachte] . [52] [verdachte] gaf haar de salarisstroken van [onderneming 1] [53] [migrant 1] verklaarde ook dat zij [directeur onderneming 1] een deel van het salaris terug betaalde. [54]
Op 25 januari 2013 worden [migrant 1] en haar echtgenoot [naam echtgenoot] door de IND per aangetekende post geïnformeerd over het voornemen van de IND om hun verblijfsvergunningen in te trekken. [55] Kort daarna, op 7 februari 2013, voeren [naam echtgenoot] ( [afkorting] ) en [verdachte] ( [afkorting] ) een telefoongesprek dat is afgeluisterd:
“ [afkorting] : Als het niet verkregen kan worden, dan moet je het maar eens teruggeven aan mij, geef het een dag terug aan mij dan is het goed.
[afkorting] : Goed hoor. (…)
[afkorting] : Denk jij eens na, zijn er andere oplossingen?
[afkorting] : Andere mogelijkheden zijn er niet. (…)
[afkorting] : Ik ben al met het gezin hier gekomen, je moet het toch weten, als er een oplossing is, moet je het even doen.
[afkorting] : Ik heb geen oplossing. (…)
[afkorting] : Dan moet je die ‘vijf en een half’ maar aan mij geven, dan is het goed.
[afkorting] : Dat is goed.” [56]
De volgende dag, 8 februari 2013, zegt [verdachte] in een volgend telefoongesprek tegen [naam echtgenoot] : “
Bij het inzetten van de procedure heb ik al tegen je gezegd dat als het niet lukt dan krijg je het geld terug. We hebben het over iets waar risico in zit, niet waar?” [57]
Conclusie [migrant 1]
De rechtbank concludeert op basis van de bevindingen met betrekking tot [migrant 1] en [onderneming 1] dat het dienstverband van [migrant 1] bij [onderneming 1] fictief is en [verdachte] hierbij betrokken is geweest.
[migrant 1] zou vanaf 1 april 2010 aan de slag gaan als financieel manager, terwijl zij zelf verklaarde geen financieel werk verricht te hebben. Uit de verklaring van [naam getuige] blijkt dat [onderneming 1] geen financieel manager nodig had, omdat [directeur onderneming 1] die taken zelf uitvoerde. Ook kent [naam getuige] [migrant 1] niet, terwijl zij enkele maanden gelijktijdig in dienst zouden zijn geweest bij [onderneming 1] Ook bieden de bevindingen van de bankrekeningen van [onderneming 1] geen steun dat ten tijde van het dienstverband van [migrant 1] nog sprake was van reguliere bedrijfsactiviteiten. Daarbij komt dat [onderneming 1] in december 2011 haar activiteiten formeel heeft gestaakt en [migrant 1] over januari 2012 nog loon uitbetaald heeft gekregen volgens de gegevens van het UWV.
Uit de tapgesprekken met [verdachte] en de verklaring van [migrant 1] leidt de rechtbank af dat [verdachte] vanaf het begin van de procedure betrokken was bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor [migrant 1] en dat hij voor zijn rol € 55.000 kreeg.
Samenvattend vindt de rechtbank bewezen dat [verdachte] samen met [directeur onderneming 1] de IND en de Nederlandse Staat heeft opgelicht door hen te bewegen tot afgifte van een verblijfsvergunning voor [migrant 1] op grond van het fictieve dienstverband van [migrant 1] met [onderneming 1] Daardoor is [verdachte] [migrant 1] behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en [verdachte] heeft dat uit winstbejag gedaan.
5.4.4.2.
[migrant 2] ( [onderneming 1] en [onderneming 2] )
De IND heeft bij beschikking van 18 oktober 2010 aan de Chinese [migrant 2] een verblijfsvergunning verleend voor het verblijfsdoel ‘verblijf als kennismigrant’. De vergunning was geldig van 7 oktober 2010 tot 7 oktober 2015. De arbeidsmarktaantekening bij de vergunning luidt: ‘Tewerkstellingsvergunning niet vereist; andere arbeid niet toegestaan’. De vergunning is verleend op basis van de dienstbetrekking in de functie van Design Manager bij de onderneming [onderneming 1] [58]
Op 12 juli 2010 wordt namens [onderneming 1] een aanvraag voor een MVV, en gezien de verleende vergunning door de IND begrepen als ook een aanvraag verblijfsvergunning, voor [migrant 2] ingediend. [59] In deze aanvraag is vermeld dat [migrant 2] per 1 augustus 2010 in dienst treedt bij [onderneming 1] als Design Manager. De MVV-aanvraag is op 2 juli 2010 namens [onderneming 1] ondertekend door [directeur onderneming 1] . [60] Bij de aanvraag is als bijlage gevoegd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [onderneming 1] , vertegenwoordigd door [directeur onderneming 1] , en [migrant 2] . Deze overeenkomst is op 19 april 2010 opgemaakt en ondertekend en houdt onder meer in dat [migrant 2] met ingang van 1 augustus 2010 voor 38 uur per week en tegen een brutomaandsalaris van € 2.850,- als Design Manager gaat werken. [61]
Arbeidsinspecteurs van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien op 13 juli 2011 omstreeks 18.40 uur dat [migrant 2] aanwezig is in een massagesalon ‘ [naam massagesalon] ’. Tijdens de controle overhandigde de eigenaresse, [naam eigenaresse] , onder andere een detacheringsovereenkomst tussen [onderneming 1] en [naam massagesalon] met betrekking tot [migrant 2] . [62] Arbeidsinspecteurs zien ook dat [migrant 2] bij dezelfde massagesalon aanwezig is op 4 november 2011 (omstreeks 11.00 uur) [63] en 10 november 2011 (omstreeks 15.55 uur). [64]
[mr. naam 1] bericht de IND op 4 mei 2012 dat [migrant 2] met ingang van 15 mei 2012 een nieuwe werkgever heeft, te weten [onderneming 2] [65] Bij deze brief is een ‘Aanvraag Afmelding kennismigrant’ gevoegd waarin [directeur onderneming 1] namens [onderneming 1] verklaart dat [migrant 2] bij [onderneming 2] in dienst treedt per 15 mei 2012. [66] Ook is als bijlage bijgevoegd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [onderneming 2] , vertegenwoordigd door [directeur onderneming 2] , en [migrant 2] . Deze overeenkomst is op 15 april 2012 opgemaakt en ondertekend en houdt onder meer in dat [migrant 2] met ingang van 15 mei 2012 voor 40 uur per week tegen een brutomaandsalaris van € 2.850,- als designer gaat werken. [67]
Het dossier bevat ook tapgesprekken met betrekking tot [migrant 2] . Op 16 januari 2013 vanaf 22:51 uur belt [directeur onderneming 2] ( [afkorting] ) met [verdachte] ( [afkorting] ). [68]
“ [afkorting] : meisje gaat morgen naar China ze moet geld hebben
[afkorting] : dat heb ik gehoord hoeveel moet ze hebben 1000 euro of 2000
[afkorting] : ze moet 2000 hebben ze wacht op mij [69]
(…)
[afkorting] : ik kan nu geven ik kan nu geven ik ga nu naar huis en dan nu binnen kwartier tien minuten brengen daar
[afkorting] : ja oke in de dapperstraat he” [70]
Vervolgens belt [verdachte] om 23:16 uur met [migrant 2] en zegt tegen haar: “
de Turk wil jou 2000 schenken (…) ja [naam 3] ”. [71]
Op 13 juni 2013 is de woning van [verdachte] aan [adres 4] doorzocht. Tijdens die doorzoeking is een salarisspecificatie van [onderneming 1] op naam van [migrant 2] aangetroffen waarop staat vermeld dat het nettoloon van [migrant 2] in februari 2012 € 2.411,83 bedroeg. [72] Ook zijn bij die doorzoekingen salarisspecificaties van [onderneming 2] op naam van [migrant 2] aangetroffen. Volgens die specificaties zou [migrant 2] als nettoloon hebben ontvangen € 1.165,68 (mei 2012) en € 2.034,89 (juni, juli, oktober en november 2012). [73] Tijdens diezelfde doorzoeking is een op 15 april 2012 ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [onderneming 2] en [migrant 2] aangetroffen. Volgens die overeenkomst zou [migrant 2] op 15 mei 2012 in dienst treden als designer. De overeenkomst is ondertekend door [migrant 2] en namens [onderneming 2] door [directeur onderneming 2] . [74] Op 13 juni 2013 is ook een BMW X3, in gebruik bij [verdachte] , doorzocht. Daarin is een geopende envelop van de IND aan [migrant 2] aangetroffen met daarin onder andere de beschikking van de IND van 11 maart 2013 dat de verblijfsvergunning van [migrant 2] wordt ingetrokken. [75]
De arbeidsovereenkomst tussen [migrant 2] en [onderneming 2] die in de woning van [verdachte] is aangetroffen (salaris € 2.850,-) wijkt af van de arbeidsovereenkomst tussen deze partijen die bij [onderneming 2] is aangetroffen (salaris € 2.900,-). [76]
Conclusie [migrant 2]
De rechtbank concludeert op basis van de bevindingen met betrekking tot [migrant 2] , [onderneming 1] en [onderneming 2] dat de dienstverbanden van [migrant 2] met [onderneming 1] en [onderneming 2] fictief zijn en dat [verdachte] daarbij betrokken is geweest.
[migrant 2] zou vanaf 1 augustus 2010 in dienst treden bij [onderneming 1] als designer. Het loon van [migrant 2] dat aan het UWV is doorgegeven (€ 1.950,-) is aanzienlijk lager dan het contractuele loon dat [migrant 2] zou zijn overeengekomen (€ 2.850,-). Uit de verklaring van [naam getuige] blijkt dat er voor [onderneming 1] geen reden was om een Chinese kennismigrant als designer aan te nemen. Ook bieden de bevindingen van de bankrekeningen van [onderneming 1] geen steun dat ten tijde van het dienstverband van [migrant 2] nog sprake was van reguliere bedrijfsactiviteiten. Daarbij komt dat [onderneming 1] in december 2011 haar activiteiten formeel heeft gestaakt en [migrant 2] over de maanden januari en februari 2012 nog loon uitbetaald heeft gekregen. Uit de gegevens van het UWV blijkt bovendien dat de betaling over februari 2012 niet aan het UWV is doorgegeven. [migrant 2] is ook niet werkend aangetroffen bij [onderneming 1] , maar wel bij [naam massagesalon] , waar zij op basis van een detacheringsovereenkomst zou hebben gewerkt.
Vervolgens zou [migrant 2] vanaf 15 mei 2012 als designer aan de slag gaan bij [onderneming 2] Voor [onderneming 2] was het niet nodig om een Chinese kennismigrant als designer aan te nemen, omdat [getuige 1] deze werkzaamheden al verrichte. Uit de verklaring van [getuige 1] en [bedrijfsleider] bij de politie volgt ook dat er geen Chinezen bij [onderneming 2] werkten. Gezien de beperkte omvang van het personeelsbestand is het niet geloofwaardig dat er wel Chinezen voor [onderneming 2] zouden hebben gewerkt, maar dat zij hier beiden niet van geweten zouden hebben. De rechtbank gaat uit van de verklaringen van [getuige 1] en [bedrijfsleider] die bij de politie zijn afgelegd, en niet de latere verklaringen bij de rechter-commissaris, omdat de verklaringen bij de politie eerder zijn afgelegd en er daardoor nog geen overleg met of beïnvloeding door anderen op die verklaringen heeft kunnen plaatsvinden.
De betrokkenheid van [verdachte] bij de strafbare feiten rond [migrant 2] blijkt naast zijn algemene betrokkenheid bij [onderneming 1] uit de bij hem aangetroffen valse documenten met betrekking tot [migrant 2] en de weergegeven telefoongesprekken. Daarbij hecht de rechtbank in het bijzonder ook waarde aan de omstandigheid dat de valse arbeidsovereenkomst met [onderneming 2] , die in de woning van [verdachte] is aangetroffen, inhoudelijk overeenkomt met de arbeidsovereenkomst die bij de IND is ingediend (terwijl die afwijkt van de bij [onderneming 2] aangetroffen overeenkomst).
Samenvattend vindt de rechtbank bewezen dat [verdachte] samen met [directeur onderneming 1] de IND en de Nederlandse Staat heeft opgelicht door hen te bewegen tot afgifte van een MVV en een verblijfsvergunning voor [migrant 2] op grond van het fictieve dienstverband van [migrant 2] met [onderneming 1] Daardoor zijn [verdachte] en [directeur onderneming 1] [migrant 2] behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland. [verdachte] is [migrant 2] ook uit winstbejag (zie hierna in rubriek 5.4.4.6) behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland door haar te voorzien van valse dienstverbanden met [onderneming 1] en [onderneming 2] Daarnaast heeft [verdachte] een valse salarisspecificatie van [onderneming 1] ten name van [migrant 2] voorhanden gehad. Samen met [directeur onderneming 2] heeft hij ook een valse arbeidsovereenkomst tussen [onderneming 2] en [migrant 2] en valse salarisspecificaties van [onderneming 2] ten name van [migrant 2] voorhanden gehad.
5.4.4.3.
[migrant 3] ( [onderneming 1] en [onderneming 2] )
De IND heeft bij beschikking van 16 november 2010 aan de Chinees [migrant 3] een verblijfsvergunning verleend voor het verblijfsdoel ‘verblijf als kennismigrant’. De vergunning was geldig van 7 oktober 2010 tot 7 oktober 2015. De arbeidsmarktaantekening bij de vergunning luidt: ‘Tewerkstellingsvergunning niet vereist; andere arbeid niet toegestaan’. De vergunning is verleend op basis van de dienstbetrekking in de functie van Technical Manager bij de onderneming [onderneming 1] [77]
Op 3 juni 2010 wordt namens [onderneming 1] een aanvraag voor een MVV en verblijfsvergunning voor [migrant 3] ingediend. [78] In deze aanvraag is vermeld dat [migrant 3] per 1 juli 2010 in dienst treedt bij [onderneming 1] als Technical Manager. De MVVaanvraag is op 27 mei 2010 namens [onderneming 1] ondertekend door [directeur onderneming 1] . [79] Bij de aanvraag is als bijlage gevoegd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [onderneming 1] , vertegenwoordigd door [directeur onderneming 1] , en [migrant 3] . Deze overeenkomst is op 19 april 2010 opgemaakt en ondertekend en houdt onder meer in dat [migrant 3] met ingang van 1 juli 2010 voor 38 uur per week en tegen een brutomaandsalaris van € 2.850,- als Technical Manager gaat werken. [80]
[mr. naam 1] bericht de IND op 4 mei 2012 dat [migrant 3] met ingang van 15 mei 2012 een nieuwe werkgever heeft, te weten [onderneming 2] [81] Bij deze brief is een ‘Aanvraag Afmelding kennismigrant’ gevoegd waarin [directeur onderneming 1] namens [onderneming 1] verklaart dat [migrant 3] bij [onderneming 2] in dienst treedt per 15 mei 2012. [82] Ook is als bijlage bijgevoegd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [onderneming 2] , vertegenwoordigd door [directeur onderneming 2] , en [migrant 3] . Deze overeenkomst is op 15 april 2012 opgemaakt en ondertekend en houdt onder meer in dat [migrant 3] met ingang van 15 mei 2012 voor 40 uur per week tegen een brutomaandsalaris van € 2.850,- als technischer manager gaat werken. [83]
Op 13 juni 2013 is de woning van [verdachte] aan [adres 4] doorzocht. Tijdens die doorzoeking is een salarisspecificatie van [onderneming 1] op naam van [migrant 3] aangetroffen waarop staat vermeld dat het nettoloon van [migrant 3] in februari 2012 € 2.411,83 bedroeg. [84] Ook zijn bij die doorzoekingen salarisspecificaties van [onderneming 2] op naam van [migrant 3] aangetroffen. Volgens die specificaties zou [migrant 3] als nettoloon hebben ontvangen € 1.165,68 (mei 2012) en € 2.034,89 (juni, juli, oktober en november 2012). [85] Tijdens diezelfde doorzoeking is een op 15 april 2012 ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [onderneming 2] en [migrant 3] aangetroffen. Volgens die overeenkomst zou [migrant 3] op 15 mei 2012 in dienst treden als technischer manager. De overeenkomst is ondertekend door [migrant 3] en namens [onderneming 2] door [directeur onderneming 2] . [86]
De arbeidsovereenkomst tussen [migrant 3] en [onderneming 2] die in de woning van [verdachte] is aangetroffen (salaris € 2.850,-) wijkt af van de arbeidsovereenkomst tussen deze partijen die bij [onderneming 2] is aangetroffen (salaris € 2.900,-). [87]
Conclusie [migrant 3]
De rechtbank concludeert op basis van de bevindingen met betrekking tot [migrant 3] , [onderneming 1] en [onderneming 2] dat de dienstverbanden van [migrant 3] met [onderneming 1] en [onderneming 2] fictief zijn en dat [verdachte] daarbij betrokken is geweest.
[migrant 3] zou vanaf 1 juli 2010 in dienst treden bij [onderneming 1] als technisch manager. Het loon van [migrant 3] dat aan het UWV is doorgegeven (€ 1.950,-) is aanzienlijk lager dan het contractuele loon dat [migrant 3] zou zijn overeengekomen (€ 2.850,-). [naam getuige] kent [migrant 3] niet, terwijl zij gelijktijdig in dienst zouden zijn geweest bij [onderneming 1] Ook bieden de bevindingen van de bankrekeningen van [onderneming 1] geen steun dat ten tijde van het dienstverband van [migrant 3] nog sprake was van reguliere bedrijfsactiviteiten. Daarbij komt dat [onderneming 1] in december 2011 haar activiteiten formeel heeft gestaakt en [migrant 3] over de maanden januari en februari 2012 nog loon uitbetaald heeft gekregen. Uit de gegevens van het UWV blijkt bovendien dat de betaling over februari 2012 niet aan het UWV is doorgegeven.
Vervolgens zou [migrant 3] vanaf 15 mei 2012 als technisch manager aan de slag gaan bij [onderneming 2] Uit de verklaring van [getuige 1] en [bedrijfsleider] volgt dat er geen Chinezen bij [onderneming 2] werkten. Gezien de beperkte omvang van het personeelsbestand is het niet geloofwaardig dat er wel Chinezen voor [onderneming 2] zouden hebben gewerkt, maar dat zij hier beiden niet van geweten zouden hebben.
De betrokkenheid van [verdachte] bij de strafbare feiten rond [migrant 3] blijkt naast zijn algemene betrokkenheid bij [onderneming 1] uit de bij hem aangetroffen valse documenten met betrekking tot [migrant 3] . Daarbij hecht de rechtbank in het bijzonder ook waarde aan de omstandigheid dat de valse arbeidsovereenkomst met [onderneming 2] die in de woning van [verdachte] is aangetroffen inhoudelijk overeen komt met de arbeidsovereenkomst die bij de IND is ingediend (terwijl die afwijkt van de bij [onderneming 2] aangetroffen overeenkomst).
Samenvattend vindt de rechtbank bewezen dat [verdachte] samen met [directeur onderneming 1] de IND en de Nederlandse Staat heeft opgelicht door hen te bewegen tot afgifte van een MVV en een verblijfsvergunning voor [migrant 3] op grond van het fictieve dienstverband van [migrant 3] met [onderneming 1] Daardoor zijn [verdachte] en [directeur onderneming 1] behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland. [verdachte] is [migrant 3] ook uit winstbejag (zie onder 5.4.4.6) behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland door hem te voorzien van valse dienstverbanden met [onderneming 1] en [onderneming 2] Daarnaast heeft [verdachte] een valse salarisspecificatie van [onderneming 1] ten name van [migrant 3] voorhanden gehad en samen met [directeur onderneming 2] een valse arbeidsovereenkomst tussen [onderneming 2] en [migrant 3] en valse salarisspecificaties van [onderneming 2] ten name van [migrant 3] voorhanden gehad.
5.4.4.4.
[migrant 4] ( [onderneming 1] en [onderneming 2] )
De IND heeft bij beschikking van 2 september 2010 aan de Chinese [migrant 4] een verblijfsvergunning verleend voor het verblijfsdoel ‘verblijf als kennismigrant’. De vergunning was geldig van 6 augustus 2010 tot 6 augustus 2015. De arbeidsmarktaantekening bij de vergunning luidt: ‘Tewerkstellingsvergunning niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan’. De vergunning is verleend op basis van de dienstbetrekking in de functie van Sales Manager bij de onderneming [onderneming 1] [88]
De IND ontvangt op 9 augustus 2010 een aanvraag voor een verblijfsvergunning met een MVV. In deze aanvraag is vermeld dat [migrant 4] per 1 april 2010 in dienst treedt bij [onderneming 1] als Sales Manager. De aanvraag is op 28 juli 2010 namens [onderneming 1] ondertekend door [directeur onderneming 1] . [89] Bij de aanvraag is als bijlage gevoegd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [onderneming 1] , vertegenwoordigd door [directeur onderneming 1] , en [migrant 4] . Deze overeenkomst is op 15 januari 2010 opgemaakt en door [directeur onderneming 1] en [migrant 4] ondertekend en houdt onder meer in dat [migrant 4] met ingang van 1 april 2010 voor 38 uur per week en tegen een brutomaandsalaris van € 2.850,- als Sales Manager gaat werken. [90]
[migrant 4] is op 26 juli 2011 werkend aangetroffen bij [restaurant] . Tijdens die controle is een detacheringsovereenkomst getoond tussen [restaurant] en [onderneming 1] voor acht uur per week. [91]
Op 13 juni 2013 is de woning van [verdachte] aan [adres 4] doorzocht. Tijdens die doorzoeking is een op 15 april 2012 ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [onderneming 2] en [migrant 4] aangetroffen. Volgens die overeenkomst zou [migrant 4] op 15 mei 2012 in dienst treden als sales manager. De overeenkomst is ondertekend door [migrant 4] en namens [onderneming 2] door [directeur onderneming 2] . Bij diezelfde doorzoeking is ook een salarisspecificatie van [onderneming 1] op naam van [migrant 4] aangetroffen waarop staat vermeld dat het nettoloon van [migrant 4] in februari 2012 € 2.411,83 bedroeg. [92]
Conclusie [migrant 4]
De rechtbank concludeert op basis van de bevindingen met betrekking tot [migrant 4] , [onderneming 1] en [onderneming 2] dat de dienstverbanden van [migrant 4] bij [onderneming 1] en [onderneming 2] fictief zijn en dat [verdachte] hierbij betrokken is geweest.
[migrant 4] zou vanaf 1 april 2010 aan de slag gaan als sales manager bij [onderneming 1] Het loon van [migrant 4] dat aan het UWV is doorgegeven (€ 1.950,-) is aanzienlijk lager dan het contractuele loon dat [migrant 4] zou zijn overeengekomen (€ 2.850,-). Zoals de getuige [naam getuige] verklaarde is het niet handig om een Chinese sales manager in Nederland aan te stellen. Ook kent [naam getuige] [migrant 4] niet, terwijl zij enkele maanden gelijktijdig in dienst zouden zijn geweest bij [onderneming 1] Ook bieden de bevindingen van de bankrekeningen van [onderneming 1] geen steun dat ten tijde van het dienstverband van [migrant 4] nog sprake was van reguliere bedrijfsactiviteiten. Daarbij komt dat [onderneming 1] in december 2011 haar activiteiten formeel heeft gestaakt en [migrant 4] over de maanden januari en februari 2012 nog loon uitbetaald heeft gekregen. Uit de gegevens van het UWV blijkt bovendien dat de betaling over februari 2012 niet aan het UWV is doorgegeven. [migrant 4] is ook niet werkend aangetroffen bij [onderneming 1] , maar wel bij een [restaurant] , waar zij door [onderneming 1] gedetacheerd was.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [migrant 4] voor [onderneming 2] heeft gewerkt, anders dan de bij [verdachte] aangetroffen arbeidsovereenkomst. Uit het dossier volgt juist dat [migrant 4] daar niet heeft gewerkt. Zo is het dienstverband niet bekend bij het UWV en verklaren de medewerkers [bedrijfsleider] en [getuige 1] dat er geen Chinese personen bij [onderneming 2] hebben gewerkt.
De betrokkenheid van [verdachte] bij de strafbare feiten rond [migrant 4] blijkt naast zijn algemene betrokkenheid bij [onderneming 1] uit de bij hem aangetroffen valse documenten met betrekking tot [migrant 4] .
Samenvattend vindt de rechtbank bewezen dat [verdachte] samen met [directeur onderneming 1] de IND en de Nederlandse Staat heeft opgelicht door hen te bewegen tot afgifte van een MVV en een verblijfsvergunning voor [migrant 4] op grond van het fictieve dienstverband van [migrant 4] met [onderneming 1] Daardoor zijn [verdachte] en [directeur onderneming 1] [migrant 4] behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland. [verdachte] is [migrant 4] ook uit winstbejag (zie hierna in rubriek 5.4.4.6) behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland. Daarnaast heeft [verdachte] een valse salarisspecificatie van [onderneming 1] ten name van [migrant 4] voorhanden gehad en samen met [directeur onderneming 2] een valse arbeidsovereenkomst tussen [onderneming 2] en [migrant 4] voorhanden gehad.
5.4.4.5.
[migrant 5] ( [onderneming 1] )
Uit het dossier blijkt dat [migrant 5] een arbeidsovereenkomst zou zijn aangegaan met [onderneming 1] en dat zij een verblijfsvergunning heeft gekregen om als kennismigrant bij [onderneming 1] te werken. Het dossier bevat daarbij ook aanwijzingen dat – net als bij de andere kennismigranten – sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband.
Op basis van het dossier kan de rechtbank echter niet vaststellen dat [verdachte] betrokkenheid heeft gehad bij het verschaffen van verblijf in Nederland door [migrant 5] en/of bij het laten afgeven van een verblijfsvergunningen voor [migrant 5] door de IND. Het gegeven dat de rechtbank bij andere kennismigranten die betrokkenheid wel kan vaststellen is onvoldoende om dat ook bij [migrant 5] vast te stellen. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank de feiten 1 en 3 ten aanzien van [migrant 5] niet bewezen vindt en [verdachte] van die onderdelen zal vrijspreken.
5.4.4.6.
Winstbejag en gewoonte
De rechtbank vindt bewezen dat [verdachte] [migrant 1] , [migrant 2] , [migrant 3] en [migrant 4] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf. De gang van zaken bij [migrant 1] laat duidelijk zien dat de door [verdachte] geboden ‘hulp’ (mede) gericht was om er zelf financieel beter van te worden. De casus van [migrant 1] biedt daarbij steun voor het oordeel dat ook bij de andere kennismigranten sprake was van winstbejag.
De rechtbank vindt ook bewezen dat [verdachte] een gewoonte heeft gemaakt van mensensmokkel en het uit winstbejag behulpzaam zijn van anderen bij het zich verschaffen van verblijf. Daarvoor is van belang dat bewezen is dat [verdachte] de feiten jarenlang en met betrekking tot meerdere personen heeft begaan. Ook betrekt de rechtbank daarbij dat [verdachte] , nadat [onderneming 1] stopte, er met fictieve dienstverbanden bij [onderneming 2] voor heeft gezorgd heeft dat de kennismigranten langer in Nederland konden blijven.
5.4.5.
De overige feiten
Feit 2: arbeidsovereenkomst tussen [familieholding I] en [migrant 4]
Op 13 juni 2013 is de woning van [verdachte] aan [adres 1] doorzocht en daarbij is ook een arbeidsovereenkomst van 15 maart 2013 aangetroffen tussen [migrant 4] en [familieholding I] (pag. 100.2205-2206, ALG.046). Het dossier bevat onvoldoende informatie om vast te stellen dat sprake is van een valse arbeidsovereenkomst, zodat [verdachte] van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Feit 2: Chinese rijbewijzen op naam van [persoon 1] en [persoon 2]
Op 13 juni 2013 is de auto van [verdachte] doorzocht en daarbij zijn Chinese rijbewijzen aangetroffen op naam van [persoon 1] en [persoon 2] . Deze rijbewijzen zijn door een expert van de RDW onderzocht om te kijken of sprake is van valse rijbewijzen (pag. 100.2736-2740, ALG.159).
De expert concludeert dat sprake is van valse rijbewijzen, gelet op de door hem geconstateerde afwijkingen ten opzichte van de originele controledocumenten. Die afwijkingen betreffen:
  • De ondergrondbedrukking van beide aangetroffen rijbewijzen weken op dezelfde onderdelen af van de controledocumenten;
  • De zwarte opdruk op de voor- en achterkant waren aangebracht middels een matige kwaliteit offset, terwijl dat bij de controledocumenten niet het geval was;
  • De rode bedrukking was aangebracht met twee verschillende rode inkten, terwijl dat bij de controledocumenten met één rode inkt is gebeurd;
  • De beveiliging in het laminaat is opgebouwd uit ‘ronde’ punten, terwijl die bij de controledocumenten is opgebouwd uit ‘ovale’ punten;
  • De rijbewijzen vertonen aan de voor- en achterkant een afwijkende reactie ten opzichte van de controledocumenten als ze worden aangestraald met een ultraviolette lichtbron met een golflente van 365 nanometer.
De rechtbank kan op basis van deze bevindingen vaststellen dat sprake is van valse rijbewijzen. De rechtbank kan ook vaststellen dat [verdachte] deze valse rijbewijzen voorhanden heeft gehad. De door de expert vastgestelde valsheden zijn echter zo specifiek dat iemand die geen expert is – zoals waarschijnlijk [verdachte] – niet kan zien dat sprake is van valse rijbewijzen. Omdat ook andere bewijsmiddelen ontbreken waaruit de rechtbank kan vaststellen dat [verdachte] van deze valsheden wist of redelijkerwijs geweten moet hebben, kan niet worden bewezen dat [verdachte] opzettelijk valse rijbewijzen voorhanden heeft gehad. [verdachte] zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
5.4.6.
Ondervragingsrecht [directeur onderneming 1] en [directeur onderneming 2]
Door de verdediging is verzocht om de getuigen [directeur onderneming 1] en [directeur onderneming 2] te horen. De rechtbank heeft in een eerder stadium aangenomen dat de verdediging belang heeft bij het horen van deze getuigen en deze getuigenverzoeken toen toegewezen. De rechtbank stelt ook vast dat de verdediging uiteindelijk niet in de gelegenheid is geweest om [directeur onderneming 1] en [directeur onderneming 2] te ondervragen, zonder dat later geoordeeld is dat het verdedigingsbelang niet meer aanwezig was. Dit leidt tot de vaststelling dat de verdediging haar ondervragingsrecht voor wat betreft deze getuigen niet heeft kunnen uitoefenen.
De vraag is of daaraan rechtsgevolgen verbonden moeten worden. De verdediging verzoekt [verdachte] vrij te spreken, omdat zij deze getuigen niet heeft kunnen ondervragen en aan hen zo geen vragen kon stellen ter onderbouwing van de onschuld van [verdachte] .
De rechtbank vindt in dit geval dat aan de schending van het ondervragingsrecht geen rechtsgevolgen verbonden hoeven te worden.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [directeur onderneming 1] en [directeur onderneming 2] , voor zover zij hebben verklaard, geen belastende verklaringen zijn en de rechtbank heeft deze verklaringen ook niet voor het bewijs gebruikt.

6.Zaaksdossier 1B Chinese Workers (feiten 1 en 3)

6.1.
Inleiding op het zaaksdossier
Het zaaksdossier Chinese Workers richt zich op mogelijke strafbare feiten rond de komst van vier Chinezen die op basis van horecaconvenanten een verblijfsvergunning hebben gekregen om als Chinese kok in Nederland te werken. Het gaat om [kok 1] , [kok 2] , [kok 3] en [kok 4] .
Om het tekort aan Aziatische koks in Nederland tijdelijk op te vullen zijn horecaconvenanten opgesteld om onder andere Chinese koks naar Nederland te laten komen. In 2000 trad het ‘Convenant Personeelsvoorziening Chinees-Indische horeca’ in werking, in 2006 trad een gewijzigd ‘Convenant Personeelsvoorziening Aziatische horeca’ in werking en in 2014 trad het ‘Convenant Aziatische Horeca’ in werking. In deze convenanten werden afspraken vastgesteld onder welke voorwaarden Aziatische koks naar Nederland konden komen en aan welke voorwaarden de Nederlandse horecabedrijven moesten voldoen. Chinese koks die naar Nederland wilden komen om onder deze convenanten te werken werden via detacheringsbureau [uitzendbureau] gedetacheerd bij een Aziatisch restaurant.
Als feit 1 is – voor wat betreft het zaaksdossier Chinese Workers – ten laste gelegd dat [verdachte] de vier Chinese Workers samen met anderen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en/of uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland. Voor alle vier de Chinese Workers geldt dat zij zouden hebben gewerkt in (hotel)restaurants van de [familie 1] . [kok 2] zou vervolgens ook als kennismigrant gewerkt hebben bij de [familieholding I]
Als feit 3 is – voor wat betreft het zaaksdossier Chinese Workers – ten laste gelegd dat [verdachte] samen met anderen de IND en de Nederlandse Staat heeft opgelicht waardoor die zijn bewogen tot de afgifte van verblijfsvergunningen aan [kok 3] en [kok 4] .
6.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt alle feiten van dit zaaksdossier bewezen. De Chinese Workers hebben ten onrechte verblijfsvergunningen gekregen doordat zij werden gepresenteerd als ervaren Chinese koks, terwijl dat niet het geval was. Daarbij is gebruik gemaakt van valse documenten en van kokscertificaten die op onjuiste gronden zijn verstrekt, omdat de Chinese Workers niet aan de gestelde criteria voldeden. De vergunningsaanvragen zijn gedaan met de bedoeling om de Chinese Workers toegang tot en verblijf in Nederland te verschaffen.
Uit het strafdossier volgt dat de Chinese Workers niet feitelijk werkzaam zijn geweest als kok en ook niet voldeden aan de eis dat zij minimaal twee jaar werkervaring hadden na het behalen van hun diploma. De officier van justitie vindt daarbij de eerste verklaringen van de Chinese Workers betrouwbaar, omdat zij daarin uitgebreid en zonder twijfel verklaren. De omstandigheid dat de IND in bezwaarprocedures de intrekking van de verblijfsvergunningen van [kok 2] , [kok 3] en [kok 4] ongedaan heeft gemaakt, maakt voor de officier van justitie niet dat niet bewezen is dat sprake is van mensensmokkel en oplichting.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat niet is bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De IND heeft in december 2018 wat betreft [kok 2] , [kok 3] en [kok 4] geoordeeld dat in bezwaar is gebleken dat zij hebben voldaan aan de voorwaarden van de aan hen verleende verblijfsvergunningen. Dit maakt dat ten aanzien van deze Chinese Workers geen sprake is van wederrechtelijke toegang tot Nederland of wederrechtelijk verblijf in Nederland, zodat [verdachte] om die reden met worden vrijgesproken van dit feit.
Wat betreft [kok 1] is van belang dat hij Nederland al had verlaten voordat de IND het voornemen had geuit om de verblijfsvergunning in te trekken. De IND heeft uiteindelijk nooit een beslissing genomen over de wederrechtelijkheid van het verkrijgen van toegang tot Nederland, zodat om die reden [verdachte] hiervan moet worden vrijgesproken. Daarnaast moet vrijspraak volgen, gelet op de samenhang met [kok 2] , [kok 3] en [kok 4] en in die zaken is gebleken dat geen sprake was van wederrechtelijke toegang. Ook blijkt uit het dossier dat [kok 1] weldegelijk als kok heeft gewerkt in restaurants waar Chinese gerechten worden bereid.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
6.4.1.
Chinese Workers
De rechtbank stelt voorop dat zij als strafrechter niet gebonden is aan de beslissingen op bezwaar, waarbij de verblijfsvergunningen van [kok 2] , [kok 3] en [kok 4] toch niet zijn ingetrokken. De rechtbank moet op basis van het strafdossier zelfstandig beoordelen of sprake is geweest van wederrechtelijk(e) toegang tot of verblijf in Nederland.
Horecaconvenanten
Uit de getuigenverklaringen van [directrice uitzendbureau] , directrice van [uitzendbureau] (GET.061 en GET.085), maakt de rechtbank op dat in China gecontroleerd werd of een potentiële Chinese Worker voldeed aan de criteria om op basis van de horecaconvenanten in Nederland te komen werken. De rechtbank kan op basis van de convenanten uit 2000 en 2006 niet vaststellen dat voor Chinese Workers ervaringseisen golden. In het convenant uit 2014 wordt afhankelijk van de functie wel gesproken over de ervaring van de kok na het behalen van het diploma.
Het dossier bevat mededelingen van [naam beleidsadviseur] , beleidsadviseur bij Koninklijke Horeca Nederland (ALG.531). [naam beleidsadviseur] geeft aan dat het opleidingsniveau van de koks ook in de convenanten uit 2000 en 2006 gelijk moest zijn aan de opleidingsniveaus van Nederlandse koks zoals omschreven in het convenant uit 2014. De rechtbank kan hieruit niet afleiden dat de ervaringseisen uit 2014 ook al vanaf 2000 of 2006 golden, al was het maar omdat het convenant uit 2014 apart ervaringseisen vermeldt naast opleidingseisen. [naam beleidsadviseur] deelde ook mee dat in de oude convenanten gesproken werd over ‘basis- en specialiteitenkoks’ en dat dit voor interpretatie vatbaar was en dat daar gebruik van is gemaakt.
De rechtbank leidt hieruit af dat in elk geval tot 2014 sprake was van een regeling met multi-interpretabele normen en dat belangrijke controles wat betreft de kwaliteit van de Chinese koks in China plaatsvonden. Dit is ook van belang omdat voor alle vier de Chinese Workers geldt dat zij voor 2014 naar Nederland zijn gekomen en dus onder de convenanten uit 2000 en/of 2006 vielen.
Verklaringen Chinese Workers
[kok 3] verklaarde in zijn eerste verhoor ( [afkorting] _G68.VDE.001) dat hij in China benaderd werd door [vader] die aangaf dat hij in zijn restaurant in Nederland meer kon verdienen en dat toen de procedure is opgestart. Ondertussen behaalde hij in China een certificaat bij een koksschool. Vervolgens is hij in 2005 naar Nederland gekomen en gaan werken in een restaurant van de [familie 1] in Utrecht. Na 34 maanden is hij teruggegaan naar China en in 2009 is hij teruggekomen en gaan werken in een restaurant van de [zoon 2] . Ten tijde van het verhoor (oktober 2014) werkte hij nog niet zo lang als klusjesman, daarvoor werkte hij als kok.
[kok 1] verklaarde in zijn eerste verhoor ( [afkorting] _J68.VDE.001) dat hij in China in de praktijk geleerd heeft om kok te worden. Rond 2005/2006 heeft hij in China een certificaat, niveau 4, behaald. [zoon 2] had hem gevraagd naar Nederland te komen en in 2006 is hij naar Nederland gegaan en in een restaurant in Utrecht gaan werken (beetje wokken, schoonmaken, wassen; het gaat om salades en dat soort gerechten; borden wassen het meest). In het jaar 2011 is hij opnieuw naar Nederland gekomen en toen bij het [hotel 4] gaan werken (borden en groente wassen), waarbij hij het hulpje van de chefkok was.
[kok 2] verklaarde in zijn eerste verhoor ( [afkorting] _X62.VDE.001) dat hij in 2008 naar Nederland is gekomen en dat [zoon 2] zijn vergunning had geregeld. Ten tijde van het verhoor (oktober 2014) werkte hij als reparateur, maar hij was begonnen in de keuken als Chinese kok. Nadat zijn verblijfstitel veranderd kon worden, is hij van baan veranderd. [kok 2] is in het eerste verhoor niet uitdrukkelijk gevraagd naar een kokscertificaat, maar verklaart een half jaar later, in zijn derde verhoor ( [afkorting] _X62.VDE.003), een koksdiploma gehaald te hebben, zodat hij in het buitenland kon werken.
[kok 4] verklaarde in zijn eerste verhoor ( [afkorting] _01.VDE.001) dat hij in 2008 naar Nederland is gekomen en dat hij hier als kok kon gaan werken. Hij had in China een kokstraining gevolgd en een kokscertificaat behaald. Hij heeft in Nederland alleen als kok gewerkt en werkt bij het [hotel 3] .
Uit deze verklaringen komt naar voren dat alle Chinese Workers in hun eerste verhoor hebben verklaard naar Nederland te zijn gekomen om als kok, of in elk geval in de keuken te werken. [kok 3] , [kok 1] en [kok 4] verklaren ook al in hun eerste verhoor over een kokscertificaat dat zij in China hebben behaald en [kok 2] verklaarde hier uiteindelijk ook over.
Tussenconclusie
De Chinese Workers zijn naar Nederland gekomen op basis van regelingen met muliti-interpretabele normen en uit de verklaringen van de Chinese Workers komt naar voren dat zij in China een kokscertificaat hebben behaald en in Nederland in de keuken hebben gewerkt. Dat het in elk geval op papier in orde was blijkt ook uit het feit dat de controlerende instanties op basis van de papieren hebben geoordeeld dat aan alle vereisten/formaliteiten is voldaan en de IND is overgegaan tot het verstrekken van verblijfsvergunningen.
Om tegen deze achtergrond tot een veroordeling te komen voor mensensmokkel en/of oplichting is vereist dat vastgesteld kan worden dat de verdachten schijnconstructies hebben opgezet en dat zij dus wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat de verblijfsvergunningen feitelijk in strijd met de regels werden afgegeven.
Is er bewijs voor een schijnconstructie?
Het dossier bevat verschillende omstandigheden die in dit kader van belang zijn. In de eerste plaats is het opvallend dat de verklaringen van de Chinese Workers in elk geval op onderdelen niet consistent zijn. Dit neemt niet weg dat vanaf het begin door de Chinese Workers gesproken wordt over het verrichten van kookwerkzaamheden.
Ook is het opmerkelijk dat arbeidsovereenkomsten zijn opgesteld waarin is vermeld dat [kok 3] als chefkok gaat werken en [kok 4] als souschef. Dat zij dergelijke taken in de keuken zouden hebben uitgevoerd, wordt in het dossier niet bevestigd. Daarmee is echter nog niet vastgesteld dat zij niet aan de vereisten voldeden voor een verblijfsvergunning op grond van de horecaconvenanten.
Ook de verklaringen van [manager hotel] en [directeur bedrijf 6] zijn van belang. [manager hotel] (GET.042) was tussen 1 april 2008 tot 1 oktober 2012 manager bij het [hotel 4] . [kok 1] was volgens zijn arbeidsovereenkomst vanaf 16 juni 2011 als frituurkok werkzaam bij dit hotel. [manager hotel] verklaart niet over [kok 1] , maar wel dat er via Chinese Workers een frituurkok bij [hotel 4] werkte. [verdachte] had destijds bepaald dat die nodig was voor het restaurant. Ze denkt dat de frituurkok ‘ [alias 1] ’ heet, maar weet niet of dat een voor- of achternaam is.
[directeur bedrijf 6] (GET.059/GET.143) was tussen maart 2007 en maart 2012 directeur van het [hotel 3] . [kok 3] en [kok 4] hebben volgens hun arbeidsovereenkomsten een deel van die periode ook in het [hotel 3] gewerkt. [directeur bedrijf 6] verklaarde in zijn eerste verhoor dat hij [kok 3] niet kende, maar na het tonen van een foto van [kok 3] verklaarde [directeur bedrijf 6] dat diegene klusjes deed, dat hij die nooit in de keuken heeft gezien en dat hij niet voor het [hotel 3] werkte. Over [kok 4] verklaarde hij dat die naam hem niets zei, maar na het tonen van een foto van [kok 4] verklaarde [directeur bedrijf 6] dat dit het neefje van [naam] was. Over het neefje van [naam] verklaarde [directeur bedrijf 6] eerder in het verhoor dat die in de keuken werkte.
[directeur bedrijf 6] verklaarde in zijn eerste verhoor echter ook dat hij over het aannemen en de salariëring van het personeel ging, ook wat betreft de bediening in het restaurant, maar dat de [familie 1] wat dat betreft de keuken deed. Hij verklaart ook dat voor het vervuld krijgen van vacatures voor Chinese koks het bedrijf Chinese Workers werd benaderd.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de kokscertificaten van de Chinese Workers vals of vervalst zijn. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachten of iemand met wie zij samenwerkten betrokken zijn geweest bij het op onjuiste gronden laten verstrekken van de kokscertificaten (voor zover daarvan sprake is geweest). Dat betekent ook dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachten van een eventuele onjuiste verstrekking kennis hebben gehad. Daarbij is ook van belang dat deze controles op basis van de horecaconvenanten niet door de uiteindelijke werkgever worden gedaan, maar door de Chinese partnerbedrijven van Chinese Workers B.V.
Conclusie Chinese Workers
De rechtbank kan niet vaststellen dat [kok 1] , [kok 2] , [kok 3] of [kok 4] niet voldeden aan de voorwaarden om op basis van de horecaconvenanten een verblijfsvergunning te krijgen (en hun toegang tot en verblijf in Nederland wederrechtelijk was). De rechtbank kan in elk geval niet vaststellen dat [verdachte] wist of ernstige reden had te vermoeden dat dit het geval was.
Dit betekent dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van de feiten 1 en 3, voor zover dat ziet op de Chinese Workers.
6.4.1.1.
Dagvaarding deels nietig?
De verdediging stelt dat de tenlastelegging van feit 3 op onderdelen onvoldoende duidelijk is wat betreft (ver)vals(t)e salarisspecificaties ten behoeve van [kok 3] en [kok 4] die aan de IND zouden zijn verstrekt.
De rechtbank laat dit verweer verder onbesproken, omdat de verdediging geen belang heeft bij de bespreking van dit verweer. Daarvoor zijn van belang de omstandigheid dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken en de redenen waarom de rechtbank tot die conclusie komt.
6.4.2.
Kennismigrant [kok 2] (feit 1)
In de tenlastelegging wordt [kok 2] genoemd in het rijtje ‘Chinese workers’. Uit de verfeitelijking volgt evenwel dat de verdenking ook is dat voor hem een verblijfsvergunning als kennismigrant is geregeld.
Aanvragen en vergunningen
Nadat [kok 2] een verblijfsvergunning als Chinese Worker heeft gehad, is de grondslag van zijn verblijfsvergunning gewijzigd, waardoor [kok 2] per 18 januari 2011 een verblijfstitel kreeg op basis van de kennismigrantenregeling. De aanvraag daarvoor werd gedaan op 13 januari 2011 en daarbij werd onder meer een arbeidsovereenkomst tussen [kok 2] en de [familieholding I] van 22 december 2010 overgelegd, waarin staat dat [kok 2] per 15 januari 2011 manager wordt tegen een brutomaandloon van € 4.000,-.
Per 23 november 2012 is de verblijfsvergunning gewijzigd, waardoor de beperking van de verblijfsvergunning van [kok 2] werd ‘Arbeid in Loondienst. Arbeid vrij toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist.’ De aanvraag voor deze wijziging werd door [kok 2] op 11 november 2012 ondertekend en daarbij werd de eerder genoemde arbeidsovereenkomst van 22 december 2010 opnieuw gevoegd.
Op 24 juli 2013 heeft [kok 2] een aanvraag voor een verlenging van zijn verblijfsvergunning ondertekend. Bij die aanvraag is een arbeidsovereenkomst tussen [kok 2] en [hotel 3] overgelegd waaruit blijkt dat [kok 2] per 25 april 2013 in dienst is als medewerker technische dienst voor een brutomaandloon van € 1.900,-.
Beoordeling
Uit de hiervoor beschreven gang van zaken blijkt dat [kok 2] tussen 18 januari 2011 en 23 november 2012 een verblijfsvergunning heeft gehad als kennismigrant. Op 13 januari 2011 en 11 november 2012 is in de richting van de IND een arbeidsovereenkomst gebruikt waarin is opgenomen dat [kok 2] vanaf 15 januari 2011 als manager werkzaam is bij de [familieholding I] en € 4.000,- per maand verdient. Op 24 juli 2013 wordt richting de IND gebruik gemaakt van een arbeidsovereenkomst tussen [kok 2] en [hotel 3] waaruit blijkt dat [kok 2] per 25 april 2013 als medewerker technische dienst € 1.900,- per maand verdient.
[verdachte] wordt verweten betrokken te zijn geweest bij het ten onrechte voorwenden dat [kok 2] een kennismigrant was. Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat [kok 2] in die periode niet in dienst was van [familieholding I] of dat hij niet het kennismigrantensalaris van € 4.000,- per maand verdiende. In elk geval kan dat niet afgeleid worden uit de omstandigheid dat [kok 2] kort nadat hij een verblijfsvergunning kreeg waarbij arbeid vrij was toegestaan een veel lager salaris ging verdienen.
Dit betekent dat [verdachte] ook wordt vrijgesproken van feit 1, voor zover dit ziet op [kok 2] als kennismigrant.

7.Feit 4 (verzamelwitwasfeit zaaksdossiers 2B, 2C, 2D en 3D)

7.1.
Zaaksdossier 2D Buitenlandse rekeningen
7.1.1.
Inleiding op het zaaksdossier
In het zaaksdossier Buitenlandse rekeningen staan bankrekeningen van leden van de [familie 1] en enkele contacten van de [familie 1] ( [ex vriendin verdachte] , [familiecontact 1] / [familiecontact 2] ) centraal. Deze bankrekeningen zijn in gebruik geweest vanaf 1989 tot 2007. De tenlasteleggingen van verschillende verdachten houden de verdenking in dat saldi op bankrekeningen op 31 december 2001 (het eindsaldo op de rekening van het jaar waarin witwassen strafbaar is gesteld) zijn witgewassen en/of een witwasverdenking ten aanzien van specifieke contante stortingen op of overboekingen naar een buitenlandse bankrekening.
De verdenking tegen [verdachte] betreft het witwassen van de banksaldi op 31 december 2001 op de Luxemburgse codebankrekeningen [codebankrekening 1] en [codebankrekening 2] . Daarnaast spelen een deel van de buitenlandse rekeningen ook een rol bij de verdenkingen rondom [hotel 1] . Die verdenking komt niet bij feit 4 aan de orde, maar hierna bij de bespreking van het zaaksdossier 3A [hotel 1] , in het bijzonder de witwasverdenking van feit 10 (rubriek 9.4.7).
7.1.2.
Verjaring
7.1.2.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij repliek in reactie op het beroep op verjaring het standpunt ingenomen dat geen sprake is van verjaring. De officier van justitie wijst daarbij op het volgende.
De ten laste gelegde witwasfeiten zijn voortdurende delicten. Bij voortdurende delicten begint de verjaringstermijn (bij witwassen 12 jaar) te lopen op de dag na die waarop de verboden toestand (het verbergen/verhullen van buitenlandse banksaldi) wordt beëindigd.
Primair stelt de officier van justitie dat de verboden toestand wordt beëindigd op de dag dat de bewuste buitenlandse bankrekening waarop het geldbedrag voorhanden wordt gehouden, wordt opgeheven. Subsidiair stelt de officier van justitie dat wat betreft ten laste gelegde banksaldi per 31 december 2001 de verboden toestand blijft voortduren zolang er geen geld van de rekening wordt gehaald (door opname of overboeking).
Wat betreft het stuiten van de verjaring stelt de officier van justitie dat daarvan sprake is vanaf 2012/2013, doordat door de rechter-commissaris op vordering van het Openbaar Ministerie machtigingen zijn verleend voor het opnemen van telecommunicatie en dergelijke machtigingen als vervolgingsdaad moeten worden beschouwd. Daarbij merkt de officier van justitie op dat een stuitingshandeling ook geldt ten aanzien van anderen dan de vervolgde en dat niet is vereist dat de verdachte bekend is met de vervolgingsdaad.
Het een en ander brengt voor de officier van justitie mee dat de verjaring van witwassen is gestuit, voordat de verjaring was voltooid.
7.1.2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het feit is verjaard en in dat kader dat een vordering van het Openbaar Ministerie om van de rechter-commissaris een machtiging te krijgen voor het opnemen van telecommunicatie geen vervolgingsdaad is. De verdediging wijst erop dat voorafgaand aan een wetswijziging in 2006 in de parlementaire geschiedenis wordt verzocht om een zo compleet mogelijke lijst met voorbeelden van vervolgingsdaden en dat daarin de tapmachtiging (of een andere BOB-bevoegdheid) niet wordt genoemd.
De eerste vervolgingsdaad die uit het dossier blijkt is de vordering tot inbewaringstelling van [verdachte] (3 oktober 2014). De verdediging verzoekt om die reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van [verdachte] voor wat betreft de periode van 14 december 2001 tot en met 2 oktober 2002.
7.1.2.3.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader verjaring
Bij een verdenking van gewoontewitwassen geldt dat elk geval van verjaring apart verjaart. De maximumstraf voor witwassen (art. 420bis Sr) was vanaf de inwerkingtreding op 14 december 2001 tot 1 januari 2015 vier jaar en is vanaf 1 januari 2015 zes jaar. De verjaringstermijn van witwassen is daarmee twaalf jaar (art. 70 lid 1 Sr). De verjaringstermijn van witwassen begint op de dag na de dag waarop het feit is gepleegd (art. 71 Sr). De verjaring wordt gestuit door een daad van vervolging richting de vervolgde of een ander. Nadat de verjaring is gestuit begint de verjaringstermijn opnieuw, maar de totale verjaringstermijn is maximaal twee keer de geldende verjaringstermijn (art. 72 Sr).
Een daad van vervolging wordt omschreven als iedere formele daad uitgaande van het Openbaar Ministerie of rechter om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging tot een (uitvoerbare) rechterlijke beslissing te geraken. De rechtbank vindt, net als het Openbaar Ministerie, dat een vordering van het Openbaar Ministerie aan de rechter-commissaris om een machtiging te krijgen voor het opnemen van telecommunicatie een daad van vervolging is. De rechtbank ziet steun voor deze conclusie in twee recente arresten van twee verschillende gerechtshoven. [93]
Het Openbaar Ministerie brengt met het verrichten van een daad van vervolging tot uitdrukking dat de door het strafbare feit veroorzaakte verstoring van de rechtsorde (nog steeds) strafvervolging vereist. [94] De focus ligt daarbij op het feit waarvoor wordt vervolgd en niet op degene die ervoor wordt vervolgd. De rechtbank verbindt hieraan de consequentie dat een daad van vervolging niet de verjaring van elk feit waarvan een verdachte wordt verdacht stuit, maar alleen dat feit of die feiten waarop de daad van vervolging betrekking heeft, waarvan de grenzen van dat feit/die feiten worden bepaald door ‘hetzelfde feit’-begrip van artikel 68 Sr. [95] Daarbij geldt dat een verdachte niet bekend hoeft te zijn geworden met de daad van vervolging en een stuitingshandeling richting de ene verdachte stuit ook de verjaring voor een willekeurige andere verdachte van hetzelfde feit.
De strafbaarstelling van witwassen bestaat uit zowel aflopende als voortdurende onderdelen. Witwassen door het verwerven, overdragen, omzetten en (in elk geval wat betreft geldbedragen) gebruiken van voorwerpen zijn aflopende delicten. Witwassen door het verbergen/verhullen in de zin van art. 420bis lid 1 onder a) en het voorhanden hebben van voorwerpen zijn voortdurende delicten.
Uitgangspunten zaaksdossier Buitenlandse rekeningen
De rechtbank neemt als vertrekpunt dat de verjaringstermijn bij de voortdurende onderdelen van de tenlastelegging (uiterlijk) begint op de dag na de dag waarop de betreffende bankrekening is opgeheven.
De rechtbank is van oordeel dat een daad van vervolging betrekking heeft op een tenlastegelegde witwasgedraging, indien die daad van vervolging betrekking heeft op een buitenlandse rekening waarop zou zijn witgewassen (en dus is opgenomen in de tenlastelegging): dan is sprake van ‘hetzelfde feit’.
Het dossier bevat vanaf 2012 een groot aantal bevelen voor het opnemen van telecommunicatie, waarvoor de rechter-commissaris op vordering van het Openbaar Ministerie een machtiging heeft verleend. Aan die vorderingen ligt onder meer het startproces-verbaal ALG.001 ten grondslag waarin wordt vermeld dat er een anonieme tip is binnengekomen over een bankrekening in Luxemburg. De informatie over de buitenlandse bankrekeningen die aan de tapvorderingen ten grondslag ligt is onvoldoende specifiek om die aan specifieke bankrekeningen in Luxemburg te koppelen. Dit betekent dat deze tapmachtigingen niet kunnen worden aangemerkt als een daad van vervolging ten aanzien van de tenlastegelegde witwasgedragingen die zien op geldbedragen van specifieke bankrekeningen.
Naast tapmachtigingen bevat het dossier nog meer mogelijke daden van vervolging. Zo is op 22 september 2014 een machtiging gevorderd voor doorzoekingen van woningen van verschillende leden van de [familie 1] . Aan deze vordering ligt het proces-verbaal [familie 1] _C72.BSG.001 ten grondslag. In dit proces-verbaal wordt onder meer beschreven dat het vermoeden is dat de leningen ten behoeve van de aankoop van [hotel 1] (zaaksdossier 3A, zie hierna in rubriek 9) onderdeel zijn van een witwasconstructie. In dit proces-verbaal wordt ook beschreven dat informatie van het Luxemburgse filiaal van de Bank of China is ontvangen over bankrekeningen van de [familie 1] . Het gaat onder meer om bankrekening [rekeningnummer] op naam van [vader] en bankrekening [rekeningnummer] op naam van [dochter] . [96]
Andere mogelijke vervolgingsdaden zijn de vorderingen inbewaringstelling van [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] op 3 oktober 2014. De vordering inbewaringstelling van [verdachte] heeft onder feit 11 betrekking op witwassen met betrekking tot [hotel 1] , in het bijzonder wat betreft een geldbedrag van ruim € 160.000,-, dat van [naam 4] zou zijn geleend. De vorderingen inbewaringstelling van [zoon 2] en [dochter] hebben in het geheel geen betrekking op witwasfeiten die gerelateerd zijn aan de zaaksdossiers Buitenlandse rekeningen en/of [hotel 1] . De dagvaarding die eind 2014 aan [verdachte] is uitgereikt was inhoudelijk hetzelfde als de vordering inbewaringstelling, zodat daaruit geen stuitingshandelingen voor andere strafbare feiten voortvloeien.
Het eerstvolgende moment waarbij de rechtbank stuitingshandelingen voor andere strafbare feiten identificeert is het moment waarop in de verschillende zaken dagvaardingen worden uitgestuurd voor een regiezitting op 21 mei 2019. Deze dagvaardingen zijn eind april/begin mei 2019 uitgegaan. Vervolgens is op de regiezitting van 21 mei 2019 de tenlastelegging in de zaak van [verdachte] nader omschreven. Daarmee zijn eind april/mei 2019 alle feiten die aan een of meer verdachten in 13Offside ten laste zijn gelegd en voor zover niet reeds verjaard (opnieuw) gestuit.
De rechtbank concludeert dat voorafgaand aan april/mei 2019 sprake is van stuitingshandelingen wat betreft het witwassen rond de aanschaf van [hotel 1] en de Luxemburgse bankrekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] (in elk geval op 22 september 2014).
Beoordeling: zijn de ten laste gelegde witwasgedragingen uit zaaksdossier 2D verjaard?
Onder feit 4 is aan [verdachte] ten laste gelegd dat hij een geldbedrag van € 60.569,93 heeft witgewassen; dit was het saldo op rekening [codebankrekening 1] ( [rekeningnummer] ) op 31 december 2001. Daarnaast is ten laste gelegd dat hij een geldbedrag van € 278.319,92 heeft witgewassen; dit was het saldo op rekening [codebankrekening 2] ( [rekeningnummer] ).
Rekening [codebankrekening 1] is op 31 maart 2003 opgeheven, zodat de verjaringstermijn van twaalf jaar op 1 april 2003 is gaan lopen. Zonder stuitingshandeling is dit feit verjaard vanaf 1 april 2015. De rechtbank is voor dit feit niet bekend met een stuitingshandeling voorafgaand aan april/mei 2019, zodat het witwassen op rekening [codebankrekening 1] per 1 april 2015 is verjaard.
Rekening [codebankrekening 2] is op 7 januari 2004 opgegeven, zodat de verjaringstermijn van twaalf jaar op 8 januari 2004 is gaan lopen. Zonder stuitingshandeling is dit feit verjaard vanaf 8 januari 2016. De rechtbank is voor dit feit niet bekend met een stuitingshandeling voorafgaand aan april/mei 2019, zodat het witwassen op rekening [codebankrekening 2] per 8 januari 2016 is verjaard.
Dit brengt mee dat de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van [verdachte] voor feit 4, voor zover dit feit betrekking heeft op zaaksdossier 2D (Buitenlandse rekeningen).
7.2.
Zaaksdossier 2C Witwasrekeningen
7.2.1.
Tenlastelegging
Bij het zaaksdossier 2C Witwasrekeningen ziet de tenlastelegging op het witwassen van contante geldbedragen. Een groot deel van de tenlastegelegde geldbedragen ziet op contante stortingen die op bankrekeningen zijn gestort waarvan in het dossier wordt gezegd dat [verdachte] daar de controle over heeft (zogenoemde primaire bankrekeningen). Een kleiner deel van de ten laste gelegde geldbedragen is gestort op rekeningen van bedrijven die aan [verdachte] gelieerd zouden zijn of die hem incidenteel behulpzaam zouden zijn. Vanaf die rekeningen zou vervolgens geld overgeboekt zijn naar primaire bankrekeningen.
De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen bevat doordat drie keer als bankrekeningnummer is vermeld ‘ [rekeningnummer] ’ waar had moeten staan ‘ [rekeningnummer] ’ . De rechtbank zal dit bankrekeningnummer verbeterd lezen. [verdachte] wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad, doordat duidelijk is dat dit een verschrijving betreft en er geen twijfel over kan hebben bestaan waartegen hij zich moest verdedigen. Dit wordt niet anders doordat de verdediging hiertegen bij pleidooi verweer heeft gevoerd en de officier van justitie daarna gelegenheid zou hebben gehad om de tenlastelegging op dit punt te wijzigen.
7.2.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de tenlastelegging voldoende duidelijk en vindt bewezen dat [verdachte] de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft witgewassen.
[verdachte] was feitelijk niet de eigenaar van [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [onderneming 1] , maar had feitelijk wel zeggenschap over deze bedrijven en de beschikking over de bankrekeningen van deze bedrijven. De andere in de tenlastelegging genoemde bedrijven ( [bedrijf 10] , [bedrijf 11] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] en [bedrijf 14] ) zijn dienstbaar geweest aan het overboeken van (contante) geldbedragen naar de bedrijven waarover [verdachte] feitelijk zeggenschap had.
De officier van justitie vindt dat sprake is van een groot aantal omstandigheden die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen en daartegenover heeft [verdachte] geen verklaring ingebracht.
7.2.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt in de eerste plaats dat de dagvaarding voor wat betreft dit zaaksdossier (deels) nietig moet worden verklaard, omdat het voor [verdachte] onvoldoende duidelijk is waartegen hij zich moet verweren.
Voor zover de rechtbank de dagvaarding niet nietig vindt, vindt de verdediging dat [verdachte] moet worden vrijgesproken. De verdediging stelt dat [verdachte] geen beschikkingsmacht had over de zogenoemde primaire rekeningen en dat ook niet blijkt dat hij de ten laste gelegde geldbedragen samen met anderen voorhanden heeft gehad of de werkelijke aard, herkomst of rechthebbende van die geldbedragen heeft verhuld of verborgen.
De verdediging stelt daarbij dat een deel van het dossier niet voor het bewijs gebruikt kan worden, omdat op eerdere momenten onderzoekswensen zijn afgewezen. Het gaat om de camerabeelden van geldstortingen en geldopnames (al dan niet bij Holland Casino), het horen van de getuigen [directeur onderneming 1] en [familielid] en onderzoek naar de ontvangers van geldbedragen vanaf relevante rekeningen. De verdediging trekt hieruit de conclusie dat bevindingen die zien op het storten of opnemen van geld niet kunnen dienen als bewijs, evenals bevindingen die zien op het overboeken van geld naar derden.
Dat wat overblijft aan bewijsmiddelen in het dossier is onvoldoende voor het bewijs dat [verdachte] over de primaire bankrekeningen kon beschikken en de daarop gestorte geldbedragen heeft witgewassen.
Voor zover de rechtbank de bevindingen die zien op het storten en/of opnemen van het geld wel voor het bewijs wil gebruiken stelt de verdediging het volgende. De betrokkenheid van [verdachte] bij locatiegebonden transacties wordt onder meer gebaseerd op beschikbare historische verkeersgegevens. De waarde daarvan moet genuanceerd worden, in de eerste plaats omdat die gegevens alleen beschikbaar zijn over 2011 en de tenlastelegging betrekking heeft op de periode 2009-2012. Daarnaast is van belang dat de locatiegebonden transacties alleen zijn onderzocht in relatie tot de historische verkeersgegevens van [verdachte] , en niet ook van andere potentiële gebruikers van de bankrekeningen. Verder erkent de politie dat in 46 gevallen sprake is van een mismatch. Ook is van belang dat bij een groot aantal matches sprake is van een zendmastlocatie die niet alleen in de buurt is van de stortingslocatie, maar die ook in de buurt is van een hotel van [verdachte] of het winkelcentrum waar hij zijn boodschappen doet. Dat [verdachte] die locaties regelmatig aanstraalt is dus te verklaren, aldus de verdediging.
7.2.4.
Oordeel van de rechtbank
7.2.4.1.
Dagvaarding deels nietig?
De rechtbank vindt de tenlastelegging van feit 4, voor wat betreft het zaaksdossier Witwasrekeningen, voldoende duidelijk.
De rechtbank stelt voorop dat de wijze van ten laste leggen niet ongebruikelijk is in witwaszaken en ook door gerechtshoven en de Hoge Raad is geaccepteerd. Dat neemt niet weg dat het ook in de onderhavige zaak voldoende duidelijk moet zijn voor [verdachte] en de verdediging waartegen zij zich moeten verweren. De rechtbank vindt dat dit zo is. In de tenlastelegging worden concrete bedragen genoemd en er wordt verwezen naar het zaaksdossier waarop de verdenking betrekking heeft. In dit zaaksdossier worden de feitelijke gedragingen beschreven die gekoppeld kunnen worden aan de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Dit bij elkaar maakt dat het voldoende duidelijk moet zijn waartegen de verdediging zich moet verdedigen.
7.2.4.2.
Primaire rekeningen
De rechtbank komt tot de conclusie dat [verdachte] degene is geweest die de zogenaamde primaire bankrekeningen in beheer heeft gehad en dat de daarop gestorte contante geldbedragen door hem zijn witgewassen.
Onderzoeksbevindingen
De transacties
Op de primaire rekeningen van de verschillende bedrijven worden tussen 2009 en 2012 grote hoeveelheden contant geld gestort. Uitgesplitst per bankrekening levert dit het volgende beeld op:
Bedrijf
Rekening
Eerste storting
Laatste storting
Totaal gestort
[bedrijf 7]
[rekeningnummer]
( [afkorting] )
27 mei 2011
27 februari 2012
€ 320.190,- [97]
[bedrijf 7]
[rekeningnummer]
( [afkorting] )
25 mei 2011
27 februari 2012
€ 475.770,- [98]
[bedrijf 8]
[rekeningnummer]
( [afkorting] )
16 april 2011
19 maart 2012
€ 370.080,- [99]
[bedrijf 8]
[rekeningnummer]
( [afkorting] )
15 april 2011
27 juli 2012
€ 1.127.090,- [100]
[bedrijf 9]
[rekeningnummer]
( [afkorting] )
22 juni 2010
26 november 2010
€ 150.240,- [101]
[bedrijf 9]
[rekeningnummer]
( [afkorting] )
4 maart 2010
10 februari 2011
€ 236.600,- [102]
[onderneming 1]
[rekeningnummer]
( [afkorting] )
3 oktober 2011
16 maart 2012
€ 371.310,- [103]
[directeur onderneming 1]
[rekeningnummer]
( [afkorting] )
1 december 2009
16 april 2011
€ 244.440,- [104]
Totaal:
1 december 2009
27 juli 2012
€ 3.295.720,-
De bedrijven
[bedrijf 7] en [bedrijf 8] vertonen grote overeenkomsten. Beide bedrijven zijn op 6 januari 2009 opgericht en de in China verblijvende [aandeelhouder/bestuurder] is van beide vennootschappen vanaf 5 juli 2010 enig aandeelhouder en bestuurder. Vanaf de oprichting tot 5 juli 2010 was [aandeelhouder/bestuurder 2] enig aandeelhouder en bestuurder van zowel [bedrijf 7] als [bedrijf 8] De kennismigranten [migrant 4] (26 oktober 2010 – 9 maart 2011) en [migrant 3] (9 maart 2011 – 1 april 2011) zijn bestuurder geweest van zowel [bedrijf 8] als [bedrijf 7] is (op papier) een groothandel in fietsen en bromfietsen die zich bezig houdt met de im- en export van rijwielen en onderdelen, [bedrijf 8] is (op papier) een groothandel in overige huishoudelijke artikelen en houdt zich bezig met de im- en export van huishoudelijke artikelen. [105] [bedrijf 7] is bij het UWV bekend, maar niet dat er personeel in dienst zou zijn geweest. [ex vriendin verdachte] was tussen 1 augustus 2011 en 31 december 2011 in dienst van [bedrijf 8] , maar verder heeft [bedrijf 8] in de periode van 1 juli 2009 tot 31 december 2013 geen personeel in dienst gehad volgens de gegevens van het UWV. [106]
[bedrijf 9] staat vanaf 13 januari 2010 bij de Kamer van Koophandel geregistreerd als bv in oprichting en vanaf 15 juli 2010 als formeel opgerichte bv. Per 1 januari 2010 is [bestuurder 1] bestuurder van de bv en per 14 juli 2010 is dat de in China wonende [bestuurder 2] . Het bedrijf houdt zich bezig met ‘het handelen in huishoudelijke artikelen, levensmiddelen, speelgoed, wooninrichtingartikelen en fietsonderdelen’ en levert aan particulieren en niet aan andere ondernemingen. [107] Bij het UWV zijn geen medewerkers bekend van [bedrijf 9] [108] [bestuurder 1] is per 15 februari 2010 uit Nederland geëmigreerd. [109]
[onderneming 1] is hiervoor in het kader van het zaaksdossier kennismigranten al besproken (zie rubriek 5.4.2). Hier wordt herhaald dat [migrant 3] vanaf 3 oktober 2011 tot 1 mei 2012 bestuurder was van [onderneming 1] en dat de activiteiten van [onderneming 1] formeel per 22 december 2011 zijn gestaakt.
[migrant 3] wordt ook gevraagd naar zijn bestuursfuncties (bij [onderneming 1] en bij [bedrijf 7] en [bedrijf 8] ). Hij verklaarde dat hij door zijn baas, [directeur onderneming 1] , meegenomen is naar de Kamer van Koophandel en dat hij daar documentatie getekend heeft omdat de baas zei dat die documentatie nodig was. [110] Dat hij een bestuursfunctie bekleedde bij [onderneming 1] wist hij niet. [111] Hij heeft ook bij twee soortgelijke bedrijven bestuursfuncties overgenomen omdat [directeur onderneming 1] hem dat vroeg te doen. Een van de bedrijven heette [bedrijf 8] en de andere naam weet hij niet [112] Hij kreeg er geen geld voor, deed het omdat [directeur onderneming 1] die informatie en documentatie nodig had en weet verder niets van [bedrijf 8] [113] Als [migrant 3] vragen gesteld worden over [bedrijf 7] beroept hij zich op zijn zwijgrecht.
In het dossier zijn de verschillende primaire rekeningen geanalyseerd. Daarbij zijn de volgende bevindingen opgedaan.
Op rekening [afkorting] zijn in totaal 34 bijschrijvingen geweest voor een totaalbedrag van € 346.738,52. Naast de al genoemde contante stortingen (€ 320.190,-) gaat het om twee overboekingen van in totaal € 26.200,-, afkomstig van [afkorting] , en betalingsverkeer met de INGbank (€ 348,52). [114]
Op rekening [afkorting] zijn in totaal 65 bijschrijvingen geweest voor een totaalbedrag van € 898.926,01. Naast de al genoemde contante stortingen (€ 475.770,-) gaat het om bijschrijvingen vanaf [afkorting] , [afkorting] en [afkorting] voor in totaal € 422.700,- en daarnaast nog om overige beschrijvingen van in totaal € 456,01. [115]
Op rekening [afkorting] zijn in totaal 57 bijschrijvingen geweest voor een totaalbedrag van € 666.064,16. Naast de al genoemde contante stortingen (€ 370.080,-) gaat het om bijschrijvingen vanaf [afkorting] en [afkorting] voor in totaal € 189.150,- en bijschrijvingen vanaf [bedrijf 15] (in totaal € 106.327,13) en banktransacties van in totaal € 507,03. [116]
Op rekening [afkorting] zijn in totaal 223 bijschrijvingen geweest voor een totaalbedrag van € 3.894.788,01. Naast de al genoemde contante stortingen (€ 1.127.090,-) zijn er ook bijschrijvingen vanaf [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] en [afkorting] (in totaal € 654.180,-). Ook is sprake van bijschrijvingen van [bedrijf 11] (€ 83.300, meer daarover in rubriek 7.2.4.3), [onderneming 2] (€ 557.645,03) en [bedrijf 15] (€ 83.486,80). Ook is sprake van een geldstroom vanuit Frankrijk voor een totaalbedrag van € 1.190,523,30 en overige beschrijvingen voor in totaal € 183.562,90. [117]
Op rekening [afkorting] zijn in totaal 41 bijschrijvingen geweest voor een totaalbedrag van € 199.640,-. Naast de al genoemde contante stortingen (€ 150.240,-) is € 28.000,- afkomstig van [onderneming 1] ( [afkorting] ), € 7.500,- afkomstig van [bedrijf 15] en verder nog € 13.900,- aan andere bijschrijvingen. [118]
Op rekening [afkorting] is in totaal € 1.679.452,14 bijgeschreven. Naast de contante stortingen (€ 236.600,-) is € 627.905,52 afkomstig van [bedrijf 10] , restaurant [bedrijf 13] en [bedrijf 12] (meer daarover in rubriek 7.2.4.3). Verder is € 296.000,- afkomstig van [onderneming 1] ( [afkorting] ). € 190.000,- is afkomstig van [onderneming 2] , € 20.230,- is afkomstig van [bedrijf 15] en nog € 308.716,62 heeft een andere herkomst. [119]
Op rekening [afkorting] zijn in totaal 55 bijschrijvingen geweest voor een totaalbedrag van € 415.094,55. Naast de al genoemde contante stortingen (€ 371.310,-) is er nog in totaal € 43.784,55 van drie bedrijven ontvangen. [120]
Op rekening [afkorting] zijn in totaal 55 bijschrijvingen geweest voor een totaalbedrag van € 567.706,22. Naast de al genoemde contante stortingen (€ 244.440,-) is in totaal € 303.500,- bijgeschreven onder de noemer ‘lening’, waarvan € 50.000,- van [onderneming 2] en € 12.000,- van [bedrijf 15] Verder is er € 17.352,- als management fee ontvangen van [afkorting] en een correctieboeking van € 2.414,22. [121]
Samenhang tussen de bedrijven
Hiervoor is al beschreven dat de formele gegevens tussen [bedrijf 7] en [bedrijf 8] grote overeenkomsten bevatten en dat verschillende bedrijven op primaire rekeningen geld bijgeschreven krijgen vanaf primaire rekeningen van andere bedrijven.
Verbanden tussen de bedrijven ziet de rechtbank ook bij zogenaamde combistortingen, waarmee is bedoeld stortingen op primaire rekeningen van verschillende bedrijven kort na elkaar bij hetzelfde stortingsautomaat.
Op 7 juli 2011 worden de volgende stortingen verricht bij het ING bankfiliaal aan het [adres bankfiliaal] :
Rekening
Tijdstip
Bedrag
[afkorting]
16:13 uur
€ 15.000,-
[afkorting]
16:15 uur
€ 15.000.-
Op 7 juli 2011 wordt ook € 10.000,- van [afkorting] overgeboekt naar [afkorting] en op 8 juli 2011 wordt vanaf [afkorting] € 25.000,- overgeboekt naar het buitenland. [122]
Op 13 juli 2011 worden de volgende stortingen verricht bij het ING bankfiliaal aan de [adres bankfiliaal] :
Rekening
Tijdstip
Bedrag
[afkorting]
16:27 uur
€ 9.650,-
[afkorting]
16:29 uur
€ 9.950,-
[afkorting]
16:32 uur
€ 5.350,-
[afkorting]
16:34 uur
€ 5.000,- [123]
In totaal zijn tussen 27 mei 2011 en 20 februari 2012 tussen [afkorting] en [afkorting] 22 combistortingen geïdentificeerd waarbij in totaal 52 stortingen worden verricht voor een totaalbedrag van € 551.910,-. [124] Tussen 25 mei 2011 en 17 februari 2012 zijn tussen [afkorting] en [afkorting] 16 combistortingen geïdentificeerd waarbij in totaal 47 stortingen worden verricht voor een totaalbedrag van € 562.750,-. [125]
Ook tussen de rekeningen [afkorting] en [afkorting] zijn combistortingen geïdentificeerd. Op 6 oktober 2010 worden bij de Rabobank aan de [adres bankfiliaal] de volgende stortingen verricht:
Rekening
Tijdstip
Bedrag
[afkorting]
10:18 uur
€ 5.800,-
[afkorting]
10:23 uur
€ 5.540,-
[afkorting]
10:28 uur
€ 4.040,-
[afkorting]
10:32 uur
€ 5.740,-
[afkorting]
10:36 uur
€ 5.740,- [126]
Op 15 oktober 2010 worden de volgende stortingen verricht:
Rekening
Tijdstip
Bedrag
[afkorting]
12:18 uur
€ 5.900,-
[afkorting]
12:23 uur
€ 5.840,-
[afkorting]
12:27 uur
€ 5.960,-
[afkorting]
12:31 uur
€ 6.000,-
[afkorting]
12:47 uur
€ 4.740,- [127]
Betrokkenheid van [verdachte] bij de bedrijven
Dat [verdachte] betrokken is geweest bij [onderneming 1] heeft de rechtbank hiervoor in het kader van het zaaksdossier kennismigranten al besproken (zie rubriek 5.4). Hier wordt herhaald dat [verdachte] contacten onderhield met de kennismigranten die bij [onderneming 1] onder contract stonden, dat bij [verdachte] stukken van [onderneming 1] zijn aangetroffen en dat [verdachte] contacten onderhield met Pantar over het detacheren van mensen van Pantar bij [onderneming 1]
Ook is onderzoek gedaan naar de IP-adressen die gebruikt zijn bij het internetbankieren op rekening [afkorting] . Hierbij kwam naar voren dat 25 keer gebruik gemaakt is vanaf het IPadres [IP adres 1] waarvan [hotel 3] de gebruiker was, en 42 keer gebruik gemaakt is van het IP-adres [IP adres 2] waarvan [ex vriendin verdachte] de gebruikster was. [128]
[verdachte] is ook betrokken bij transacties met [naam 5] . Op 11 februari 2011 wordt vanaf [afkorting] € 15.000,- overgemaakt naar [naam 5] . Op 21 oktober 2011 (onder vermelding van ‘terugstorting instructies dhr. [verdachte] ’), 9 januari 2012 (onder vermelden van ‘zoals afgesproken met [verdachte] ’) en 2 april 2012 (onder vermelding van ‘laatste betaling, afgesproken met dhr. [verdachte] ) wordt er telkens € 5.000,- overgemaakt door [naam 5] aan [afkorting] . [129] [naam 5] verklaarde hierover dat de € 15.000,- een afsluitprovisie was op een lening van 1 miljoen euro die [familielid] B.V. bij hem wilde lenen. [verdachte] was degene die het geld naar [naam 5] had overgemaakt en toen de lening niet doorging heeft [naam 5] dat geld in drie termijnen aan [verdachte] overgemaakt. [130]
[bedrijf 9] heeft vanaf bankrekening [afkorting] op 12 augustus 2010 (€ 2.585,50), 26 augustus 2010 (€ 1.170,-, factuurnummer [factuurnummer] ) en 18 oktober 2010 (€ 2.696,75) betaald aan [bedrijf 16] . [131] De factuur met nummer [factuurnummer] is van [bedrijf 16] ontvangen. Hierop is vermeld dat [bedrijf 9] de ontvanger is van 602 colli. Handgeschreven is vermeld ‘ [alias verdachte] ’ en ’10-1393’. [132] In hetzelfde [bedrijf 16] -dossier zitten ook stukken van de Douane met referentienummer 10-1393. Daaruit volgt dat 602 fietsen bestemd zijn voor [onderneming 1] [133] Op een ander [bedrijf 16] -dossier met betrekking tot [bedrijf 9] staat op de kaft vermeld ’ [telefoonnummer] ’. [134] [verdachte] heeft verklaard dat hij door anderen ‘ [alias verdachte] ’ genoemd wordt en dat hij zich zelf ook zo noemt. [135] [verdachte] heeft ook verklaard dat [telefoonnummer] zijn telefoonnummer is. [136]
[naam 6] van [bedrijf 17] heeft als expediteur zaken gedaan met [bedrijf 8] en [bedrijf 7] De contacten met [bedrijf 8] gingen over het algemeen met [naam 7] (in het Engels). Met [aandeelhouder/bestuurder] werd in het Nederlands gesproken. [137] Deze bedrijven waren volgens [naam 6] dezelfde persoon. [138] [naam 6] heeft een kopie gemaakt van de telefoonnummers uit zijn telefoonboekje. Bij (vermoedelijk) de naam [aandeelhouder/bestuurder] staat het nummer [telefoonnummer] vermeld; [139] het telefoonnummer van [verdachte] . [naam 6] verklaarde ook dat hij twijfelde of de man op de foto op het kopiepaspoort van [aandeelhouder/bestuurder] ooit bij het bedrijf is geweest. [140]
Uit het voorgaande komt naar voren dat [verdachte] betrokkenheid heeft bij [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [onderneming 1]
Betrokkenheid van [verdachte] bij geldstortingen leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat [verdachte] veelal in de buurt is als sprake is van een locatiegebonden transactie, zoals geld storten, geld opnemen of pinnen.
Voor het beantwoorden voor de vraag of [verdachte] betrokkenheid heeft gehad bij locatiegebonden transacties zijn de locaties en tijdstippen van deze transacties vergeleken met historische verkeersgegevens (zendmastgegegevens) van het telefoonnummer van [verdachte] ( [telefoonnummer] ). De historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] zijn bekend van 7 januari 2011 om 23:34 uur tot en met 23 december 2011 (hierna: de histo-periode). [141] Voor een match is nodig dat de transactie plaatsvindt rond een moment dat de telefoon van [verdachte] verbinding maakt met de cell-ID van een zendmast die – afgezet tegen de tijd tussen de transactie en de gemaakte verbinding – in de buurt staat van een transactielocatie.
Voor wat betreft de geldopnames bij Holland Casino is ook gekeken naar de toegangsregistratie bij Holland Casino. De informatie van Holland Casino is bekend vanaf 1 mei 2010. Voor een match tussen een geldopname in het casino en een casinobezoek is het nodig dat [verdachte] voorafgaand aan de opname geregistreerd is als bezoeker. Daarbij wordt opgemerkt dat bij een opname in de nacht (00:00 uur tot 06:00 uur) het ook mogelijk is dat [verdachte] de avond op de kalenderdag ervoor al als bezoeker is geregistreerd.
Van vijf dagen in de periode 29 juni 2011 – 15 september 2011, waarop in totaal zeven keer in Holland Casino is gepind vanaf een primaire rekening, is geen match met een toegangsregistratie van [verdachte] . [142] Wel blijkt dat [verdachte] vanaf 6 maart 2011 een bezoekbeperking voor Holland Casino heeft van acht keer per jaar [143] en dat [verdachte] betrapt is toen hij op 15 januari 2012 op naam van [familielid] naar binnen wilde bij Holland Casino. [144] Ook blijkt dat op alle momenten waarop geen match was met een toegangsregistratie van [verdachte] , er wel een toegangsregistratie was op naam van [familielid] . [145]
Op rekening [afkorting] zijn dertig locatiegebonden transacties geweest. Achttien transacties vonden plaats binnen de histo-periode, waarbij één keer geen telefoonregistratie is geweest. Van zeventien locatiegebonden transacties kan dus bekeken worden of de telefoon van [verdachte] rond de transactie verbinding heeft gemaakt met een cell-ID van een zendmast in de buurt van de locatie van de transactie. Deze zeventien transacties betreffen acht stortingen bij een bankfiliaal aan het [adres bankfiliaal] , drie bij een filiaal aan de [adres bankfiliaal] in Amsterdam en zes bij een filiaal aan de [adres bankfiliaal] in Amsterdam. [146] Voor deze zeventien transacties geldt dat kort voor of kort na de transactie de telefoon van [verdachte] verbinding maakte met een cell-ID in de buurt van het bankfiliaal, en dat dus sprake is van een match. [147]
Op rekening [afkorting] zijn 73 locatiegebonden transacties geweest. 56 transacties vonden plaats binnen de histo-periode. Van twee locatiegebonden transacties zijn geen locaties bekend (geldopnames bij een andere bank), rond twee transacties zijn er geen telefoonregistraties geweest. Bij twee stortingen op 22 september 2011 (15:26 uur en 15:33 uur; twee keer € 20.000,-) is sprake van een mismatch omdat de telefoon van [verdachte] rond deze transacties verbinding maakt met een cell-ID van een zendmast die niet in de buurt van de stortingsautomaat. Voor 22 geldstortingen (elf keer bij [adres bankfiliaal] en zeven keer bij [adres bankfiliaal] , twee keer bij [adres bankfiliaal] , één keer bij [adres bankfiliaal] en één keer bij [adres bankfiliaal] in Amsterdam ) geldt dat sprake is van een match. [148] Bij vier pintransacties (één keer in Rotterdam en drie keer in Amsterdam) is ook sprake van een match. [149] Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de pintransactie in Rotterdam (27 mei 2011 om 11:57 uur) wordt verricht met pas 521 en dat later die dag met diezelfde bankpas om 14:22 en 14:26 in totaal € 14.150,- contant wordt gestort. [150] Zowel rond de transactie om 11:57 in Rotterdam als bij de transacties om 14:22 en 14:26 maakt de telefoon van [verdachte] verbinding met een cell-ID van een zendmast in de omgeving van de bewuste locatiegebonden transacties.
Verder is bij rekening [afkorting] sprake van een match bij 22 geldopnames (één keer bij [adres bankfiliaal] en vijftien keer bij [adres bankfiliaal] , drie keer bij [adres bankfiliaal] , twee keer bij [adres bankfiliaal] in Amsterdam ). [151] Daarnaast is sprake van matches bij vier geldopnames bij Holland Casino. [152] Bij de transacties in Holland Casino op 8 juni 2011 en 6 november 2011 blijkt uit de toegangsregistratie dat [verdachte] naar binnen was geweest bij Holland Casino. [153] Dit blijkt niet bij transacties op 1 juli en 3 juli 2011, maar op die dagen is wel een bezoeker met de naam [familielid] geregistreerd. [154] De rechtbank gaat ervanuit dat op die dagen [verdachte] Holland Casino heeft bezocht onder valse naam.
Op rekening [afkorting] zijn 37 locatiegebonden transacties geweest, waarvan negentien in de histo-periode. In zeventien gevallen maakte de telefoon van [verdachte] rond de locatiegebonden transactie verbinding met een cell-ID van een zendmast en alle keren leverde dat een match op. Het gaat in Amstelveen om acht geldstortingen bij het filiaal aan het [adres bankfiliaal] en in Amsterdam om vijf stortingen bij het filiaal aan de [adres bankfiliaal] en vier stortingen bij het filiaal aan de [adres bankfiliaal] . [155]
Op rekening [afkorting] zijn 196 locatiegebonden transacties geweest, waarvan 141 in de histo-periode.
Het gaat onder meer om tachtig contante geldstortingen, waarvan er in Amstelveen negentien aan de [adres bankfiliaal] een match opleveren (en tien keer geen telefoongebruik geregistreerd is) en in Amsterdam 21 stortingen aan het [adres bankfiliaal] , dertien stortingen aan het [adres bankfiliaal] , twee stortingen aan het [adres bankfiliaal] (en zeven keer geen telefoongebruik geregistreerd is) en in totaal acht stortingen aan de [adres bankfiliaal] , de [adres bankfiliaal] , [adres bankfiliaal] , het [adres bankfiliaal] en de [adres bankfiliaal] een match opleveren. [156]
Het gaat verder om 21 pintransacties, waarvan twee keer geen sprake is van geregistreerd telefoongebruik en drie keer de exacte pinlocatie niet bekend is. De overige zestien pintransacties leveren een match op. [157]
Ook is bij rekening [afkorting] sprake van dertig geldopnames, waarvan er zeven keer geen telefoongebruik geregistreerd is en een keer geen exacte locatie geregistreerd is. De overige 22 geldopnames leveren een match op, waarbij het in Amstelveen gaat om één geldopname aan de [adres bankfiliaal] en in Amsterdam om zeventien geldopnames aan het [adres bankfiliaal] , drie geldopnames aan de [adres bankfiliaal] en één geldopname aan de [adres bankfiliaal] . [158]
Daarnaast is sprake van acht geldopnames bij Holland Casino, waarvan één keer geen sprake is van geregistreerd telefoongebruik (3 juli 2011, 11:25 uur) en de overige zeven keer een match opleveren. [159] Bij de geldopnames bij Holland Casino op 23 april 2011, 6 november 2011 (2x) en 17 juni 2012 blijkt uit de toegangsregistratie dat [verdachte] naar binnen was geweest bij Holland Casino. [160] Dit blijkt niet bij de transacties op 29 en 30 juni, 1 juli, 3 juli en 15 september 2011, maar op die dagen is wel een bezoeker met de naam [familielid] geregistreerd. [161] De rechtbank gaat ervan uit dat ook op die dagen [verdachte] Holland Casino heeft bezocht onder valse naam.
Op rekening [afkorting] is geen sprake van locatiegebonden transacties binnen de histo-periode. Wel is sprake van zeven geldopnames in Holland Casino in de periode waarvan toegangsregistraties bekend zijn. Bij alle zeven geldopnames was [verdachte] voorafgaand aan de opname naar binnen gekomen bij Holland Casino. De laatste geldopname in Holland Casino vanaf [afkorting] is op 7 januari 2011 om 23:18 uur. [162] De histo-periode begint die dag om 23:34 uur en de eerste registratie is op 8 januari 2011 om 01:10 uur, waarbij verbinding gemaakt wordt met een cell-ID van een zendmast op [adres zendmast] , in de buurt van Holland Casino. [163]
Op rekening [afkorting] zijn vier locatiegebonden transacties geweest binnen de histo-periode en alle vier leveren ze een match op. [164] Op 6 februari 2011 wordt om 00:03 bij Holland Casino gepind vanaf rekening [afkorting] en om 00:01 uur die dag maakt de telefoon van [verdachte] verbinding met een cell-ID van de zendmast op het adres [adres zendmast] . [165] Rond de pintransactie op 13 februari 2011 om 21:20 maakt de telefoon van [verdachte] verbinding met een cell-ID van een zendmast op het [adres zendmast 2] in Amsterdam (21:02) en de [adres zendmast 3] te Amsterdam (21:52). De locatie van de pintransactie ligt tussen beide locaties in. [166] Vanaf rekening [afkorting] wordt veertien keer contant geld opgenomen bij Holland Casino. Van de eerste drie geldopnames zijn geen registratiegegevens van [verdachte] bekend, bij de overige elf geldopnames is geregistreerd dat [verdachte] eerder die avond naar binnen is gegaan bij Holland Casino. [167]
Op rekening [afkorting] zijn veertien locatiegebonden transacties geweest binnen de histo-periode. Vier geldstortingen bij een filiaal aan de [adres bankfiliaal] in Amsterdam leveren een match op met de telefoon van [verdachte] , net als drie stortingen bij een filiaal aan de [adres bankfiliaal] in Amsterdam. [168] Bij vier geldstortingen aan het [adres bankfiliaal] (16 november 2011 en 3x op 5 december 2011; in totaal € 16.700,‑) is vast te stellen dat sprake is van een mismatch tussen de telefoon van [verdachte] en de storting. Van de twee andere stortingen aan het [adres bankfiliaal] (3 december 2011 en 7 december 2011) gaat de rechtbank ervan uit dat het tijdsverloop tussen de storting en het contact maken met het cell-ID van een zendmast en de afstand tussen het stortingsautomaat en de zendmast voldoende ruimte laat om [verdachte] niet uit te sluiten als mogelijke storter. [169] Daarnaast is sprake van locatiegebonden transactie op 7 oktober 2011 in de vorm van het opladen van een chipknip, waarbij ook sprake is van een match. [170] Vanaf rekening [afkorting] is geen geld opgenomen in Holland Casino.
Voor de vraag wie de gebruiker is geweest van rekening [afkorting] is allereerst van belang dat [directeur onderneming 1] de tenaamgestelde van de rekening is. [directeur onderneming 1] woont in China en aan hem is drie keer een multiple entrance reisvisum verleend, geldig in de periode van 15 maart 2008 tot 15 maart 2016 (voor maximaal negentig dagen). Ook blijkt dat [directeur onderneming 1] in de periode van 18 maart 2011 tot 30 maart 2011 toegang heeft verzocht tot Nederland. [171] Tijdens de onderzoeken 13Don en 13Offside heeft de politie (verder) niet kunnen vaststellen dat [directeur onderneming 1] in Nederland verbleef. [172] Tussen 18 maart 2011 en 30 maart 2011 vindt er één transactie plaats op rekening [afkorting] , een pinbetaling op 20 maart (€ 29,20). In de periode voor 18 maart 2011 (8 maart – 17 maart) wordt er in zeven transacties € 68.500,- bijgeschreven en in negen transacties € 67.639,45 afgeschreven. [173] Uit de registratiegegevens van Holland Casino komt naar voren dat [directeur onderneming 1] in augustus, september en november 2010 en januari, juni, augustus en september 2011 ook in Nederland is geweest; in elk geval is er toen iemand op zijn naam bij Holland Casino geweest. [174] In geen van deze maanden zijn er kasstortingen geweest op de rekening [afkorting] . [175]
Op rekening [afkorting] hebben dertien locatiegebonden transacties binnen de histo-periode plaatsgevonden. Dit levert voor zes kasstortingen in Amsterdam (vier keer aan de [adres bankfiliaal] en twee aan de [adres bankfiliaal] ) een match op met het telefoonnummer van [verdachte] . [176] Ook wat betreft drie transacties (twee opnames en één pinbetaling) in Holland Casino en twee andere pinbetalingen in Amsterdam (waaronder die op 20 maart 2011) levert dit een match op. [177] Wat betreft een storting op 15 maart 2011 (16:18 uur) en een geldopname op 16 maart 2011 (01:36 uur) is het tijdsverloop en de afstand tussen de telefonische contacten en locatiegebonden transactie zodanig dat geen match kan worden vastgesteld, maar ook niet kan worden uitgesloten, zodat van een mismatch geen sprake is. Van belang daarbij is ook dat tussen beide locatiegebonden transacties sprake is van drie locatiegebonden transacties in Holland Casino (22:45 uur, 22:56 uur en 23:13 uur) waarbij sprake is van een match met de telefoon van [verdachte] en een voorafgaande binnenkomstregistratie van [verdachte] bij Holland Casino. [178]
Wat betreft de Holland Casino-transacties is ook onderzocht of andere mogelijke gebruikers van de bankpassen van de primaire rekeningen op dat moment geregistreerd waren als bezoeker van Holland Casino. Bestuurders [bestuurder 1] en [bestuurder 2] van [bedrijf 9] zijn niet als bezoekers geregistreerd bij Holland Casino. [179] Dit geldt ook voor de aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 8] en [bedrijf 7] ( [aandeelhouder/bestuurder] en [migrant 3] ). [180] [directeur onderneming 1] is voorafgaand aan één van de zeven casinotransacties (15 november 2010, 01:40 uur) geregistreerd als bezoeker van Holland Casino. [181] Eerder die avond is [verdachte] ook geregistreerd als bezoeker (14 november 2010, 23:42 uur). [182] Ook blijkt dat [zoon 2] en [ex vriendin verdachte] niet geregistreerd staan als bezoeker van Holland Casino als daar vanaf een primaire rekening een locatiegebonden transactie plaatsvindt. [183]
Tussenconclusie
Uit de hiervoor besproken bevindingen leidt de rechtbank af dat [verdachte] betrokken is bij [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [onderneming 1] In het bijzonder is [verdachte] betrokken bij bankrekeningen van deze bedrijven ( [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] en [afkorting] ). Tussen de verschillende bedrijven/bankrekeningen is sprake van samenhang en [verdachte] is verbonden met elk van deze bedrijven. In het bijzonder is [verdachte] vrijwel altijd in de buurt als bij deze bankrekeningen locatiegebonden transacties plaatsvinden. Op basis van de bevindingen rond Holland Casino zijn alternatieve contacten van [verdachte] of betrokkenen bij de bedrijven uit te sluiten als beheerder van de bankrekeningen.
Aanvullende overwegingen in reactie op verweren van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de waarde van de samenhang tussen locatiegebonden transacties en zendmastgegevens genuanceerd moet worden omdat die locatiegebonden transacties veelal plaatsvonden in de buurt van locaties waar [verdachte] woont of werkt, zodat ook als [verdachte] niet betrokken is bij de contante stortingen, het voor de hand ligt dat de telefoon van [verdachte] verbinding maakt met cell-ID’s van zendmasten in de buurt van die locatiegebonden transacties.
De rechtbank kan vaststellen dat een aantal van de locaties waar locatiegebonden transacties plaatsvinden zich bevinden in de omgeving van (zakelijke) locaties van [verdachte] . Zo bevinden de automaten aan de [adres bankfiliaal] en het [adres bankfiliaal] zich bij een winkelcentrum in de buurt van de woning van [verdachte] . De locaties [adres bankfiliaal] en [adres bankfiliaal] bevinden zich in de omgeving van het kantoor van de [familieholding I] aan het [plein] en het [hotel 3] . De automaten aan de [adres bankfiliaal] en de [adres bankfiliaal] bevinden zich in de omgeving van de hotels [hotel 7] en [hotel 4] . De automaten aan de [adres bankfiliaal] en [adres bankfiliaal] en het Holland Casino bevinden zich ook in de buurt van [hotel 1] en andere voormalige hotels van [verdachte] en/of zijn familie ( [hotel 10] en [hotel 8] ).
De omstandigheid dat er een aannemelijke verklaring is dat [verdachte] veelvuldig verbinding maakt met een cell-ID in de omgeving van een plek waar vaak locatiegebonden transacties plaatsvinden, zonder dat sprake is van betrokkenheid bij die transacties, is een reden om voorzichtig om te gaan met bevindingen op basis van deze locatiegegevens. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat er in Amsterdam en Amstelveen verschillende plekken zijn waarvoor [verdachte] een reden heeft om er geregeld te zijn en dat in de buurt van diezelfde plaatsen ook geregeld locatiegebonden transacties plaatsvonden.
Die samenloop zou op toeval kunnen berusten wanneer [verdachte] toevallig enkele keren op één van die plaatsen is en op één van die plaatsen een locatiegebonden transactie plaatsvindt. Dat is echter niet de situatie waarvan sprake is in dit dossier. Het gaat in dit dossier om vele locatiegebonden transacties op verschillende locaties, waarbij het bijna altijd zo is dat als op één van deze plekken een locatiegebonden transactie plaatsvindt en de telefoon van [verdachte] rond dat tijdstip verbinding maakt met een cell-ID van een zendmast, dat een zendmast betreft in de buurt van de plek waar rond dat moment die locatiegebonden transactie plaatsvindt.
De rechtbank gebruikt de aanwezigheid van de telefoon van [verdachte] in de buurt van locatiegebonden transacties in de bewijsconstructie. Dit geldt ook voor de aanwezigheid van [verdachte] in Holland Casino. De verdediging heeft gesteld dat deze bevindingen niet voor het bewijs gebruikt mogen worden, omdat de rechtbank nader onderzoek op deze punten heeft afgewezen. In reactie daarop overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft de verzoeken om camerabeelden of onderliggende stukken van geldopnames bij banken en camerabeelden van geldopnames bij Holland Casino naar aanleiding van de op 24 december 2019 ingediende onderzoekswensen afgewezen, omdat het in het licht van de tenlastelegging niet relevant is door wie de contante opnames zijn gedaan en omdat de bewuste opnames in Holland Casino geen onderdeel van de tenlastelegging uitmaken.
Hoewel het juist is dat de bewuste geldopnames als zodanig geen onderdeel uitmaken van de tenlastelegging, kunnen de opnames en, in het bijzonder die bij Holland Casino, wel relevant zijn voor de vraag of [verdachte] de beheerder van de bankrekeningen was waarop de voor de tenlastelegging wel relevante geldstortingen plaatsvonden. In zoverre is de afwijzing van de onderzoekswensen op dit punt wellicht te streng te noemen. Dit neemt niet weg dat het gelet op de geldende bewaartermijnen voor camerabeelden uitgesloten is dat op of na 24 december 2019 niet eerder veilig gestelde camerabeelden uit de periode 2009-2012 succesvol opgevraagd hadden kunnen worden. Dit betekent ook dat als de rechtbank het verzoek van de verdediging had toegewezen, dat er niet toe zou hebben geleid dat de bewuste camerabeelden beschikbaar zouden zijn gekomen.
Dit geldt ook voor de camerabeelden van contante stortingen op de verschillende bankrekeningen. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat de afwijzende beslissing van de rechtbank naar aanleiding van de verzoeken van 24 december 2019 geen betrekking had op de camerabeelden van
stortingen, nu de rechtbank de verzoeken kennelijk – in lijn met de passages en tussenkopjes in de verzoeken waar camerabeelden verzocht worden (te weten: ‘Contante opnames’, ‘Opnames casino’ en nogmaals ‘Contante opnames’ en ‘stortingen bij de pinautomaat’) - zo heeft opgevat dat die alleen betrekking hadden op de camerabeelden van contante
opnamen. Er is daarmee geen verzoek gedaan om camerabeelden van de stortingen aan het dossier toe te laten voegen en dat verzoek is dus ook niet afgewezen.
Het ontbreken van camerabeelden maakt wel dat behoedzaam moet worden omgegaan met het gebruik van de zendmastgegevens die [verdachte] in verband brengen met de locatiegebonden transacties. De rechtbank vindt echter dat gelet op de sterke aanwijzingen op basis van de grote hoeveelheid relevante locatiegegevens in combinatie met de andere omstandigheden die [verdachte] in verband brengen met de verschillende bedrijven en primaire rekeningen, dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] degene was die het beheer had over de primaire rekeningen.
Is sprake van witwassen?
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] het beheer had over de primaire rekeningen is de volgende vraag of de contante geldbedragen die op de rekening zijn gestort, zijn witgewassen.
Daarvoor is van belang dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het geldbedrag afkomstig is van een specifiek misdrijf. Voor de vraag of het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, moet de rechtbank de verschillende stappen van het stappenplan (zie rubriek 4.2) langslopen.
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Op de 8 primaire bankrekeningen wordt tussen 1 december 2009 en 27 juli 2012 zeer grote hoeveelheden contant geld op bankrekeningen gestort. In totaal gaat het om € 3.295.720,-. Deze bankrekeningen worden beheerd door [verdachte] , terwijl zij op naam staan van bedrijven waarbij [verdachte] formeel geen betrokkenheid heeft en niet in dienst is. Wat betreft [afkorting] geldt dat deze rekening op naam staat van [directeur onderneming 1] , maar niet door hem, maar door [verdachte] wordt beheerd. Daarbij zijn de bedrijven met elkaar verweven en ook tussen de bankrekeningen is sprake van veel onderlinge transacties. Wat betreft [bedrijf 7] , [bedrijf 9] en [bedrijf 8] lijkt niet of nauwelijks sprake te zijn geweest van een legale business die de geldstroom kan verklaren. Bij [onderneming 1] is daarvan in het verleden wel sprake geweest, maar de contante stortingen op [afkorting] vinden pas plaats nadat [migrant 3] als bestuurder is aangetreden en kort voor en nadat [onderneming 1] haar activiteiten formeel heeft gestaakt.
[verdachte] heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van het geld, zodat geen sprake is van een verklaring die het witwasvermoeden onderuit haalt. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] de contante geldbedragen die zijn gestort op de rekeningen [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] , [afkorting] en [afkorting] heeft witgewassen door deze geldbedragen op deze rekeningen voorhanden te hebben en om te zetten door deze geldbedragen op bankrekeningen te storten. Daarmee heeft [verdachte] ook de herkomst van deze geldbedragen verhuld en verhuld wie de rechthebbende op deze geldbedragen is.
7.2.4.3.
Overige transacties
[bedrijf 11]
Op de bankrekening van [bedrijf 11] worden op 30 augustus 2011 drie contante geldbedragen van in totaal € 69.900,- gestort bij bankfilialen in Amsterdam (postcodes [postcodes] ) Op 31 augustus 2011 worden vanaf deze rekeningen twee betalingen (spoedopdrachten onder vermelding van ‘factuur’) gedaan van in totaal € 83.300,- naar [afkorting] . [184]
Ten tijde van de transacties was [aandeelhouder/bestuurder 3] bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 11] [aandeelhouder/bestuurder 3] was weer bestuurder en enig aandeelhouder van [aandeelhouder/bestuurder 3] [185] [aandeelhouder/bestuurder 3] verklaarde dat zij geen geld gaat storten in Amsterdam en dat zij denkt dat het geldbedrag door haar ex [naam 8] is gestort. [186] [naam 8] maakt gebruik van zijn zwijgrecht als hij naar deze transacties wordt gevraagd.
Volgens [aandeelhouder/bestuurder 3] is [bedrijf 11] een snackbar/cafetaria met een wekelijkse omzet van € 13.500,- bruto per week. Contante betalingen worden volgens [aandeelhouder/bestuurder 3] opgespaard tot ongeveer € 10.000,- en dan op de rekening gestort bij de Rabobank in [plaats 2] . [187]
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] het geldbedrag van € 83.300,- voorhanden heeft gehad op bankrekening [afkorting] , omdat dit een primaire rekening betreft die onder zijn beheer staat. Van dit geldbedrag is kort voor het overmaken naar [afkorting] in totaal € 69.900,- contant gestort.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het contant gestorte geldbedrag afkomstig is van een specifiek misdrijf. Voor de vraag of het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, moet de rechtbank de verschillende stappen van het stappenplan (zie rubriek 4.2) langslopen.
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Het gestorte geldbedrag is groot, zeker ook in het licht van wat er normaal gesproken volgens [aandeelhouder/bestuurder 3] door haar gestort wordt. Ook kan [aandeelhouder/bestuurder 3] niet verklaren waar deze transactie over gaat, wat het vermoeden ondersteunt dat geen sprake was van een legale, reguliere betaling. Het geld wordt vervolgens door een snackbar met de algemene omschrijving van ‘factuur’ overgemaakt naar een bedrijf dat zich op papier bezig houdt met de im- en export van huishoudelijke artikelen. De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 7.2.4.2 vastgesteld dat [afkorting] onder beheer stond van [verdachte] en dat die bankrekening door hem gebruikt werd om grote hoeveelheden contant geld te storten die uit misdrijf afkomstig waren.
[verdachte] heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van het geld, zodat geen sprake is van een verklaring die het witwasvermoeden onderuit haalt. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] het geldbedrag van € 69.900,- als onderdeel van de € 83.300,- op bankrekening [afkorting] heeft witgewassen door het geldbedrag voorhanden te hebben. Ook heeft [verdachte] de herkomst van dit geldbedrag verhuld en verhuld wie de rechthebbende op dit geldbedrag is, door als uiteindelijke ontvanger op een rekening van een bedrijf waarmee hij geen band lijkt te hebben contante stortingen te (laten) doen alvorens het door te (laten) storten naar een rekening waarover hij wel beschikken kan.
[bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12] )
Op de bankrekening van [bedrijf 12] worden op 21 januari 2010 twee contante geldbedragen van in totaal € 26.500,- gestort en vervolgens wordt op 25 januari 2010 een bedrag van € 25.585,- overgeboekt naar [afkorting] . [188]
Uit de analyse van de bankrekening van [bedrijf 12] komt naar voren dat tussen oktober 2009 en maart 2010 per maand ongeveer € 13.000,- tot € 20.000,- wordt ontvangen en € 14.000,- tot € 24.000,- wordt uitgegeven. Alleen in januari 2010 ligt dit met (ongeveer) € 43.000,- aan inkomsten en € 42.000,- aan uitgaven hoger. [189] Zonder de contante stortingen en de overboeking naar [afkorting] past de maand januari in het beeld van de andere maanden.
[bedrijf 12] is een vof en baatte tussen 1 januari 2008 en 1 april 2011 een cafetaria uit. [vennoot 1] en [vennoot 2] waren de vennoten. [190] [vennoot 2] verklaarde dat de bankrekening van [bedrijf 12] op haar naam stond en dat zij over de bankzaken ging. [191] Zij verklaarde [bedrijf 9] niet te kennen en niets van de betaling van € 25.585,- te weten. [192]
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] het geldbedrag van € 25.585,- voorhanden heeft gehad op bankrekening [afkorting] , omdat dit een primaire rekening betreft die onder zijn beheer staat. Dit geldbedrag maakte onderdeel uit van een bedrag van € 26.500,-, bestaande uit contante stortingen op de rekening van [bedrijf 12] , kort voor de overboeking naar [afkorting] .
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het contant gestorte geldbedrag afkomstig is van een specifiek misdrijf. Voor de vraag of het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, moet de rechtbank de verschillende stappen van het stappenplan (zie rubriek 4.2) langslopen.
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Het gestorte geldbedrag is groot in relatie tot de reguliere inkomsten van [bedrijf 12] . Ook zegt de eigenaar van [bedrijf 12] die over de bankzaken gaat niet te weten waar deze transactie over gaat, wat het vermoeden ondersteunt dat geen sprake was van een legale, reguliere betaling. Het grootste deel van het geld wordt enkele dagen later overgemaakt naar [bedrijf 9] , een bedrijf dat zich op papier bezig houdt met de handel in huishoudelijke artikelen en fietsonderdelen. [bedrijf 9] zou ook niet leveren aan ondernemers, maar aan particulieren. De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 7.2.4.2 vastgesteld dat [afkorting] onder beheer stonden van [verdachte] en dat die bankrekening door hem gebruikt werd om grote hoeveelheden contant geld te storten die uit misdrijf afkomstig waren.
[verdachte] heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van het geld, zodat geen sprake is van een verklaring die het witwasvermoeden onderuit haalt. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] het geldbedrag van € 25.585,- heeft witgewassen door het geldbedrag op bankrekening [afkorting] voorhanden te hebben. Ook heeft [verdachte] de herkomst van dit geldbedrag verhuld en verhuld wie de rechthebbende op dit geldbedrag is, door als uiteindelijke ontvanger op een rekening van een bedrijf waarmee hij geen band lijkt te hebben contante stortingen te (laten) doen alvorens het door te (laten) storten naar een rekening waarover hij wel beschikken kan.
[bedrijf 13] (hierna: [bedrijf 13] )
Op de bankrekening van [bedrijf 13] worden op 20 en 25 januari 2010 vijf contante geldbedragen van in totaal € 37.500,- gestort en vervolgens wordt op 25 januari 2010 € 44.625,- overgemaakt naar [afkorting] . [193]
Uit de analyse van de bankrekening van [bedrijf 13] komt naar voren dat tussen oktober 2009 en maart 2010 per maand ongeveer € 13.000,- tot € 20.000,- wordt ontvangen en € 8.500,- tot € 22.000,- wordt uitgegeven. Alleen in januari 2010 ligt dit met (ongeveer) € 51.300,- aan inkomsten en € 55.400,- aan uitgaven hoger. [194] Zonder de contante stortingen en de overboeking naar [afkorting] past de maand januari in het beeld van de andere maanden.
[bedrijf 13] is een eenmanszaak van [eigenaar 1] en het betreft een Chinees-Indisch Restaurant. [195] [eigenaar 1] zegt [bedrijf 9] niet te kennen, zich de betaling niet te kunnen herinneren en niet te weten waarvoor de betaling was. Ook zegt hij niet te weten wie de stortingen heeft verricht. [196]
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] het geldbedrag van € 44.625,- voorhanden heeft gehad op bankrekening [afkorting] , omdat dit een primaire rekening betreft die onder zijn beheer staat. Van dit geldbedrag is kort voor het overmaken naar [afkorting] in totaal € 37.500,- contant gestort.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het contant gestorte geldbedrag afkomstig is van een specifiek misdrijf. Voor de vraag of het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, moet de rechtbank de verschillende stappen van het stappenplan (zie rubriek 4.2) langslopen.
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Het gestorte geldbedrag is groot in relatie tot de reguliere inkomsten van [bedrijf 13] . Ook de eigenaar van het restaurant zegt niets te weten van deze transacties, wat het vermoeden ondersteunt dat geen sprake was van een legale, reguliere betaling. Het geld wordt (vrijwel) direct overgemaakt naar een bedrijf dat zich op papier bezig houdt met de handel in huishoudelijke artikelen en fietsonderdelen. [bedrijf 9] zou ook niet leveren aan ondernemers, maar aan particulieren. De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 7.2.4.2 vastgesteld dat [afkorting] onder beheer van [verdachte] stonden en dat die bankrekening door hem gebruikt werd om grote hoeveelheden contant geld te storten die uit misdrijf afkomstig waren.
[verdachte] heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van het geld, zodat geen sprake is van een verklaring die het witwasvermoeden onderuit haalt. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] het geldbedrag van € 37.500,- als onderdeel van de € 44.625,- op bankrekening [afkorting] heeft witgewassen door het geldbedrag voorhanden te hebben. Ook heeft [verdachte] de herkomst van dit geldbedrag verhuld en verhuld wie de rechthebbende op dit geldbedrag is, door als uiteindelijke ontvanger op een rekening van een bedrijf waarmee hij geen band lijkt te hebben contante stortingen te (laten) doen alvorens het door te (laten) storten naar een rekening waarover hij wel beschikken kan.
[bedrijf 14]
Op de bankrekening van [bedrijf 14] worden op 25 januari 2010 drie contante geldbedragen van in totaal € 39.000,-, gestort en vervolgens wordt er op 25 januari 2010 € 47.600,- overgeboekt naar [afkorting] . [197]
Uit de analyse van de bankrekening van [bedrijf 14] komt naar voren dat tussen oktober 2009 en maart 2010 per maand ongeveer € 34.000,- tot € 79.000,- wordt bijgeschreven en € 36.000,- tot € 81.000,- wordt afgeschreven. Alleen in de maanden januari 2010 (€ 141.500,- erbij en € 144.700 eraf) en februari 2010 (€ 87.100,- erbij en € 86.400,- eraf) is dit anders. [198] Ook blijkt dat naast de contante stortingen en overboeking op 25 januari 2010, op 18 januari en 28 januari contante geldbedragen worden gestort die dezelfde dag worden doorgeboekt om leningen af te lossen. Op 15 februari 2010 wordt nog eens € 23.800,- overgeboekt naar [bedrijf 9] , na voorafgaande stortingen van in totaal € 19.000,-. [199] Zonder de afwijkende bij- en afschrijvingen op 18, 25 en 28 januari en 15 februari 2010 passen de maanden januari en februari ook in het beeld van de andere maanden.
[aandeelhouder/bestuurder 4] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 19] [200] en die vennootschap was op haar beurt weer bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 14] [201] [aandeelhouder/bestuurder 4] heeft zich bij vragen over de transacties van 25 januari 2010 op zijn zwijgrecht beroepen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] het geldbedrag van € 47.600,- voorhanden heeft gehad op bankrekening [afkorting] , omdat dit een primaire rekening betreft die onder zijn beheer staat. Van dit geldbedrag is kort voor het overmaken naar [afkorting] in totaal € 39.000,- contant gestort.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het contant gestorte geldbedrag afkomstig is van een specifiek misdrijf. Voor de vraag of het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, moet de rechtbank de verschillende stappen van het stappenplan (zie rubriek 4.2) langslopen.
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Het gestorte geldbedrag is groot in relatie tot de reguliere inkomsten van [bedrijf 14] Het geld wordt (vrijwel) direct overgemaakt naar een bedrijf dat zich op papier bezig houdt met de handel in huishoudelijke artikelen en fietsonderdelen. [bedrijf 9] zou ook niet leveren aan ondernemers, maar aan particulieren. De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 7.2.4.2 vastgesteld dat [afkorting] onder beheer stonden van [verdachte] en dat die bankrekening door hem gebruikt werd om grote hoeveelheden contant geld te storten die uit misdrijf afkomstig waren.
[verdachte] heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van het geld, zodat geen sprake is van een verklaring die het witwasvermoeden onderuit haalt. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] het geldbedrag van € 39.000,- als onderdeel van de € 47.600,- op bankrekening [afkorting] heeft witgewassen door het geldbedrag voorhanden te hebben. Ook heeft [verdachte] de herkomst van dit geldbedrag verhuld en verhuld wie de rechthebbende op dit geldbedrag is, door als uiteindelijke ontvanger op een rekening van een bedrijf waarmee hij geen band lijkt te hebben contante stortingen te (laten) doen alvorens het door te (laten) storten naar een rekening waarover hij wel beschikken kan.
[naam getuige]
verklaarde als getuige dat hij twee keer een bedrag van € 10.000,- contant heeft gestort voor [alias 1] , waarvan een keer rechtstreeks op de rekening van [onderneming 1] Hij kreeg dit geld van [verdachte] . Afgaande op de periode van het dienstverband (september 2009 – juli 2010) en de stortingen van € 10.000,- op rekening [afkorting] zal deze storting op 31 december 2009 plaatsgevonden moeten hebben.
De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van het witwassen van dit geldbedrag, omdat wat dit geldbedrag betreft geen sprake is van een vermoeden van witwassen.
Daarvoor is van belang dat [naam getuige] het van [verdachte] gekregen geld op een bankrekening heeft gestort waarvan niet is komen vast te staan dat het een rekening was waarover [verdachte] het beheer had. Ook is niet komen vast te staan dat het geldbedrag nadat het gestort is op [afkorting] ten behoeve van [verdachte] is aangewend. Ook is van belang dat de transactie plaatsvindt aan het begin van de periode waarin bewezen kan worden dat [verdachte] via de witwasrekeningen heeft witgewassen en ook nog voordat de betrokkenheid van [verdachte] bij de strafbare feiten rond de kennismigranten bij [onderneming 1] vastgesteld kon worden (feiten 1-3, zie hiervoor in rubriek 5). Tegen deze achtergrond is de omstandigheid dat een mede-eigenaar van een groot horecabedrijf contant over € 10.000,- beschikt onvoldoende voor een vermoeden van witwassen.
[bedrijf 10]
Op de bankrekening van [bedrijf 10] worden op 14 en 15 februari 2011 zes contante geldbedragen van in totaal € 49.930,- gestort en vervolgens wordt er op 15 februari 2011 € 48.552,- overgemaakt naar [afkorting] . [202] Nadat het bedrag is bijgeschreven op rekening [afkorting] vinden er op deze rekening geen transacties meer plaats anders dan afschrijvingen van bankkosten totdat door het Openbaar Ministerie op 24 juni 2015 beslag wordt gelegd op het resterende saldo van € 48.295,45. [203]
[eigenaar 2] was eigenaar van [bedrijf 10] , een groothandel in dames- en herenkleding. [204] [eigenaar 2] verklaarde bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris eind 2020 dat het bedrijf [bedrijf 9] hem iets zegt en dat hij met hun handelde in schoenen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] het geldbedrag van € 48.552,- voorhanden heeft gehad op bankrekening [afkorting] , omdat dit een primaire rekening betreft die onder zijn beheer staat. Dit bedrag maakte onderdeel uit van een bedrag van € 49.930,-, bestaande uit contante stortingen op de rekening van [bedrijf 10] , kort voor de overboeking naar [afkorting] .
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het contant gestorte geldbedrag afkomstig is van een specifiek misdrijf. Voor de vraag of het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, moet de rechtbank de verschillende stappen van het stappenplan (zie rubriek 4.2) langslopen.
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Er wordt een groot geldbedrag met een contante herkomst overgemaakt naar bankrekening [afkorting] . De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 7.2.4.2 vastgesteld dat [afkorting] onder beheer stond van [verdachte] en dat die bankrekening door hem gebruikt werd om grote hoeveelheden contant geld te storten die uit misdrijf afkomstig waren. Het vermoeden dat de bijschrijving vanaf de bankrekening van [bedrijf 10] geen legale, reguliere bijschrijving betreft wordt onderstreept doordat het geld in februari 2011 op rekening [afkorting] wordt bijgeschreven en dat er daarna eigenlijk niets meer gebeurt met deze bankrekening tot aan de beslaglegging op het resterende saldo.
[verdachte] heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van het geld, zodat geen sprake is van een verklaring die het witwasvermoeden onderuit haalt.
[eigenaar 2] heeft wel een verklaring gegeven die – kort gezegd – erop neerkomt dat de transactie plaatsvond binnen een reguliere handelsrelatie tussen [bedrijf 9] en [bedrijf 10] . De rechtbank oordeelt dat deze verklaring wordt weersproken door wat over [bedrijf 9] kan worden vastgesteld en daarom vindt de rechtbank de verklaring van [eigenaar 2] ongeloofwaardig.
Opmerkelijk is dat [bedrijf 9] bij haar inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel laat opnemen niet aan andere ondernemingen te verkopen of als im- of exporteur op te treden. [205] Ook is van belang dat de rechtbank hiervoor in rubriek 7.2.4.2 heeft vastgesteld dat de contante stortingen op rekening [afkorting] (en rekening [afkorting] ) uit misdrijf afkomstig zijn. Uit de overige girale bijschrijvingen blijkt niet van verkoop aan particulieren. [206] Al met al blijkt niet dat [bedrijf 9] daadwerkelijk economisch actief is geweest. Dat maakt ook dat de door [eigenaar 2] gegeven verklaring voor de contante stortingen en overboeking op 14 en 15 februari 2011 niet kan kloppen.
Dan resteert de conclusie dat het witwasvermoeden overeind is gebleven en dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag op bankrekening [afkorting] aanwezig was en kort voor de bijschrijving contant is gestort op de bankrekening van [bedrijf 10] van misdrijf afkomstig is. [verdachte] heeft dit geldbedrag witgewassen door het op de bankrekening [afkorting] voorhanden te hebben. Ook heeft [verdachte] de herkomst van dit geldbedrag verhuld en verhuld wie de rechthebbende op dit geldbedrag is, door als uiteindelijke ontvanger op een rekening van een bedrijf waarmee hij geen band lijkt te hebben contante stortingen te (laten) doen alvorens het door te (laten) storten naar een rekening waarover hij wel beschikken kan.
7.3.
Zaaksdossier 3D [zaaknaam]
7.3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat [verdachte] samen met [ex vriendin verdachte] betrokken is bij [bedrijf 20] (hierna ook: [bedrijf 20] ). [verdachte] kon met [ex vriendin verdachte] beschikken over de bankrekening van [bedrijf 20] en de officier van justitie houdt [verdachte] met [ex vriendin verdachte] verantwoordelijk voor de overboeking van € 194.392,14 aan [vennoot] , temeer omdat € 150.000,- daarvan te herleiden is tot witwasrekeningen die bij [verdachte] in beheer zijn.
De officier van justitie vindt dat sprake is van een groot aantal omstandigheden die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen voor het geldbedrag van € 194.392,14. [verdachte] en [ex vriendin verdachte] hebben tegen dit vermoeden niets ingebracht.
7.3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt [verdachte] vrij te spreken van het witwassen van het geldbedrag van € 194.392,14. Door het ontbreken van bankafschriften van [bedrijf 20] over de relevante periode is niet inzichtelijk hoeveel geld er op die rekening stond en daarmee kan niet vastgesteld worden dat de in het dossier beschreven geldstroom daadwerkelijk aan [verdachte] kan worden toegeschreven. Ook moet [verdachte] worden vrijgesproken, omdat niet is bewezen dat [verdachte] betrokkenheid heeft gehad bij [bedrijf 20] .
7.3.3.
Oordeel van de rechtbank
7.3.3.1. (
(Ver)koop [hotel 2] en de geldtransacties
Op 20 april 2010 koopt [hotel 2] de exploitatie van [hotel 2] aan de [adres 5] van [familiebedrijf] voor een verkoopprijs van € 2.800.000,-, Hiervan moet € 1.500.000,- direct betaald zijn, € 500.000,- uiterlijk op 1 juli 2010 en voor de resterende € 800.000,- wordt door de koper van [hotel 2] een lening afgesloten bij de verkoper [familiebedrijf] [207]
[hotel 2] is op 1 april 2010 opgericht en kent als vennoten [vennoot 3] , [vennoot] en [vennoot 4] . [208] Bestuurder en enig aandeelhouder van [familiebedrijf] is [familieholding I] , waarvan [zoon 2] , [verdachte] en [dochter] de middellijke aandeelhouders zijn. [209]
Vanaf de bankrekening van [vennoot] is tussen 25 december 2009 en 5 augustus 2010 in 13 betalingen in totaal € 1.320.000,- betaald aan [familiebedrijf] , onder vermelding van ‘voorschot aankoop hotel’ of ‘aflossing [hotel 2] ’. Daarnaast is vanaf april 2010 in vijf betalingen vanaf de bankrekening van [vennoot] in totaal € 420.000,- aan de Rabobank betaald onder vermelding van ‘aflossing [hotel 2] ’. [210] [vennoot] ontving in de periode van 7 december 2009 en 5 augustus 2010 61 betalingen vanuit China via [bedrijfsnaam] , telkens € 20.000,- (waarvan na aftrek van ‘handlingskosten’ € 19.980,- overbleef). In totaal betrof het iets meer dan € 1.200.000,-. [211]
Ook ontvangt [vennoot] drie betalingen vanaf de bankrekening van [bedrijf 20] . Op 2 maart 2010 ontvangt [vennoot] € 49.980,50 (‘loan’), waarna op 3 maart 2010 € 50.000,- wordt overgemaakt naar [hotel 2] (‘voorschot aankoop hotel’). Op 17 maart 2010 ontvangt [vennoot] € 100.000,- (‘payments for goods loan’), waarna op 24 maart 2010 € 100.000,- wordt overgemaakt naar [hotel 2] (‘voorschot aankoop hotel’). [212] Op 6 april 2010 ontvangt [vennoot] nog € 44.411,64 (‘loan’) van [bedrijf 20] . Op 7 en 13 april 2010 wordt ook nog drie keer € 19.980,- ontvangen via [bedrijfsnaam] waarna op 18 april 2010 € 100.000,- aan de Rabobank wordt betaald (‘aflossing [hotel 2] ’).
[bedrijf 20] was het bedrijf van [ex vriendin verdachte] en haar broer [broer medeverdachte 2] . [213]
Voorafgaand aan de overboekingen van [bedrijf 20] naar [vennoot] op 2 maart 2010 en 17 maart 2010 is te zien dat vanaf Nederlandse bankrekeningen ( [afkorting] en [afkorting] ) geld wordt overgemaakt naar [bedrijf 20] .
Op 16 februari 2010 wordt op de bankrekening van [bedrijf 10] € 10.000,- contant gestort. Op 17 februari 2010 wordt vanaf de bankrekening van [bedrijf 10] € 12.852,- overgemaakt naar rekening [afkorting] . [214] Op 22 februari 2010 wordt op rekening [afkorting] € 25.000,- ontvangen van [onderneming 2] [215] Hiervan wordt op 4 maart 2010 € 10.000,- overgemaakt naar rekening [afkorting] . [216] Op diezelfde dag wordt er € 18.150,- contant gestort op rekening [afkorting] en op 5 maart 2010 wordt nog een bedrag van € 11.900,- ontvangen van [bedrijf 10] . [217] In totaal wordt er op [afkorting] tussen 17 februari 2010 en 5 maart 2010 € 52.902,- ontvangen, waarvan € 28.150,- terug te leiden is tot contante stortingen, € 14.752,- tot [bedrijf 10] en € 10.000,- tot [onderneming 2]
Op 9 maart 2010 wordt vanaf rekening [afkorting] € 50.000,- onder vermelding van ‘factuur’ overgemaakt naar [bedrijf 20] . [218] Ook op 9 maart 2010 wordt op rekening [afkorting] € 50.000,- ontvangen van [onderneming 2] en vervolgens wordt zonder nadere omschrijving vanaf [afkorting] € 50.000,- doorgeboekt naar [bedrijf 20] . [219] Vervolgens wordt op 17 maart 2010 € 100.000,- door [bedrijf 20] overgemaakt aan [vennoot] .
Eerder, op 26 februari 2010, worden op rekenging [afkorting] vier contante geldbedragen gestort van in totaal € 50.000,- en vervolgens wordt van deze rekening zonder nadere omschrijving € 50.000,- overgemaakt naar [bedrijf 20] . [220] Vier dagen later, op 2 maart 2010, wordt vanaf de rekening van [bedrijf 20] bijna € 50.000,- overgemaakt naar [vennoot] .
In totaal wordt voorafgaand aan de betalingen van [bedrijf 20] aan [vennoot] van 2 en 17 maart 2010 € 150.000,- vanaf [afkorting] en [afkorting] overgemaakt aan [bedrijf 20] , waarvan € 78.150,- terug te voeren is op contante stortingen. Gelet op de steeds korte periode tussen de bij- en afschrijvingen op de rekening van [bedrijf 20] staat voor de rechtbank vast dat het geld dat van [afkorting] en [afkorting] is ontvangen, gebruikt is om [vennoot] de aankoop van [hotel 2] te laten financieren.
7.3.3.2.
Is de (ver)koop van [hotel 2] een schijnconstructie?
De rechtbank vindt dat de (ver)koop van [hotel 2] aangemerkt moet worden als een schijnconstructie. Daarvoor is het volgende van belang.
De Rabobank heeft op 1 februari 2010 formeel aan de [familieholding I] laten weten aan te dringen op het afbouwen van de schuld aan de Rabobank door tussentijdse verkoop van exploitaties of onroerend goed van banken. Reden is dat bij [familieholding I] sprake is van liquiditeitsproblemen. Daarbij wordt verwezen naar plannen om onder meer [hotel 2] te verkopen voor 2,8 miljoen euro, waarbij de integrale verkoopopbrengst in mindering wordt gebracht op de uitstaande leningen van de [familieholding I] . Ook wordt opgemerkt dat die plannen nog geen grote impact hebben op het verlagen van de schuld aan de Rabobank. [221]
Tegen deze achtergrond is het opmerkelijk te noemen dat de kopers voor € 800.000,- (29% van de aankoopsom) een lening kunnen aangaan bij de verkopers. Het doel van de verkoop was immers – in opdracht van de bank – te komen tot aflossing van de bankschuld en daarvoor was de verkoopprijs van € 2.800.000,- nog onvoldoende.
De kopers verklaren over het kopen van [hotel 2] het volgende. [vennoot 3] verklaarde in 2014 dat hij van ongeveer € 1.000,- per maand rondkomt. [222] Over [hotel 2] verklaarde hij dat [vennoot] het financiële gedeelte regelde. [vennoot 3] kocht [hotel 2] omdat het een goede investering was, maar in eerste instantie wilde hij niet, omdat hij niet zoveel financiële middelen had. [223] [vennoot 4] verklaarde dat zij het hotel heeft gekocht als investering. Zij was benieuwd hoe een hotel werkt en [vennoot] zei dat het kon. Ze weet niet hoe de € 2.000.000,- is betaald die niet van [zoon 2] is geleend. [224] [vennoot 4] verklaarde in 2014 niet over een spaarrekening of vermogen te beschikken en verklaarde dat er op haar privé banktegoeden niet veel staat. [225]
Over [vennoot] bevat het dossier inkomensgegevens over de jaren voor de aankoop van [hotel 2] (2007-2009). In die jaren heeft hij jaarinkomens van € 18.659,- tot € 27.392,-. [226] [vennoot] verklaarde dat zij het hotel gekocht hebben omdat het een goede investering is. Een hotel is stabiel en makkelijk werken. [227] [vennoot] bleef ook in de cafetaria werken waar hij voor de aanschaf van [hotel 2] werkte, omdat hij hard moest werken om leningen af te lossen. [228]
Tot slot blijkt nog dat een deel van de aankoopsom voor [hotel 2] door de kopers wordt geleend via het buitenlandse [bedrijf 20] . Een geldbedrag dat voor een groot deel is terug te voeren op Nederlandse bankrekeningen die door [verdachte] , een van de indirect aandeelhouders van de verkopende vennootschap, worden beheerd. De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat [verdachte] die bankrekeningen heeft gebruikt om op grote schaal crimineel geld wit te wassen.
Dat inderdaad sprake is van een schijnconstructie wordt nog onderstreept door het volgende. [vennoot 3] heeft op verzoek van [vennoot] de leenovereenkomsten voor het verkrijgen van de financiering van de aankoop van [hotel 2] aan het onderzoeksteam overgelegd. Een van deze leenovereenkomsten betreft een lening tussen [broer medeverdachte 2] en [vennoot] voor € 200.000,- voor de aankoop van [hotel 2] . De lening heeft een looptijd van 10 jaar, vanaf 1 december 2009. [229] In de periode van 1 januari 2009 tot 2 september 2010 heeft [vennoot] geen geld op zijn bankrekening ontvangen van [broer medeverdachte 2] en dus ook niet deze lening van € 200.000,-. [230] Wel zijn in deze periode de hiervoor beschreven bedragen vanaf de bankrekening van [bedrijf 20] , het bedrijf van [broer medeverdachte 2] , aan [vennoot] overgeboekt.
[broer medeverdachte 2] is als getuige gevraagd naar de in dit zaaksdossier relevante transacties, maar daarover kan en/of wil hij vrijwel niets zeggen. [231] [vennoot] verklaart dat hij een lening heeft afgesloten met [bedrijf 20] , omdat er geld via [bedrijf 20] liep. Dit was geld van [familie vennoot] . [familie vennoot] had daarnaast ook zelf geld overgemaakt, in bedragen van € 20.000,-. [232]
Samenvattend is het beeld dat de [familie 1] op aandringen van de Rabobank hotels van de hand moest doen om te komen tot aflossing van bankleningen en dat de exploitatie van het [hotel 2] vervolgens wordt verkocht aan een vof zonder financiële middelen en zonder kennis van de hotelbranche, terwijl de vennoten voor ongeveer 29% de aankoopsom lenen van verkopers. Het risico dat deze forse lening niet afgelost zou worden is – als sprake is van een reguliere transactie – reëel. Daar komt bij dat ook een andere lening, de lening via [bedrijf 20] , door schimmigheid is omgeven en de uiteindelijke herkomst eveneens terug te voeren is op bankrekeningen die bij één van de verkopers in beheer zijn. Tot slot hebben [verdachte] en de andere betrokkenen voor deze opmerkelijke gang van zaken geen redelijke verklaring kunnen of willen geven.
Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat de verkoop van de exploitatie van [hotel 2] van [familiebedrijf] aan [hotel 2] een schijnverkoop betreft, blijkbaar bedoeld om schuldeiser Rabobank tevreden te houden, zonder dat sprake was van een daadwerkelijke verkoop van [hotel 2] .
7.3.3.3.
[verdachte] betrokken bij de transacties?
Bij de bespreking van zaaksdossier 2C heeft de rechtbank al geoordeeld dat [verdachte] het beheer had over de zogenaamde primaire rekeningen, waaronder [afkorting] en [afkorting] (zie rubriek 7.2.4.2). Daaruit volgt dat [verdachte] betrokken is bij het ontvangen van gelden op die rekeningen en het doorboeken van bedragen vanaf die rekeningen naar [bedrijf 20] . [verdachte] kan of wil geen (redelijke) verklaring geven voor de geldstromen vanaf zijn witwasrekeningen naar de bankrekening van [bedrijf 20] .
De gelden worden vanaf de rekening van [bedrijf 20] ter beschikking gesteld aan [vennoot] , ten behoeve van de aankoop van [hotel 2] . De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 7.3.3.2 geoordeeld dat daarbij sprake was van een schijnverkoop. Ook bleek dat op basis van het dossier geen sprake was van een sluitende constructie rondom de geldlening tussen [broer medeverdachte 2] ( [bedrijf 20] ) en [vennoot] . [verdachte] heeft van de schijnconstructie geprofiteerd omdat hij een van de verkopers was bij de ‘papieren’ verkoop van [hotel 2] .
De vraag die overblijft is of [verdachte] ook betrokken was bij het ontvangen van het geld door [bedrijf 20] en het doorboeken van het geld door [bedrijf 20] naar [vennoot] . De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en daarvoor is het volgende van belang.
Zoals hiervoor is opgemerkt was [bedrijf 20] het bedrijf van [ex vriendin verdachte] en [broer medeverdachte 2] . [ex vriendin verdachte] en [broer medeverdachte 2] zijn de
primary usersvoor het internetbankieren voor de gekoppelde euro- en dollarrekeningen van [bedrijf 20] en het
banking tokenis opgestuurd naar het Nederlandse adres van [ex vriendin verdachte] . [233] Hieruit volgt dat [ex vriendin verdachte] – in het algemeen – via internetbankieren toegang had tot de bankrekeningen van [bedrijf 20] .
[ex vriendin verdachte] verklaart dat zij het geld niet heeft overgemaakt en dat zij hiervan veel later op de hoogte is gesteld. De adapter die nodig was voor de overboekingen lag in haar woning, aldus [ex vriendin verdachte] . [234] [verdachte] heeft een relatie gehad met [ex vriendin verdachte] . [235]
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] ook betrokkenheid had bij het ontvangen en doorboeken van de geldbedragen die afkomstig waren van witwasrekeningen en zijn ontvangen op de bankrekening van [bedrijf 20] .
7.3.3.4.
Is sprake van witwassen?
De rechtbank heeft in rubriek 7.2.4.2 al vastgesteld dat de geldbedragen die contant zijn gestort op de rekeningen [afkorting] en [afkorting] van misdrijf afkomstig zijn en door [verdachte] zijn witgewassen doordat hij deze geldbedragen op die rekening voorhanden heeft gehad. Dit gold ook voor de contante geldbedragen die op 26 februari 2010 en 4 maart 2010 zijn gestort.
De rechtbank heeft in rubriek 7.2.4.3 al vastgesteld dat de contante geldbedragen die in februari 2011 op de rekening van [bedrijf 10] zijn gestort en zijn doorgeboekt naar [afkorting] van misdrijf afkomstig zijn en door [verdachte] zijn witgewassen doordat hij deze geldbedragen op die rekening voorhanden heeft gehad. De situatie is hetzelfde voor het geldbedrag dat contant is gestort op 16 februari 2010 en dat onderdeel uitmaakt van de overboeking van 17 februari 2010 naar [afkorting] .
De overige geldbedragen die van [onderneming 2] en [bedrijf 10] afkomstig zijn kunnen niet rechtstreeks gekoppeld worden aan een contante storting waarvoor geen legale verklaring is of een andere criminele herkomst. In zoverre kan niet vastgesteld worden dat sprake is van een oorspronkelijk criminele herkomst. Wel is sprake van vermenging op rekening [afkorting] doordat geld afkomstig van [onderneming 2] en [bedrijf 10] samen met contant gestort geld op de rekening [afkorting] en eerder contant gestort geld op de rekening van [bedrijf 10] gezamenlijk wordt overgemaakt naar [bedrijf 20] . Deze overboeking en de overboeking vanaf [afkorting] (waarvan de vastgestelde herkomst [onderneming 2] was) naar [bedrijf 20] zijn gezamenlijk overgemaakt naar [vennoot] .
Het voorgaande betekent dat [verdachte] in totaal € 150.000,- heeft witgewassen door het voorhanden te hebben, het over te maken en het te gebruiken voor de financiering van de schijnaankoop van [hotel 2] door [hotel 2] Met deze witwasconstructie heeft [verdachte] ook de herkomst van het geld verhuld en verhuld wie de rechthebbende hierop is.
De rechtbank vindt niet bewezen dat [verdachte] de € 44.411,64 die op 6 april 2010 door [bedrijf 20] aan [vennoot] is overgemaakt, heeft witgewassen. Deze transactie is niet mogelijk gemaakt door de € 150.000,- die eerder vanaf [afkorting] en [afkorting] naar [bedrijf 20] is overgemaakt (dat geld was simpel gezegd op na de overboekingen van 2 en 17 maart 2010). Ook blijkt uit het dossier niet van een andere herkomst dan de bankrekening van [bedrijf 20] zodat er geen bewijs is van de criminele herkomst. Tot slot kan ook niet vastgesteld worden dat het geldbedrag vermengd is geraakt met gelden waarvan wel bewezen kan worden dat [verdachte] die heeft witgewassen. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken voor zover aan hem ten laste is gelegd dat hij in dit zaaksdossier meer dan € 150.000,- heeft witgewassen.
7.4.
Zaaksdossier 2B Geldsmokkel [naam 14] (13NAG)
7.4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat [verdachte] € 76.000,- heeft witgewassen.
7.4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat niet is bewezen dat [verdachte] betrokken is geweest bij het witwassen van het geldbedrag van € 76.000,-, zodat [verdachte] van dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 4 moet worden vrijgesproken.
De verdediging is niet in de gelegenheid gesteld om [naam 9] te ondervragen, omdat verzoeken daartoe door de rechtbank zijn afgewezen. De verdediging stelt in het licht van de Keskin-jurisprudentie dat zijn verklaring daarom niet zomaar voor het bewijs gebruikt mag worden.
7.4.3.
Oordeel van de rechtbank
7.4.3.1.
De transacties
Op 5 april 2013 wordt op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] (hierna ook: [afkorting] ) op naam van [bedrijf 21] . i.o. een contant geldbedrag van € 9.950,- gestort. Op 9 april 2013 wordt vanaf deze rekening € 9.945,- overgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] (hierna ook: [afkorting] ) op naam van [bedrijf 22] Voorafgaand aan de contante storting was het saldo op de rekening € 1,95 en na de overboeking is het saldo € 3,05. [236]
Op 5 april 2013 wordt op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] (hierna ook: [afkorting] ) op naam van [bedrijf 22] een bedrag van € 5.000,- en een bedrag van € 10.000,- contant gestort. Op 8 april 2013 wordt vanaf [afkorting] € 15.000,- overgemaakt naar [afkorting] . Voor en na deze transacties was het saldo op [afkorting] € 0,00. [237]
Op 5 april 2013 wordt op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] (hierna ook: [afkorting] ) op naam van [bedrijf 21] . i.o. een bedrag van € 9.950,- contant gestort. Op 9 april 2013 wordt dit bedrag overgeboekt naar [afkorting] . Voor en na deze transacties was het saldo op [afkorting] € 0,00. [238]
Op 5 april 2013 wordt op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] (hierna ook: [afkorting] ) op naam van [bedrijf 23] een bedrag van € 10.000,- contant gestort. Op 9 april 2013 wordt vanaf deze bankrekening € 10.000,- overgemaakt naar [afkorting] . Voor en na deze transacties was het saldo op [afkorting] € 0,00. [239]
Op 5 april 2013 wordt op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] (hierna ook: [afkorting] ) op naam van [bedrijf 24] een bedrag van € 10.000,- contant gestort. Op 9 april 2013 wordt vanaf deze bankrekening € 10.000,- overgemaakt naar [afkorting] . Voor en na deze transacties was het saldo op [afkorting] € 0,00. [240]
Op 5 april 2013 wordt op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] (hierna ook: [afkorting] ) op naam van [bedrijf 27] . een bedrag van € 10.050,- contant gestort. Op 9 april 2013 wordt vanaf deze bankrekening € 9.250,- overgemaakt naar [afkorting] . Voor en na deze transacties was het saldo op [afkorting] € 0,00. [241]
Op 5 april 2013 wordt op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] (hierna ook: [afkorting] ) op naam van [bedrijf 23] een bedrag van € 5.050,- contant gestort. Op 9 april 2013 wordt vanaf deze bankrekening € 3.480,- overgemaakt naar [afkorting] . Voorafgaand aan de contante storting was het saldo op de rekening € -1.566,05 en na de overboeking is het saldo € 3,95. [242]
Hieruit volgt dat op 5 april 2013 op verschillende bankrekeningen in totaal € 70.000,- wordt gestort en dat op 8 en 9 april 2013 hiervan in totaal € 67.625,- wordt overgemaakt naar [afkorting] . Deze overboekingen waren geen van allen mogelijk zonder de voorafgaande contante geldstortingen.
Op 5 april 2013 was ook op [afkorting] een contant geldbedrag gestort van € 10.000,-. Na de bijschrijvingen vanaf de hiervoor genoemde rekeningen wordt op 9 april 2013 een geldbedrag van € 76.000,- overgemaakt naar [bedrijf 25] Ook wordt er dan € 64,- afgeschreven aan kosten (€ 55,- voor de overboeking en € 9,- voor de spoed). Voorafgaand aan de contante storting was het saldo op [afkorting] € 1.023,37 en na de overboeking van € 76.000,- was het saldo op [afkorting] € 537,63 [243]
Dit betekent dat de overboeking van € 76.000,- op 9 april 2013 volledig te herleiden is tot contante geldstortingen op 5 april 2013.
De contante stortingen op 5 april 2013 hebben plaatsgevonden in Amsterdam bij automaten bij de [adres bankfiliaal] (13:36 en 13:38 uur), [plein] (13:53, 13:56, 14:51 en 14:55 uur), het [adres bankfiliaal] (14:14 uur) en het [adres bankfiliaal] (14:27 en 14:29 uur). [244] Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van [naam 9] komt naar voren dat hij om 12:29 uur gebruik maakt van de zendmast op de locatie [adres zendmast 4] te Amsterdam en om 13:40 uur maakt hij gebruik van de zendmast op de locatie [adres zendmast 5] . [245]
7.4.3.2.
De bedrijven
[bevoegd functionaris] is de bevoegd functionaris van [bedrijf 21] . i.o., [246] [bedrijf 23] [247] en [bedrijf 22] [248] [bevoegd bestuurder bedrijf 26] is de bevoegd bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 26] [249] en die bv is op haar buurt weer bevoegd functionaris van [bedrijf 27] [250] en [bedrijf 24] [251]
[bevoegd functionaris] verklaarde dat ze de bedrijven [bedrijf 22] en [bedrijf 21] . op haar naam heeft staan, maar dat de bedrijven niet van haar zijn. Ze heeft [bevoegd bestuurder bedrijf 26] geholpen met het opstarten. [252] Ook het bedrijf [bedrijf 23] heeft zij ingeschreven voor [bevoegd bestuurder bedrijf 26] . [253]
[bevoegd bestuurder bedrijf 26] verklaarde dat hij [bedrijf 24] en [bedrijf 27] heeft opgericht voor [alias 2] . [254] Hij herkent [alias 2] op de getoonde foto, [255] en dat was een foto van [naam 9] . [256] [bevoegd bestuurder bedrijf 26] heeft er ook voor gezorgd dat er rekeningen op naam van zijn vriendin ( [bevoegd functionaris] ) werden geopend. [257]
Op 16 april 2013 is de woning van [naam 9] doorzocht en daarbij is een bankpas van [afkorting] aangetroffen, net als stortingsbewijzen van (andere stortingen) op [afkorting] , [afkorting] en [afkorting] . Ook zijn er papieren aangetroffen met kennelijk inloggegevens/bankpasgegevens van rekeningen van [bedrijf 26] , [bedrijf 24] , [bedrijf 27] , [bedrijf 22] , [bedrijf 23] en [bedrijf 21] . Bovenaan deze brief met inloggegevens staat: “Beste [alias 2] . Hierbij conform afspraak”. [258]
7.4.3.3.
De tapgesprekken
Het dossier bevat verschillende uitwerkingen van telefoongesprekken die relevant zijn voor de vraag of [verdachte] betrokkenheid heeft gehad bij de transactie van € 76.000,-.
Op 8 april 2013 wordt [naam 9] gebeld door [verdachte] en [verdachte] zegt in dat gesprek ‘Het moet in Amerikanen 98500’. [259] In april 2013 was $ 1,- gelijk aan € 0,7725 [260] en $ 98.500,- dus ongeveer € 76.000,-. Op 9 april 2013 hebben [naam 9] ( [afkorting] ) en [verdachte] ( [afkorting] ) weer telefonisch contact:
“ [afkorting] : Hij staat nog in de behandeling staat erop
[afkorting] : Hij is in behandeling in principe ik heb wel verstuurd maar hij is in behandeling opgegeven maar normaal gesproken maar moet naar het saldo dan weg.
[afkorting] : Als je kijkt naar het beschikbare saldo is het gelijk aan het saldo
[afkorting] : ja… oja het is weg
[afkorting] : hij is weg
[afkorting] : bel maar 1000% hij is weg” [261]
Later die dag belt [verdachte] ( [afkorting] ) met [eigenaar 2] [262] (S):
“ [afkorting] : Deze dingen daar naartoe overmaken/daarin slaan, dat is wat langzamer geworden. (…)
[afkorting] : Wat, is er in China of hier vertraging opgelopen.
[afkorting] : Nederland (…)
Vandaag zal het overgemaakt worden en morgen komt het aan. (…)
Rekening China daarom, dan erin doen is.. eh ik maakt het over naar [kennis verdachte] , naar [kennis 2] . (…)
[kennis 2] dan hij/zij, [kennis verdachte] vroeg me, ik morgenochtend om negen uur meteen overmaken naar hem, meteen overmaken.. ik nu, ik nu een bericht gestuurd naar de oude(re) vrouw en gezegd dat ik daar net ben aangekomen. (..)
He. Ik heb het nummer, jou nummer al aan haar gegeven ‘als je het ontvangen hebt moet je contact met mij opnemen’, zo heb ik gezegd.” [263]
Om 10 april 2013 om 01:11 uur wordt door [verdachte] een SMS-bericht verstuurd naar [nummer] : “
Mevrouw [naam 10] : Hallo! Ik ben vandaag aangekomen in [plaats 3] , mijn telefoonnummer is [telefoonnummer] . Deze ochtend zal mijn kennis het geld op jouw rekening storten (…)” [264]
Om 10:20 uur bellen [verdachte] ( [afkorting] ) en [naam 9] (W):
“ [afkorting] : Die jongen is weggelopen. Is nog niet aangekomen man. (…)
Hebben ze die geld ook genomen of niet?
[afkorting] : ja euh. 55 euro. Euh…
[afkorting] : 55 euro aan die jongen meegegeven?
[afkorting] : Ja, enne…ne- negen euro extra (…)
[afkorting] : Ik heb met ze tante gebeld en die zegt die jongen is niet gekomen.” [265]
Om 11:12 uur belt [verdachte] ( [afkorting] ) met [kennis verdachte] ( [afkorting] ):
“ [afkorting] : Het geld is al overgemaakt, het geld is verkeerd overgemaakt in plaats van 608600 heeft hij/zij er 606800 overgemaakt. (…)
Wat jij hebt overgemaakt is euro’s, niet Amerikaanse dollars. Wat ontvangen is zijn euro’s, 76.000 euro. (…)
Klopt het bedrag? Is het 76.000 euro?
[afkorting] : Zo ongeveer (…) als jij het niet nodig hebt dan reken ik met je af als je naar Europa komt.
[afkorting] : Geen probleem, geen probleem, zeg eerst tegen hem/haar: Wat nu overgemaakt is is 606800 (...) verschil tussen 8600 en 6800 is.. 1800rm, dat zal straks overgemaakt worden (…)
Hoe dan ook, het is al overgemaakt (…)
606800 is al overgemaakt” [266]
Om 12:36 uur belt [verdachte] ( [afkorting] ) als ‘mijnheer [vennoot] ’ met een onbekende vrouw ( [nummer] ) (NN):
“ [afkorting] : Hallo ik ben mijnheer [vennoot] (…)
Ik ben nu bij jullie daar in [land] (…)
Bank, hij/zij gaat het vandaag overmaken, kan jij op internet even controleren, hij/zij heeft de 1e keer overgemaakt 606800
NN: Ik heb net gecontroleerd, het is niet aangekomen. (…)
[afkorting] : (…) ik zal mijn kennis in China vragen jou te bellen.” [267]
Om 12:38 uur belt [verdachte] met [kennis verdachte] en vraagt [verdachte] of [kennis verdachte] degene wil bellen die [verdachte] die dag een berichtje gestuurd had. [verdachte] zegt dat degene die het geld heeft gestuurd [geldstuurder] heet en de ontvanger heet [geldontvanger] . [verdachte] zegt dat [kennis verdachte] moet zeggen dat hij een kennis is van [eigenaar 2] . [verdachte] zegt dat [vennoot] [kennis verdachte] heeft gevraagd het geld over te maken. [268]
Op 11 april 2013 bellen [verdachte] ( [afkorting] ) en [kennis verdachte] ( [afkorting] ) met elkaar:
“ [afkorting] : Ja, het geld dat hebben ze ontvangen, hij/zij heeft mij al gebeld. (…)
Vandaag na het overmaken is er nog 2000 overgebleven.
[afkorting] : Je hebt 2000 over, geef niet. Ok. Goed. Hoeveel heb je overgemaakt?
[afkorting] : Volgende keer dat ik kom geeft ik het je. (…)
Je maakte over in valuta, omzetten in rmb, er was over. Aan hem/haar is gegeven 608600, dat is al gegeven.” [269]
7.4.3.4.
Is sprake van witwassen?
De rechtbank concludeert op basis van de bij [naam 9] aangetroffen bankpassen met de bijbehorende codes op een brief die kennelijk aan hem gericht is, de verklaring van [bevoegd bestuurder bedrijf 26] dat hij de bv’s voor [alias 2] (die hij op de foto herkent als [naam 9] ) en de zendmastgegevens van de telefoon van [naam 9] die passen bij de locaties van de stortingen af dat [naam 9] € 80.000,- aan contant geld op verschillende rekeningen heeft gestort. De rechtbank leidt uit de geldstromen en de telefoongesprekken af dat daarvan € 76.000,- is overgemaakt naar China. Dat bedrag is omgezet in RMB’s en daarvan is 608.600,- overgemaakt ten behoeve van [eigenaar 2] die in [land] verblijft. [verdachte] heeft zoals blijkt uit de weergegeven tapgesprekken hierbij een coördinerende rol doordat hij contacten onderhoudt met zowel [naam 9] , als de partijen in China en [land] . Uit dit telefoonverkeer blijkt ook van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende partijen bij deze geldtransacties.
De vraag die resteert is of sprake is van een geldbedrag dat uit misdrijf afkomstig is. Daarvoor is van belang dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het geldbedrag afkomstig is van een specifiek misdrijf. Voor de vraag of het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, moet de rechtbank de verschillende stappen van het stappenplan (zie rubriek 4.2) langslopen.
De rechtbank vindt dat sprake is van een witwasvermoeden. Daarvoor is van belang dat in korte tijd op verschillende bankrekeningen van bv’s in oprichting op naam van katvangers contante geldbedragen worden gestort en die geldbedragen op één rekening worden samengevoegd en vervolgens via China worden doorgeboekt naar [land] . Ook is van belang dat de telefoongesprekken waarbij de transacties worden gecoördineerd voor een deel in versluierd taalgebruik plaatsvinden.
[verdachte] heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van het geld, zodat geen sprake is van een verklaring die het witwasvermoeden onderuit haalt. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] het geldbedrag van € 76.000,- heeft witgewassen, doordat hij samen met anderen de herkomst van het geldbedrag heeft verhuld en verhuld heeft wie de rechthebbende op dit geldbedrag is. Ook heeft [verdachte] samen met anderen het geldbedrag voorhanden gehad en overgedragen.
7.5.
Conclusies wat betreft feit 4
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [verdachte] grote geldbedragen heeft witgewassen met behulp van een achttal primaire rekeningen en de rechtbank heeft ook vastgesteld dat [verdachte] via [naam 9] geld heeft witgewassen en het naar het buitenland heeft gestuurd en tot slot dat [verdachte] via witwasrekeningen en [bedrijf 20] heeft bijgedragen aan de financiering voor de kopers bij de schijn(ver)koop van het [hotel 2] .
[verdachte] heeft de witgewassen geldbedragen voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of daar gebruik van gemaakt. Ook heeft hij van de witgewassen geldbedragen verhuld wat de herkomst was en wie de rechthebbenden waren. Bij een deel van de witwasgedragingen heeft [verdachte] samengewerkt met een ander of anderen (medeplegen) en bij een deel van de witwasgedragingen is dit niet vast te stellen (plegen).
Tot slot vindt de rechtbank bewezen dat [verdachte] van het (mede)plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Daarvoor is de lengte van de periode waarin de verschillende witwasgedragingen plaatsvonden van belang, net als het aantal transacties en de omvang van het in totaal witgewassen geldbedrag.

8.Zaaksdossier 2A Geldsmokkel CSA (feiten 5 en 6)

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat [verdachte] de feiten 5 (witwassen) en 6 (overtreding Algemene douanewet) heeft begaan.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de feiten 5 en 6 niet zijn bewezen en verzoekt [verdachte] daarvan vrij te spreken.
Niet ter discussie staat wat de verdediging betreft dat [verdachte] het geldbedrag van € 65.900,- voorhanden heeft gehad, maar niet is bewezen dat het geldbedrag van € 65.900,- uit misdrijf afkomstig is. Daarbij stelt de verdediging dat de verklaring van [airlinemedewerker 4] en tapgesprekken met hem niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, omdat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om hem als getuige te horen.
Wat betreft het overtreden van de Algemene douanewet stelt de verdediging dat [verdachte] niet zelfstandig de Algemene douanewet heeft overtreden. Ook stelt de verdediging dat [verdachte] niet het opzet had om de Algemene douanewet (samen met anderen) te overtreden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat [verdachte] feit 5 als pleger en feit 6 als medepleger heeft begaan.
8.3.1.
De gebeurtenissen
Op 3 mei 2013 controleert de Douane de bemanning van een vlucht van China Southern Airlines (CSA) van Schiphol naar China. Bij [airlinemedewerker 1] werden in één envelop 200 biljetten van € 50,- (totaal: € 10.000,-) aangetroffen. [270] Bij [airlinemedewerker 2] werden in één envelop eveneens 200 biljetten van € 50,- (totaal: € 10.000,-) aangetroffen. [271] Bij [airlinemedewerker 3] werden in één envelop 2 biljetten van € 100,- en 194 biljetten van € 50,- (totaal: € 9.900,-) aangetroffen. [272] Bij [airlinemedewerker 4] is in totaal € 36.000,- aangetroffen in twee enveloppen en een portemonnee. In de eerste envelop 200 biljetten van € 50,-, in de tweede envelop 252 biljetten van € 50,- en in de portemonnee 8 biljetten van € 500,-, 5 biljetten van € 200,- en 84 biljetten van € 100,-. [273] In totaal is onder [airlinemedewerker 1] , [airlinemedewerker 2] , [airlinemedewerker 3] en [airlinemedewerker 4] € 65.900,- aangetroffen.
[airlinemedewerker 1] heeft verklaard dat [airlinemedewerker 4] het geldbedrag van € 10.000,- in een koffer had zitten en aan haar gevraagd heeft of zij hem wilde helpen door te zeggen dat het geld van haar was. Vervolgens heeft zij de koffers van haar en [airlinemedewerker 4] omgewisseld. [274] [airlinemedewerker 2] verklaarde dat zij een zwarte tas met een envelop met geld uit een tas van [airlinemedewerker 4] had gepakt, omdat [airlinemedewerker 4] maar bleef zeggen dat zij het mee moest nemen. [275] [airlinemedewerker 3] verklaarde dat zij van [airlinemedewerker 4] een jas uit een gele tas moest halen en dat er volgens [airlinemedewerker 4] € 10.000,- in zou zitten. [276] [airlinemedewerker 4] verklaarde dat hij zijn collega’s heeft geroepen toen hij zag dat er een controle was en dat hij hen heeft gevraagd om € 10.000,- van hem bij zich te dragen en dat [airlinemedewerker 1] zijn koffer heeft gepakt, [airlinemedewerker 3] zijn jas en [airlinemedewerker 2] zijn toilettas. [277] [airlinemedewerker 4] verklaarde ook dat [verdachte] hem het geld heeft gegeven voor het vertrek uit het hotel [ [hotel 3] ] en dat in China iemand hem zou bellen om het geld op te halen. [verdachte] zou verteld hebben dat het om € 65.000,- ging. [278] In de telefoon van [airlinemedewerker 4] staat [verdachte] vermeld als [verdachte] . [279] [verdachte] heeft verklaard dat hij € 66.000 aan [airlinemedewerker 4] heeft gegeven. [280]
Bij de Douane is nagevraagd of [airlinemedewerker 5] , [airlinemedewerker 2] , [airlinemedewerker 3] of [airlinemedewerker 4] aangifte hebben gedaan van een bedrag van € 10.000,- of meer en dit bleek niet het geval te zijn. [281]
Op 5 mei 2013, om 12:17 uur belt [verdachte] ( [afkorting] ) met [vrouw airlinemedewerker 5] ( [afkorting] ), de vrouw van [airlinemedewerker 4] :
“ [afkorting] : Over dat geld, dat geld bij de Nederlandse douane, er hoeft alleen maar een bewijs te zijn van de herkomst, dan is het goed. Dan is het goed (ntv) kan het afgegeven worden?
[afkorting] : Een bewijs van herkomst, als het China betreft, dan heb ik wel mensen die dat bewijs kunnen geven, een bedrijf zo gezegd, China, daarom als ik hem zeg van wie en wie het in China is, dan kan ik hier een verklaring laten komen, hij hoeft alleen maar belasting af te dragen, dan is er niets aan de hand. Dus daarom zoek ik iemand om er heen te gaan om het hem te zeggen. (…)
Hij heeft er maar zes, hij heeft in totaal maar 50 RMB, ik in China, [plaats 4] , daar iemand zoeken die geld heeft, daar zijn er heel veel van. (…)
Hij zegt dat het vanuit China is meegenomen, om horloges te kopen. Ik hier heb in China wel mensen die daarin kunnen voorzien. Daarom zoek ik nu iemand..” [282]
Vervolgens belt [verdachte] ( [afkorting] ) om 12:23 uur met [ex vriendin verdachte] ( [afkorting] ):
“ [afkorting] : Kan jij misschien oude [administratievoerder] bellen en even tegen hem zeggen. Zeg jij maar dat hij een kennis 500.000 rmb heeft gegeven, nee 60.000 aan hem gegeven eh.. 60.000 eh. Hoeveel, eh 60.000 euro aan hem gegeven om naar Europa te gaan een horloge te kopen. Oude [administratievoerder] voert toch heel veel administratie op in China?
[afkorting] : Ik.. ik kan hem morgen waarschijnlijk wel ontmoeten, laat ik het morgen tegen ze zeggen (…)
Of ik kan het tegen [kennis verdachte] zeggen, tegen [kennis verdachte] zeggen zou waarschijnlijk geen probleem zijn. (…)
Rechtstreeks dat wil zeggen van [kennis verdachte] dat zeggen, dat kan ook.
[afkorting] : Kan [kennis verdachte] bewijzen..eh..je gaat het zeggen dat het van [kennis verdachte] is?
[afkorting] : dat mag zeker toch wel?
[afkorting] : Moet [kennis verdachte] in China veel belasting betalen? (…)
Heb je wel eens gehoord dat [kennis verdachte] soms belasting betaald? Het is niet dat alles gedaan wordt als niks en dan geen belasting betalen.” [283]
8.3.2.
Is sprake van witwassen?
Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is van een specifiek misdrijf. Voor de vraag of het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, moet de rechtbank de verschillende stappen van het stappenplan (zie rubriek 4.2) langslopen.
Witwasvermoeden
De rechtbank vindt dat sprake is van een witwasvermoeden. Daarvoor zijn de hoogte van het contante bedrag (ruim € 65.000,-) en de aangetroffen biljetten (hoofdzakelijk van € 50,-, maar ook € 100,-, € 200,- en € 500,- biljetten) van belang. Ook betrekt de rechtbank daarbij dat [airlinemedewerker 4] kort voor de controle het geldbedrag in kleinere hoeveelheden heeft onderverdeeld onder collega’s en dat geen van hen het geldbedrag bij de Douane heeft aangegeven. Tot slot betrekt de rechtbank daarbij de inhoud van de weergegeven telefoongesprekken, waaruit de rechtbank de conclusie trekt dat [verdachte] op zoek is naar iemand die wil verklaren dat hij/zij het geld aan [airlinemedewerker 4] heeft gegeven, waarbij het kennelijk niet belangrijk is wie dat wil verklaren, als diegene in China maar belasting betaalt.
Verklaring van [verdachte]
heeft op de zitting van 2 februari 2021 voor het eerst een verklaring afgelegd met betrekking tot dit geldbedrag. Die verklaring komt in de kern op het volgende neer. Vliegtuigpersoneel van CSA verbleef tussen de vlucht naar Schiphol en de terugvlucht naar China in het [hotel 3] . Het ging om 45 à 50 personen per dag, 365 dagen per jaar. Die personen ontvingen in het hotel ‘zakgeld’ wat door het hotel werd uitgekeerd, van bedragen van € 100,- of € 200,- tot wel € 2.500,- per persoon. [verdachte] ontving maandelijks een voorschot van CSA van € 200.000,- tot € 250.000,- en dit geld werd – met uitzondering van de eerste keer – contant aan [verdachte] gegeven. Het geld kreeg [verdachte] via de financieel manager van CSA Schiphol Rijk (aanvankelijk [financieel manager 1] , later [financieel manager 2] ). Voor het ontvangen van het geld werd hij gebeld door [financieel manager 1] . Zij kwam het geld soms brengen, en soms moest [verdachte] het ophalen, bij CSA op Schiphol of bij het Rotterdamse filiaal van de Bank of China, waar [financieel manager 1] het dan opgenomen had.
Op de avond van 2 mei 2013 werd [verdachte] door [naam CEO CSA] , CEO van CSA, gevraagd om een deel van het overgebleven voorschot terug te sturen naar China. Vervolgens heeft hij de volgende dag het geld aan [airlinemedewerker 4] meegegeven.
Ter onderbouwing van deze verklaring is gewezen op de verklaring van [verklaringgever] , die bevestigt dat sprake was van een zakgeldregeling, het contract tussen het [hotel 3] en CSA waar de zakgeldregeling in artikel 14
(On arrival the captain will hand the flying document to receptionist for attached to the folio regarding to the payment. The flying document and invoice had to signed by the captain of that flight.)zou zijn beschreven en bonnetjes die door de verdediging op 11 februari 2021 zijn overgelegd.
Hoe waardeert de rechtbank deze verklaring?
Uitgaande van de verklaring van [verdachte] zou CSA, een grote internationale speler in de luchtvaartbranche, elke maand zeker € 200.000,- contant aan [verdachte] geven. De overeenkomst biedt geen ondersteuning dat [verdachte] ‘zakgeld’-geld contant voorgeschoten krijgt; voor zover de overeenkomst al ondersteuning biedt voor de zakgeldregeling.
Van belang is ook dat de verklaring van [verklaringgever] geen steun biedt voor de verklaring van [verdachte] dat het geldbedrag van € 65.900 afkomstig is uit het contante voorschot voor de zakgeldregeling. [verklaringgever] verklaarde namelijk dat het zakgeld voorschot medio 2012 is gestopt, ook omdat het onveilige situaties creëerde om met veel geld op straat te lopen. [284] Ook de door de verdediging overgelegde bonnetjes (bijlage 3 bij pleidooi) bieden daarvoor geen ondersteuning, omdat die betrekking hebben op lage bedragen en allemaal gerelateerd zijn aan vluchten uit 2011. Verder past de verklaring van [verdachte] op geen enkele manier bij de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken van 5 mei 2013, waarin [verdachte] kort na het aantreffen van het geld in China een ‘bewijs van herkomst’ probeert te regelen. Over die telefoongesprekken kon of wilde [verdachte] geen verklaring afleggen.
Tot slot betrekt de rechtbank bij de waardering van de verklaring dat [verdachte] deze verklaring pas in een zéér laat stadium heeft afgelegd, te weten op 2 februari 2021 tijdens de inhoudelijke behandeling. [verdachte] heeft zich in 2013 bij de FIOD en in 2016 bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling is [verdachte] in november 2020 op verzoek van de verdediging uitgebreid als verdachte gehoord bij de rechter-commissaris en ook toen heeft [verdachte] nog gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht voor wat betreft de feiten 5 en 6.
Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van [verdachte] die een legale herkomst van het geldbedrag van € 65.900,- zou moeten aanwijzen op voorhand hoogst onwaarschijnlijk vindt.
Dit betekent ook dat de rechtbank bewezen vindt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen door het geldbedrag voorhanden te hebben en over te dragen en door de herkomst te verhullen en te verhullen wie de rechthebbende op het geldbedrag is. De rechtbank vindt niet bewezen dat [verdachte] bij het witwassen nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen, omdat niet vastgesteld kan worden dat die anderen ook wisten dat het geld van misdrijf afkomstig was. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank [verdachte] daarom vrijspreken.
8.3.3.
Overtreding Algemene douanewet
[verdachte] heeft op 3 mei 2013 € 65.900,- meegegeven aan [airlinemedewerker 4] , waarvan [verdachte] wist dat het crimineel geld betrof. De bedoeling van die gedragingen was juist dat [airlinemedewerker 4] dit geld niet zou aangeven bij de Douane, zodat het criminele geld buiten het zicht van de autoriteiten naar China overgebracht zou worden. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] opzet had op het samen met [airlinemedewerker 4] en zijn collega’s niet aangeven van het totaalbedrag van € 65.900,-.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] als medepleger feit 6 heeft begaan.
8.3.4.
De verklaring van [airlinemedewerker 4]
De rechtbank heeft in de bewijsconstructie voor de feiten 5 en 6 gebruik gemaakt van de verklaringen van [airlinemedewerker 4] . [airlinemedewerker 4] betreft een aanvankelijk toegewezen getuige, die uiteindelijk niet is gehoord. De rechtbank heeft later geoordeeld dat het verzoek om [airlinemedewerker 4] alsnog te horen afgewezen moet worden, omdat het niet te verwachten was dat hij binnen aanvaardbare termijn gehoord kon worden door zijn verblijf in China.
De rechtbank vindt de verklaringen van [airlinemedewerker 4] niet ‘sole or decisive’. Daarbij is van belang dat de verklaring van [airlinemedewerker 4] , wat betreft het door [verdachte] aan [airlinemedewerker 4] geven van het geld, wordt ondersteund door de eigen verklaring van [verdachte] .

9.Zaaksdossiers 3A ( [hotel 1] ) en 2D (Buitenlandse rekeningen)(feit 7-10)

9.1.
Inleiding op het zaaksdossier
De feiten 7 tot en met 10 van de tenlastelegging zien op de aanschaf van [hotel 1] door (vennootschappen van) [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] . De aankoop van [hotel 1] is grotendeels gefinancierd met een geldlening van de Rabobank van ongeveer € 4.500.000,- en daarnaast is een bedrag van ongeveer € 1.500.000,- afkomstig van Chinese bankrekeningen.
Op papier is het geld uit China geleend van [geldlener 1] , [geldlener 2] , [geldlener 3] (of [geldlener 3] ) en [naam 4] . De verdenking is echter dat sprake is van een zogenaamde loanbackconstructie en dat het ‘geleende’ geld in werkelijkheid afkomstig is van de Luxemburgse en Zwitserse bankrekeningen waarover [verdachte] , [zoon 2] en/of [dochter] het beheer hadden en dat zij dit geld via China ‘van zichzelf hebben geleend’.
Nadat [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] [hotel 1] hebben gekocht zijn door de gemeente Amsterdam in het kader van vergunningsprocedures vragen gesteld naar het Chinese deel van de financiering van [hotel 1] . In die procedure zijn vanuit [hotel 1] vier leenovereenkomsten ingebracht tussen enerzijds [hotel tussenholding B.V. 1] en anderzijds [geldlener 1] , [geldlener 2] , [geldlener 3] of [naam 4] . Ook zijn bankverklaringen/vermogensverklaring overgelegd waaruit zou blijken dat de geldverstrekkers in China grote klanten van de bank zijn en/of veel aan valutahandel deden.
De verdenking is dat de leenovereenkomsten en de vermogensverklaringen vals zijn. [verdachte] wordt ervan beschuldigd dat hij de leenovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt (feit 7). Ook wordt hij ervan beschuldigd dat hij de valse leenovereenkomsten en vermogensverklaringen (als feitelijke leidinggever van [hotel 1] ) voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt (feit 8). Doordat de valse leenovereenkomsten en vermogensverklaringen zijn gebruikt om voor [hotel 1] vergunningen te krijgen, is de verdenking ook dat de gemeente Amsterdam bij de afgifte van de vergunningen is opgelicht (feit 9). [verdachte] wordt er tot slot van beschuldigd dat hij geldbedragen op Luxemburgse en Zwitserse bankrekeningen heeft witgewassen omdat deze geldbedragen deels gebruikt zouden zijn bij de loanbackconstructies en op die manier zouden zijn gebruikt voor de aanschaf van [hotel 1] (feit 10).
9.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de ten laste gelegde feiten 7, 8 primair, 9 primair en 10 bewezen.
Het geldbedrag van € 1.452.000,- dat is gebruikt voor de aanschaf van [hotel 1] is ogenschijnlijk geleend van vier Chinezen, maar in werkelijkheid is sprake van een loanbackconstructie en is het geld terug te voeren tot een bedrag van € 1.540.409,90 op buitenlandse rekeningen in Luxemburg en Zwitserland. Om de loanbackconstructie te verhullen zijn valse leenovereenkomsten opgemaakt en die zijn overgelegd in het kader van de aangevraagde vergunningen, waardoor de gemeente Amsterdam is opgelicht bij het verstrekken van de vergunningen.
De officier van justitie stelt dat voor een voltooide oplichting in dit geval niet vereist is dat de vergunning feitelijk ‘op de mat’ is gevallen, maar dat het gaat om het moment waarop de oplichtingshandelingen zijn voltooid en ‘het bewegen tot’ heeft plaatsgevonden.
9.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt [verdachte] vrij te spreken van het de ten laste gelegde feiten 7, 8, 9 en 10.
Geldleenovereenkomsten
Er is geen sprake van valse geldleenovereenkomsten. [hotel tussenholding B.V. 1] is wel een leenovereenkomst aangegaan met [geldlener 2] , [geldlener 1] , [geldlener 3] en [naam 4] en er is door hen geld uitgeleend. Ook de overige in de tenlastelegging omschreven valsheden kunnen niet tot een bewezenverklaring leiden. Verder stelt de verdediging dat de zinsnede in de tenlastelegging ‘ten opzichte van een lening aan de Rabobank’ niet verbeterd gelezen kan worden in ‘ten opzichte van een lening van de Rabobank’, omdat het Openbaar Ministerie heeft nagelaten na pleidooi de tenlastelegging op dit punt te wijzigen, zodat ook om die reden vrijspraak dient te volgen.
De (belastende) verklaringen van [geldlener 1] en [geldlener 2] zijn niet geloofwaardig en de verklaringen van [naam 4] en [geldlener 3] en [geldlener 4] zijn in de kern ontlastend.
De verdediging stelt dat zij [geldlener 1] niet als getuige heeft kunnen horen en dat zijn verklaring daarom niet voor het bewijs dat de op hem betrekking hebbende leenovereenkomst vals is, gebruikt mag worden.
De verdediging stelt ook dat zij [naam 4] niet als getuige heeft kunnen horen. Zij doet daarom het verzoek om [naam 4] alsnog te horen, in het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt voor de feit 7 wat betreft de leenovereenkomst met [naam 4] en/of feit 8 wat betreft de vermogensverklaringen over [naam 4] van 6 maart 2006 en/of 13 september 2006. Indien de rechtbank het voorwaardelijke verzoek afwijst, stelt de verdediging dat de verklaring van [naam 4] niet voor het bewijs dat de leenovereenkomst en de vermogensverklaringen vals zijn, gebruikt mag worden.
Vermogensverklaringen
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat sprake is van valse vermogensverklaringen. Daarnaast is het ondervragingsrecht geschonden wat betreft Chinese bankmedewerkers die (belastend) hebben verklaard buiten aanwezigheid van de verdediging, zodat die verklaringen niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
Ook kan niet bewezen worden – gelet op de beperkingen van de tenlastelegging – dat gebruik is gemaakt van de vermogensverklaringen, omdat niet is komen vast te staan welke documenten zijn ingediend, of dat ten behoeve van [hotel 7] of [hotel 1] is gebeurd en waar die documenten zijn ingediend.
Oplichting
De verdediging stelt dat de gemeente niet door het indienen van de geldleenovereenkomsten en de vermogensverklaringen is bewogen tot afgifte, maar door het aflossen van de betreffende geldleenovereenkomsten.
Daarnaast stelt de verdediging dat niet bewezen is dat de gemeente binnen de tenlastegelegde periode is bewogen tot afgifte van de vergunning, omdat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden wanneer de vergunning is verstrekt. Dat een conceptvergunning op 16 juli 2007 – ook de laatste dag van de ten laste gelegde periode – is gedateerd is daarvoor onvoldoende, omdat onbekend is hoeveel tijd tussen het concept en de daadwerkelijke verzending zit.
Witwassen
De verdediging stelt dat voor zover schuldwitwassen ten laste is gelegd, dit feit is verjaard, omdat de absolute verjaringstermijn van twee keer zes jaar voor schuldwitwassen is verstreken sinds het einde van de ten laste gelegde periode (16 juli 2007).
Van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen is slechts een deel (€ 665.878,-) overgemaakt naar China en slechts dat deel zou – in de visie van het Openbaar Ministerie – gebruikt zijn voor de aanschaf van [hotel 1] . Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de aan [geldontvanger 2] overgemaakte geldbedragen gebruikt zijn voor de aanschaf van [hotel 1] , zodat van dat onderdeel moet worden vrijgesproken. Dit kan wat betreft [naam 4] evenmin worden vastgesteld, bij gebrek aan overzicht van het rekeningverloop van [naam 4] en de schending van het ondervragingsrecht ten aanzien van [naam 4] .
De verdediging stelt verder dat [verdachte] niet betrokken is geweest bij de bankrekeningen op naam van [familiecontact 1] en [familiecontact 2] en [dochter] , zodat van de geldbedragen die van die rekening afkomstig zijn, in elk geval niet bewezen is dat [verdachte] wist dat die geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
9.4.
Oordeel van de rechtbank
9.4.1.
Tenlastelegging (feiten 7 en 8)
De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen bevat doordat bij feit 7 en feit 8 primair en subsidiair is opgenomen ‘ten opzichte van een lening
aan de Rabobank’, terwijl daar kennelijk steeds had moeten staan ‘ten opzichte van een lening
van de Rabobank’. De rechtbank zal deze zinsnede telkens verbeterd lezen. [verdachte] wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad, doordat duidelijk is dat dit een verschrijving betreft en er geen twijfel over kan hebben bestaan waartegen hij zich moest verdedigen. Dit wordt niet anders doordat de verdediging hiertegen bij pleidooi verweer heeft gevoerd en de officier van justitie daarna gelegenheid zou hebben gehad om de tenlastelegging op dit punt te wijzigen.
9.4.2.
Verjaring schuldwitwassen (feit 10)
De rechtbank stelt vast dat het impliciet meer subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen is verjaard, nu de periode van de tenlastelegging eindigt op 16 juli 2007 en sindsdien meer dan twee keer zes jaar is verstreken. Het Openbaar Ministerie zal voor dit onderdeel van de tenlastelegging niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van [verdachte] .
9.4.3.
Feiten en omstandigheden
9.4.3.1.
Aankoop en financiering van [hotel 1]
Op 25 april 2005 verkrijgt [hotel tussenholding B.V. 1] het pand waarin [hotel 1] is gevestigd in eigendom ( [adressen] ), doordat de op 22 april 2005 verleden akte van levering op die datum in de registers wordt ingeschreven. Met diezelfde levering worden ook de roerende zaken en overige activa (exploitatie) aan [hotel 1] geleverd. [285]
[hotel 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] zijn beide op 22 april 2005 opgericht en waren vanaf 15 april 2005 bv’s in oprichting. [dochter] , [verdachte] en [zoon 2] waren ieder voor 1/3de indirect aandeelhouder van [hotel tussenholding B.V. 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] was de enig aandeelhouder van [hotel 1] [286]
Tussen 22 april 2005 en 30 juni 2006 was [verdachte] via [verdachte] Holding B.V. de bestuurder van [hotel 1] en vanaf 30 juni 2006 was [hotel tussenholding B.V. 1] de bestuurder van [hotel 1] [287] [verdachte] was tussen 22 april 2005 en 4 januari 2008 via [verdachte] Holding B.V. bestuurder van [hotel tussenholding B.V. 1] Tussen 30 juni 2006 en 1 januari 2007 was ook [zoon 2] dat via [persoonlijke holding zoon 2] en [dochter] was dat tussen 30 juni 2006 en 4 januari 2008 via [persoonlijke holding dochter] [288] Vanaf 4 januari 2008 werd de [familieholding I] bestuurder en nog later [familieholding II]
De totaalprijs voor het pand en de exploitatie, inclusief bijkomende (financierings)kosten bedraagt € 5.843.663,49. Hiervan wordt een bedrag van € 4.570.000,- geleend van de Rabobank [289] en daarnaast wordt er op 22 april 2005 een resterend bedrag van € 1.173.663,49 van de bankrekening van [hotel tussenholding B.V. 1] afgeschreven en een bedrag van € 200.000,- van diezelfde rekening voor de aanschaf van de inventaris. [290]
Op 21 april 2005 ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] € 200.000,- van [moeder verdachte] (de moeder van [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] ) onder vermelding van ’lening [geldlener 1] ’. [291] Eerder, op 11 april 2005, maakte [hotel 7] € 200.000,- over naar [moeder verdachte] onder vermelding van ‘terug betalen lening [geldlener 1] ’. [292]
Op 22 april 2005 ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] € 837.368,04 van [dochter] . [293] [dochter] ontving op 7 februari 2005 een bedrag van € 417.793,25 van [geldlener 3] [294] en op 5 april 2005 € 419.589,69 van [naam 4] . [295]
Op 22 april 2005 ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] € 415.060,73 van [verdachte] . [296] [verdachte] ontving op 7 februari 2005 $ 174.377,09 van [geldlener 2] [297] , op 5 april 2005 € 160.637,57 van [naam 4] en op 13 april 2005 nog eens € 119.935,59 van [geldlener 2] . [298]
In totaal ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] van de rekeningen van [moeder verdachte] , [dochter] en [verdachte] € 1.452.428,77.
9.4.3.2.
Vergunningsprocedure
Op 25 april 2005 dient [verdachte] namens [hotel 1] bij de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oud-Zuid) een aanvraag in voor een exploitatievergunning en een Drank- en Horecavergunning (ALG.163). In een brief van 8 juni 2005 vraagt de gemeente Amsterdam aan [hotel 1] onder meer om de geldleenovereenkomsten met [naam 4] , [geldlener 3] en [geldlener 1] (ALG.164).
Op 2 februari 2006 verzoekt Bureau Bibob aan [hotel 1] om met financiële documenten aan te tonen wat de herkomst is van de geleende gelden en hoe de financiers deze gelden hebben verkregen. Op 6 maart 2006 stuurt [verdachte] namens [hotel 1] een brief aan Bureau Bibob waarin wordt aangegeven dat de financiers niet voornemens zijn om hem inzicht te geven in hoe zij een vermogen hebben verkregen, maar dat zij wel bereid zijn een vermogensverklaring van hun bank te geven (ALG.144).
Op 12 maart 2007 adviseert het coördinatiebureau Bibob van de gemeente Amsterdam de vergunning te weigeren omdat er mensen zonder geldige verblijfsvergunning tewerkgesteld zouden zijn bij [hotel 1] en [hotel 5] . In dit advies stelt het coördinatiebureau dat de weigeringsgrond van artikel 3, eerste lid, onder a, niet meer aan de orde is omdat is aangegeven dat de financiers hun vermogen hebben opgebouwd middels valutahandel en de leningen inmiddels zijn afgelost. Op 16 mei 2007 neemt het stadsdeel Oud-Zuid op basis van een Bibobadvies van 12 maart 2007 een afwijzend besluit op de vergunningsaanvraag, maar wordt de weigeringsgrond van artikel 3, eerste lid, onder a, niet (meer) ingeroepen. Nadat het coördinatiebureau op 29 mei 2007 een herzien advies uitbrengt met het advies om de vergunning alsnog te verlenen, omdat de resterende weigeringsgronden ook zijn komen te vervallen, verleent het stadsdeel uiteindelijk de gevraagde vergunningen (ALG.168).
9.4.3.3.
Leenovereenkomsten
Tussen [hotel tussenholding B.V. 1] enerzijds en [geldlener 2] , [naam 4] , [geldlener 3] of [geldlener 1] anderzijds zijn leenovereenkomsten opgesteld. Deze leenovereenkomsten zijn op 30 juli 2012 aangetroffen tijdens de doorzoeking van het kantoor van [familieholding I] [299]
De overeenkomst met [geldlener 2] houdt onder meer het volgende in:
Schuldeiser: [geldlener 2]
Adres: [adres geldlener 2]
Schuldenaar: [hotel tussenholding B.V. 1]
Vertegenwoordigende personen: [verdachte] , [dochter] , [zoon 2]
Geleend bedrag: € 254.000,-
Rente van de lening: 6%
Andere voorwaarden: Na overleg met beide partijen stemt de schuldeiser in met het feit dat de schuldenaar eerst diens schuld bij de Rabobank aflost alvorens te beginnen met de terugbetaling van schuldeiser.
De overeenkomst is gedateerd op 1 april 2005 en voorzien van een handtekening van [geldlener 2] en drie (onleesbare) handtekeningen namens [hotel tussenholding B.V. 1] [300]
De overeenkomsten met [geldlener 1] , [geldlener 3] , en [naam 4] houden hetzelfde in, met het verschil dat de naam van de crediteur en het geleende bedrag verschillend zijn. Bij [geldlener 1] gaat het om € 200.000,-, bij [geldlener 3] om € 418.000,- en bij [naam 4] om € 580.500,-. [301]
Uit een brief van de gemeente Amsterdam van 18 november 2005 over een aanvraag voor een exploitatievergunning en een Drank- en Horecavergunning voor [hotel 1] blijkt dat de gemeente kennis heeft genomen van de inhoud van de geldleenovereenkomsten met [geldlener 2] , [geldlener 1] , [geldlener 3] en [naam 4] . [302] Dat de leenovereenkomsten daadwerkelijk zijn overgelegd blijkt ook uit een brief van de gemeente Amsterdam van 12 maart 2007. [303]
9.4.3.4.
Vermogensverklaringen
In het dossier worden vier verschillende categorieën vermogensverklaringen onderscheiden. Voor alle vermogensverklaringen geldt dat ze zijn aangetroffen in de administratie van de [familieholding I] De verklaringen van categorie 1 (van 6 maart 2006), categorie 2 (van 13 of 14 september 2006) en categorie 4 (van 15 februari 2007) zijn ingediend bij de gemeente Amsterdam. De verklaringen van categorie 3 (van 13 september 2006) zijn niet ingeleverd bij de gemeente Amsterdam. Op de tenlastelegging staan alleen de categorie 1, 2 en 4-verklaringen.
Bij de doorzoeking van het kantoor van [familieholding I] op 30 juli 2012 is onder andere een archiefdoos met het opschrift ‘BIBO BTH’ in beslag genomen. [304] In deze archiefdoos zaten onder meer de volgende bankverklaringen.
Categorie 1
Over [geldlener 2] zijn zes exemplaren van Chineestalige kopieën bankverklaringen van 6 maart 2006 aangetroffen, waarvan vier met onderin (ondersteboven weergegeven) als faxregel ‘ [faxregel] [faxnummer] ’. Ook zijn Nederlandse vertalingen aangetroffen. Over [geldlener 3] zijn vier exemplaren van Chineestalige kopieën van bankverklaringen van 6 maart 2006 aangetroffen met onderin (ondersteboven weergegeven) als faxregel ‘ [faxregel] [faxnummer] ’. Ook zijn Nederlandse vertalingen aangetroffen. Over [naam 4] zijn vier exemplaren van Chineestalige kopieën bankverklaringen van 6 maart 2006 aangetroffen, waarvan twee met bovenin als faxregel ‘ [faxregel] [faxnummer] ’. Ook zijn Nederlandse vertalingen aangetroffen. [305]
Op 6 maart 2006 verklaart de Bank of China dat [geldlener 2] een VIP client van de bank is en dat het geldverkeer van de rekening de laatste jaren normaal is. De verklaring is voorzien van een stempel met als datum 7 maart 2006. [306]
Op 6 maart 2006 verklaart de Bank of China dat [geldlener 3] een VIP client is van de bank en dat het geldverkeer van de rekening de laatste jaren normaal is. De verklaring is voorzien van een stempel met als datum 7 maart 2006. [307]
Op 6 maart 2006 verklaart de Bank of China dat [naam 4] een VIP client is van de bank en dat het geldverkeer van de rekening de laatste jaren normaal is. De verklaring is voorzien van een stempel met als datum 7 maart 2006. [308]
De categorie 1-verklaringen zijn ook ingediend bij de gemeente. Uit een brief van de gemeente Amsterdam van 16 mei 2007 blijkt dat [verdachte] als bestuurder van [hotel 1] via een advocaat zienswijzen heeft ingediend tegen de voorgenomen weigering om een exploitatievergunning en een Drank- en Horecavergunning te verstrekken. [verdachte] heeft verklaringen overgelegd waarin is opgenomen dat de financiers van [hotel 1] in valuta handelen bij de banken. Het gaat om verklaringen van de Bank of China van 7 maart 2006. [309]
Categorie 2
Over [geldlener 3] (en [geldlener 4] ) zijn vier exemplaren van Chineestalige kopieën van bankverklaringen van 14 september 2006 aangetroffen, waarvan 1 met onderin (omgekeerd weergegeven) als faxregel ’17 sep 06 13:02 [zoon 2] [faxnummer] p.5’. Ook is een Nederlandse vertaling aangetroffen. Over [naam 4] (en [zoon 2 familie 2] ) zijn twee Chineestalige kopieën van bankverklaringen van 13 september 2006 aangetroffen. [310]
Op 14 september 2006 verklaart de Bank of China dat [geldlener 3] (en [geldlener 4] ) VIP-klanten zijn van de bank en dat zij van 2002 tot 2004 bij de bank hebben gehandeld in buitenlandse valuta. De gemiddelde jaarlijkse omzet van de rekening(en) van beide personen ligt tezamen boven de 50 miljoen US dollar. [311]
Op 13 september 2006 verklaart de Commercial Industrial Bank of China dat [naam 4] (en [zoon 2 familie 2] ) handelen in buitenlandse valuta en dat zij een grote klant zijn van de bank inzake de handel in buitenlandse valuta. [312]
De categorie 2-verklaringen zijn ook ingediend bij de gemeente. Op 2 mei 2007 stuurt [mr. naam 2] namens [zoon 2] , als vertegenwoordiger van [hotel 7] naar het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer in verband met een voorgenomen besluit over [hotel 7] om de exploitatievergunning en de Drank- en Horecavergunning in te trekken. Daarin wordt vermeld dat er bancaire verklaringen zijn overgelegd (door [verdachte] ten behoeve van [hotel 1] ) en dat deze verklaringen ook worden bijgevoegd bij de brief van 2 mei 2007. [313] Als bijlage 3 van de brief van 2 mei 2007 zijn onder andere vermogensverklaringen over [geldlener 3] en [geldlener 4] van 14 september 2006 [314] en over [naam 4] en [zoon 2 familie 2] van 13 september 2006 [315] gevoegd.
Categorie 4
Over [geldlener 1] (en [geldlener 5] ) zijn twee exemplaren van Chineestalige kopieën van bankverklaringen van 15 februari 2007 aangetroffen. Ook zijn Nederlandstalige kopieën aangetroffen. Over [geldlener 2] zijn drie Chineestalige kopieën van bankverklaringen van 15 februari 2007 aangetroffen. Ook zijn Nederlandstalige vertalingen aangetroffen. [316]
Op 15 februari 2007 verklaart de Bank of China dat [geldlener 1] (en [geldlener 5] ) VIP-klanten zijn van de bank en dat zij een gemiddelde jaarlijkse omzet tot 70 miljoen USD hebben behaald met de handel in buitenlandse valuta. [317]
Op 15 februari 2007 verklaart de Bank of China dat [geldlener 2] een grote cliënt is inzake buitenlandse valutahandel en een gemiddelde jaarlijkse omzet tot 40 miljoen USD heeft behaald met de handel in buitenlandse valuta. [318]
De categorie 4-verklaringen zijn ook ingediend bij de gemeente. In de eerder genoemde bijlage 3 van de brief van 2 mei 2007 van [mr. naam 2] zijn ook de vermogensverklaringen over [geldlener 1] en [geldlener 5] 15 februari 2007 [319] en over [geldlener 2] van 15 februari 2007 [320] gevoegd.
9.4.3.5.
Buitenlandse rekeningen en [hotel 1]
Op 30 oktober 1997 wordt bij Credit Suisse Luxemburg door [verdachte] een bankrekening geopend met rekeningnummer [rekeningnummer] en codenaam ‘ [codebankrekening 1] ’. Deze rekening is op 31 maart 2003 opgeheven. [321] Op 11 april 2000 wordt door [verdachte] op deze rekening NLG 300.000 contant gestort en wordt door [verdachte] de opdracht gegeven om $ 200.000,- over te maken aan [geldlener 1] . [322]
Op 18 januari 1999 is bij ING Luxemburg op naam van [verdachte] een bankrekening geopend met IBAN [rekeningnummer] (hierna ook: [rekeningnummer] ). Deze rekening is op 1 april 2005 weer opgeheven. [323] Op deze bankrekening vinden onder meer de volgende transacties plaats:
7 januari 2004: € 100.000,- contant gestort
27 januari 2004: € 90.000,- contant gestort
19 mei 2004: € 150.000,- overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer]
2 juni 2004: € 180.284,50 ontvangen van [familiecontact 1] en [familiecontact 2]
28 juni 2004: € 45.000,- overgemaakt naar Chinese bankrekening [geldontvanger 2] . [324]
22 maart 2005: € 160.878,77 overgemaakt naar [naam 4] [325]
Op het bedrag van € 160.878,77 worden € 112,- aan kosten in rekening gebracht, zodat effectief € 160.766,77 aan [naam 4] wordt overgemaakt. [326]
De bankrekening op naam van [familiecontact 1] en [familiecontact 2] is op 4 juli 2002 geopend en op 8 juni 2004 opgeheven. [327] De rekening is afgezien van rente en kosten volledig gevoed door kasstortingen tussen 5 juli 2002 en 10 februari 2004 (in totaal € 375.000,-). Het geldbedrag van € 180.284,50 dat op 2 juni 2004 naar de Luxemburgse ING-rekening op naam van [verdachte] is overgemaakt, was het restant voorafgaand aan de opheffing van de rekening. [328]
Op 6 november 2001 is bij de Bank of China in Luxemburg op naam van [dochter] een bankrekening geopend met rekeningnummer [rekeningnummer] . Deze rekening is op 13 december 2004 opgeheven. [329] Op deze bankrekening vinden onder meer de volgende transacties plaats:
13 november 2001: NLG 330.000,- contant gestort (omgerekend € 149.747,47)
4 december 2001: NLG 100.000,- contant gestort (omgerekend € 45.378,02)
22 oktober 2002: € 80.000,- contant gestort
5 november 2002: € 100.000,- contant gestort
14 november 2002: € 100.000,- contant gestort
10 januari 2003: € 50.000,- contant gestort
21 juli 2003: € 80.000,- contant gestort
19 november 2003: € 80.000,- contant gestort
7 april 2004: € 250.000,- overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer]
16 april 2004: € 85.000,- contant gestort
In totaal is er (omgerekend) tussen 13 november 2001 en 16 april 2004 € 770.125,49 contant gestort op rekening [rekeningnummer] . De stortingen op 4 december 2001, 5 en 14 november 2002 en 10 januari 2003 zijn verricht door [vader] , de overige stortingen door [dochter] . [330]
Op 24 mei 2004 is bij de UBS bank in Zwitserland op naam van [zoon 2] bankrekening [rekeningnummer] (hierna: [rekeningnummer] ) geopend. Op deze bankrekening wordt in totaal € 400.000,- contant gestort: € 160.000,- op 2 augustus 2004, € 140.000,- op 6 augustus 2004 en € 100.000,- op 9 augustus 2004. [331] Op 26 oktober 2004 wordt de bankrekening opgeheven. Tussen 22 oktober en 26 oktober 2004 vinden zes overboekingen plaats tussen deze rekening en nummerrekening [rekeningnummer] (onderstaande rekening op naam [verdachte] , hierna: [rekeningnummer] ). Netto gaat er tussen 22 en 26 oktober 2004 in totaal € 359.502,19 naar rekening [rekeningnummer] . [332]
Op 5 maart 2004 is bij de UBS bank in Zwitserland op naam van [verdachte] bankrekening [rekeningnummer] geopend. [333] In 2004 wordt deze rekening alleen gevoed door de hiervoor beschreven bijschrijvingen vanaf rekening [rekeningnummer] (14 april 2004: € 250.000,-), rekening [rekeningnummer] (24 mei 2004: € 150.000,-) en [rekeningnummer] (22 en 26 oktober 2004, totaal: € 360.171,10). [334] Vanaf deze rekening wordt op 30 juni 2004 een bedrag van € 120.000,- overgemaakt naar een Chinese bankrekening op naam van [geldontvanger 2] en op 22 maart 2005 wordt vanaf deze rekening € 340.000,- overgemaakt naar een Chinese bankrekening op naam van [naam 4] . [335]
Tussenconclusie
Uit de hiervoor beschreven transacties komt het volgende beeld naar voren. [geldlener 1] ontvangt in 2000 een bedrag van $ 200.000,- van de Luxemburgse bankrekening [codebankrekening 1] van [verdachte] die mede mogelijk is gemaakt door een contante storting van NLG 300.000,- op die rekening. [geldontvanger 2] ontvangt op 28 en 30 juni 2004 in totaal € 165.000,-. Een bedrag van € 45.000,- is afkomstig van de Luxemburge bankrekening [rekeningnummer] van [verdachte] die is gevoed door contante geldbedragen en de overboeking vanaf de opgeheven bankrekening van [familiecontact 1] en zijn vrouw. Het bedrag van € 120.000,- is afkomstig van een bankrekening die op dat moment volledig is gevoed door bijschrijvingen vanaf rekening [rekeningnummer] en rekening [rekeningnummer] . Die bijschrijvingen zijn ook (mede) mogelijk gemaakt door contante geldstortingen op die rekeningen. Tot slot ontvangt [naam 4] op 22 maart 2005 in totaal € 500.766,77 en ook die geldbedragen zijn uiteindelijk te herleiden tot contante stortingen.
9.4.4.
Is sprake van geldrondjes?
9.4.4.1.
Bespreking scenario ‘het geld is van [geldontvanger 2] ’
[verdachte] heeft – voor het eerst in november 2020 – verklaard dat hij in Luxemburg en Zwitserland bankrekeningen heeft geopend op zijn naam en op naam van familieleden van hem. Hij heeft deze rekeningen geopend in opdracht en ten behoeve van [geldontvanger 2] en het geld dat op die rekeningen stond was ook van [geldontvanger 2] . [verdachte] heeft verklaard dat hij in opdracht van [geldontvanger 2] de beheershandelingen heeft verricht die niet door [geldontvanger 2] door middel van internetbankieren verricht konden worden. Alles wat wel door middel van internetbankieren geregeld kon worden, heeft [geldontvanger 2] zelf gedaan. Deze verklaring heeft betrekking op bankrekeningen op naam van [verdachte] ( [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [codebankrekening 1] ) en [zoon 2] ( [rekeningnummer] ). Deze verklaring heeft geen betrekking op de bankrekening op naam van [familiecontact 1] en [familiecontact 2] en op bankrekening [rekeningnummer] op naam van [dochter] . Over die laatste twee bankrekeningen verklaarde [verdachte] dat hij daarbij niet betrokken is geweest.
De rechtbank schuift de verklaring van [verdachte] dat hij deze handelingen heeft verricht in opdracht en ten behoeve van [geldontvanger 2] als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde.
Van belang is dat [verdachte] heeft verklaard dat hij aan niemand heeft verteld dat hij opdrachten voor [geldontvanger 2] uitvoerde. Hij heeft die informatie niet gedeeld met de zoon van [geldontvanger 2] , [zoon 1 familie 2] . [336] Ook de ouders, broers en zus van [verdachte] wisten volgens [verdachte] niet wat hij voor [geldontvanger 2] deed. [337] [verdachte] verklaarde ook dat hij en [geldontvanger 2] niks hadden vastgelegd over hoeveel geld [geldontvanger 2] aan [verdachte] had gegeven. Er zijn ook geen sms- of e-mailberichten waaruit blijkt dat [geldontvanger 2] [verdachte] opdrachten geeft; alles is volgens [verdachte] telefonisch gegaan. [verdachte] verklaarde ook dat het om ontiegelijk veel geld ging en dat [geldontvanger 2] puur op vertrouwen met hem werkte. [338]
De rechtbank vindt het hoogst onwaarschijnlijk dat [verdachte] heel veel geld van [geldontvanger 2] in beheer zou hebben op rekeningen die niet op naam staan van [geldontvanger 2] zonder dat er ook maar iets schriftelijk is vastgelegd of schriftelijk instructies zijn gegeven.
Omdat de rechtbank de verklaring van [verdachte] hoogst onwaarschijnlijk vindt ziet zij geen aanleiding daarnaar verder onderzoek te (laten) verrichten. Dat is overigens ook niet meer mogelijk. [verdachte] is voor het eerst in november 2020 met deze verklaring gekomen, terwijl hij vanaf 2014 meermalen over de buitenlandse bankrekeningen is gehoord. Daardoor zijn de door [verdachte] opgeworpen mogelijkheden om zijn verklaring te controleren niet meer reëel. [verdachte] heeft opgeworpen dat uit IP-gegevens zou kunnen blijken dat niet hij, maar [geldontvanger 2] – destijds, in de beginjaren 2000 – op de bewuste bankrekeningen geïnternetbankierd heeft. Ook noemt [verdachte] de voor- en achternaam van twee broers van wie hij het contante geld zou hebben gehad dat hij in januari 2004 voor [geldontvanger 2] op rekening [rekeningnummer] zou hebben gestort en de voor- en achternaam van een derde persoon van wie hij geld zou hebben gekregen voor [geldontvanger 2] . Verdere actuele gegevens over deze, destijds in Frankrijk wonende, personen van Chinese komaf, geeft [verdachte] niet.
9.4.4.2.
Geldstromen [geldlener 1] – [hotel tussenholding B.V. 1]
Op de dag in 2000 dat er op een Luxemburgse bankrekening van [verdachte] NLG 300.000 wordt gestort, wordt vanaf die rekening $ 200.000,- overgemaakt naar een Chinese bankrekening op naam van [geldlener 1] .
[moeder verdachte] heeft in 2000 een lening verstrekt aan [hotel 7] ter waarde van € 172.436,- [339] en [moeder verdachte] had een lening afgesloten bij [geldlener 1] . [340] Dat sprake zou zijn geweest van leningen tussen [moeder verdachte] en [geldlener 1] is ook opgenomen in belastingaangifte IB 2004 van [moeder verdachte] . [341]
Vervolgens heeft [hotel 7] in 2005 ter aflossing van deze ‘ [naam lening] ’ € 200.000,- overgemaakt aan [moeder verdachte] . [342] Deze betaling is door [zoon 2] verricht. [343] Daarna wordt door [moeder verdachte] via de rekening van [verdachte] de € 200.000,- van de ‘ [naam lening] ’ overgemaakt naar [hotel tussenholding B.V. 1]
Er is geen aannemelijke verklaring gekomen voor de overboeking van $ 200.000 van de Luxemburgse rekening van [verdachte] naar de rekening van [geldlener 1] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat het geldbedrag dat in 2000 vanuit Luxemburg naar de rekening van [geldlener 1] is overgemaakt, vervolgens via [moeder verdachte] is overgemaakt naar [hotel 7] De aflossing van deze ‘lening’ in 2005 is vervolgens bij [hotel tussenholding B.V. 1] terecht gekomen voor de aanschaf van [hotel 1] .
9.4.4.3.
Geldstromen [geldontvanger 2] / [geldlener 2] – [hotel tussenholding B.V. 1]
[geldontvanger 2] ontvangt in juni 2004 in totaal € 165.000,- vanaf bankrekeningen van [verdachte] in Luxemburg en Zwitserland.
Tijdens de doorzoeking van het kantoor van [familieholding I] op 30 juli 2012 (13Don) werden in de administratie onder meer twee niet-ondertekende geldleenovereenkomsten tussen geldlener [geldlener 2] en geldverstrekker [geldontvanger 2] aangetroffen. Deze overeenkomsten houden beide in (art. 2.1) dat een lening van een vergelijkbaar geldbedrag zoals toegezegd in buitenlandse valuta, totaal 120.000 euro, 175.000 USD wordt verschaft. Een van beide overeenkomsten is ongedateerd en de andere is gedateerd op 15 januari 2005. [344]
De rechtbank concludeert dat de geldbedragen die in juni 2004 aan [geldontvanger 2] zijn overgemaakt, onderdeel uitmaken van de geldbedragen die [geldlener 2] aan [verdachte] heeft overgemaakt in 2005. De niet-ondertekende overeenkomst (in tweevoud) tussen [geldontvanger 2] en [geldlener 2] , die bij [familieholding I] is aangetroffen, maakt inzichtelijk dat er in China geld van de rekening van [geldontvanger 2] naar de rekening van [geldlener 2] is gegaan. De omstandigheid dat deze niet-ondertekende overeenkomst bij de [familieholding I] is aangetroffen, maakt dat het niet anders kan zijn dan dat er een verband is met de [familie 1] . Daar komt bij dat er geen aannemelijke verklaring is gekomen voor de overboekingen vanuit Luxemburg/Zwitserland naar [geldontvanger 2] of voor het aantreffen van de niet-ondertekende overeenkomst tussen [geldontvanger 2] en [geldlener 2] .
9.4.4.4.
Geldstromen [naam 4] – [hotel tussenholding B.V. 1]
Op 22 maart wordt vanaf een Luxemburgse en een Zwitserse bankrekening op naam van [verdachte] in totaal € 500.766,77 overgemaakt naar [naam 4] . Vervolgens ontvangen [verdachte] en [dochter] op 5 april 2005 op hun Nederlandse bankrekeningen € 160.637,57 en € 419.589,96. Deze bijschrijvingen maken onderdeel uit van de geldbedragen die [verdachte] en [dochter] op 22 april 2005 overboeken naar [hotel tussenholding B.V. 1]
De rechtbank gaat ervan uit dat de geldbedragen die op 22 maart 2005 aan [naam 4] zijn overgemaakt, onderdeel uitmaken van de geldbedragen die op 5 april 2005 door [verdachte] en [dochter] worden ontvangen. Daarvoor zijn in het bijzonder van belang het korte tijdsverloop tussen de verschillende transacties en het uitblijven van een aannemelijke verklaring voor de overboekingen vanuit Luxemburg/Zwitserland naar [naam 4] .
9.4.4.5.
Geldstromen [geldlener 3] – [hotel tussenholding B.V. 1]
Op basis van het dossier kan geen verband gelegd tussen het van [geldlener 3] ontvangen geld en (buitenlandse) bankrekeningen van de [familie 1] .
9.4.5.
Is sprake van het opmaken, voorhanden hebben en gebruiken van valse geschriften? (feit 7/8)
9.4.5.1.
Zijn de geldleenovereenkomsten en vermogensverklaringen vals?
[geldlener 2]
De rechtbank komt tot de conclusie dat de Chinese bankrekening op naam van [geldlener 2] niet daadwerkelijk bij haar in beheer was. De consequentie daarvan is dat de geldleenovereenkomst en de vermogensverklaringen niet juist, en dus vals zijn.
Voor deze conclusie is de verklaring van [geldlener 2] zelf van belang. Zij verklaart rond 1997 naar Frankrijk te zijn gekomen en geen geld te hebben. [345] Zij heeft nooit aanzienlijke geldbedragen tot haar beschikking gehad, niet in geld gehandeld en niet in China in valuta gehandeld. [346] Zij heeft de [familie 1] ( [vader] , [moeder verdachte] , [zoon 2] , [verdachte] , [dochter] ) of hun bedrijven nooit geld geleend. [347] Zij heeft geen weet van de geldleenovereenkomst en heeft die niet ondertekend. [348] Zij kent [geldontvanger 2] niet. [349] Ze heeft geen bankrekening in China en heeft deze ook niet gehad in 2006 of 2007. [350] Tijdens haar tweede verhoor verklaarde zij dat zij geen geld heeft en dat zij nooit een bankrekening in China heeft gehad. [351]
De rechtbank gaat uit van deze verklaring van [geldlener 2] . Daarbij wordt opgemerkt dat het een reële mogelijkheid is geweest dat derden in China een bankrekening op naam van [geldlener 2] hebben gehad. Vanaf 1 januari 2007 dienen personen een identiteitsbewijs te tonen bij het openen van een bankrekening, voor 1 januari 2007 was het mogelijk om een bankrekening op naam van iemand anders te openen. [352]
[naam 4]
De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 9.4.4.4 geoordeeld dat rond de betalingen via de bankrekeningen van [naam 4] sprake is geweest van een geldrondje, waarbij geld van de rekeningen [verdachte] is rondgestuurd naar uiteindelijk de bankrekening van [hotel tussenholding B.V. 1] Daarvoor is ook van belang dat de rechtbank het scenario dat het geld dat richting [naam 4] is gestuurd van [geldontvanger 2] was, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde heeft geschoven (zie rubriek 9.4.4.1).
Dit brengt mee dat geen sprake is van een lening van [naam 4] aan [hotel tussenholding B.V. 1] De geldleenovereenkomst die impliceert dat die lening er wel is, is daarmee onjuist en dus vals.
De rechtbank vindt ook dat de vermogensverklaringen over [naam 4] vals zijn. In de eerste plaats past de inhoud van de vermogensverklaringen in het geheel niet bij het gegeven dat [naam 4] vanaf 2002 tot 2017 in Italië officieel geen inkomen had of een inkomen had dat onder de armoedegrens lag. [353] Ook blijkt uit de verklaring van [naam 4] op geen enkele manier dat zij een VIP-klant was of in valuta heeft gehandeld, terwijl zij in die verklaring geconfronteerd is met (de inhoud van) de vermogensverklaringen. [354]
Dat wat [naam 4] wel verklaart over het geld dat zij zou hebben uitgeleend aan [verdachte] en [dochter] , vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Afgaande op de verklaring van [naam 4] zou zij in China bankrekeningen hebben geopend en zou haar vader die beheerd hebben en er zou veel geld mee verdiend zijn door op de beurs te speculeren. Dit geld zou gebruikt zijn om de leningen aan [verdachte] en [dochter] te betalen. Zij zou ook geld aan [zoon 2 familie 2] hebben gegeven om te investeren, maar zij weet niet wanneer en hoe die investering is afgelopen (GET.123).
De rechtbank vindt deze verklaring ongeloofwaardig, omdat zij hiervoor al heeft vastgesteld dat het uitgeleende geld afkomstig was van buitenlandse rekeningen van [verdachte] . Het geld is dus niet door de vader van [naam 4] – al dan niet uit haar naam – verdiend. Daarnaast is het ongeloofwaardig dat iemand die in China het vermogen zou hebben om op grote schaal in valuta te handelen, in Italië onder de armoedegrens zou leven.
[geldlener 3]
[geldlener 4] , de vader van [geldlener 3] , heeft verklaard dat hij de geldleenovereenkomst tussen [geldlener 3] en [hotel tussenholding B.V. 1] heeft ondertekend. Hij heeft over het uitgeleende geld verklaard dat dit van hem en van anderen uit de Chinese vriendenkring van [vader] was. [geldlener 4] verklaarde dat hij het allemaal geregeld heeft. [355]
[geldlener 3] heeft verklaard dat zijn rekeningen in China door zijn vader werden beheerd. [356] Zijn vader heeft uit zijn naam geld uitgeleend. [357] Het uitgeleende geld is zeker niet van hemzelf afkomstig. [358] Hij heeft ook verklaard dat hij nooit in buitenlandse valuta heeft gehandeld. [359]
De rechtbank leidt uit de verklaringen van [geldlener 3] en [geldlener 4] , die elkaar op onderdelen bevestigen, af dat [geldlener 3] geen geld heeft geleend aan [hotel tussenholding B.V. 1] , dat hij geen gebruik maakt van zijn Chinese bankrekeningen en dat hij niet in buitenlandse valuta handelt. De in de tenlastelegging genoemde geldleenovereenkomst en vermogensverklaringen gaan daar wel van uit. Dit betekent dat deze geschriften vals zijn.
[geldlener 1]
verklaarde in 2015 dat hij 35 jaar geleden naar Frankrijk is gekomen en dat hij in 2005 en 2006 in Frankrijk was. [360] Hij verklaarde geen bankrekening in China gehad te hebben en al zijn geld uit China naar Frankrijk meegenomen te hebben. [361] stelt in 2000 geen lening verstrekt te hebben aan de [familie 1] . Ook heeft hij niets te maken gehad met de lening aan [hotel tussenholding B.V. 1] [362] zegt dat de overboeking van $ 200.000,- vanaf de Luxemburgse bankrekening van [verdachte] zijn zaken niet zijn. [363] Nadat aan hem de vermogensverklaring is getoond, verklaarde hij dat deze vals is. Hij heeft niet gehandeld in buitenlandse deviezen en stelt geen gemiddelde jaaromzet van 70 miljoen dollar gehad te hebben. [364]
De rechtbank leidt hieruit af dat [geldlener 1] geen geld heeft geleend aan de [familie 1] of aan [hotel tussenholding B.V. 1] en dat de geldleenovereenkomst waaruit dit wel zou blijken, vals is. Ook is de vermogensverklaring vals, nu uit de verklaring van [geldlener 1] blijkt dat hij niet in buitenlandse valuta heeft gehandeld.
Dat [geldlener 1] het geld inderdaad niet heeft uitgeleend, wordt ondersteund door het gegeven dat de rechtbank hiervoor in rubriek 9.4.4.2 heeft vastgesteld dat sprake is geweest van een geldrondje en dat het geld uiteindelijk terug te voeren is op de buitenlandse rekening [codebankrekening 1] en de daarop gestorte contante geldbedragen. De verklaring van [geldlener 1] wordt dan ook als betrouwbaar aangemerkt.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de geldleenovereenkomsten van [hotel tussenholding B.V. 1] met [geldlener 2] , [naam 4] , [geldlener 3] en [geldlener 1] vals zijn en dat ook alle in de tenlastelegging genoemde vermogensverklaringen vals zijn.
9.4.5.2.
Betrokkenheid [verdachte] , [zoon 2] , [dochter] en [hotel 1]
De rechtbank vindt bewezen dat [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] gezamenlijk als medeplegers de geldleenovereenkomsten valselijk hebben opgemaakt. Ook vindt de rechtbank bewezen dat [hotel 1] de geldleenovereenkomsten en de vermogensverklaringen voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt, en dat [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] daaraan feitelijke leiding hebben gegeven. Daarvoor is het volgende van belang.
[verdachte] , [zoon 2] en [dochter] hebben gezamenlijk [hotel 1] aangeschaft. Daarbij is gebruik gemaakt van geld dat (op papier) via China van [geldlener 2] , [naam 4] , [geldlener 3] en [geldlener 1] geleend was en zij hebben alledrie getekend voor deze geldleenovereenkomsten. De rechtbank heeft echter reeds vastgesteld dat in werkelijkheid geen geld is geleend van deze personen.
In plaats daarvan zijn door [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] geldrondjes opgesteld waarbij geldbedragen voor een belangrijk deel terug te voeren zijn op contante stortingen op buitenlandse rekeningen. Elk van hen heeft hierin ook een bijdrage geleverd. [dochter] heeft geld gestort op de Luxemburgse rekening op haar naam en de gelden zijn overgemaakt via bankrekeningen op naam van [verdachte] . Ook [zoon 2] heeft een bijdrage geleverd. Zelfs als aangenomen moet worden dat [verdachte] de feitelijke uitvoerder is geweest van de beheershandelingen op de Zwitserse bankrekening op naam van [zoon 2] (zoals door [verdachte] en [zoon 2] wordt gesteld), dan nog volgt zijn bijdrage uit zijn rol binnen het geldrondje rond [geldlener 1] en [hotel 7]
Dat sprake is van een gezamenlijk plan leidt de rechtbank ook af uit het telefoonboekje dat tijdens een doorzoeking op 30 september 2014 in de woning van hun ouders, [moeder verdachte] en [vader] , is aangetroffen.
Op pagina 33 van dit boekje wordt onder meer vermeld ‘de oorsprong van ontvangen financiering groot hotel’. Bij genoemde geldbedragen staat onder meer vermeld ‘ [afkorting] Nederland overmaken naar elders’ en ‘ [verdachte] Zwitserland over maken naar elders’. De namen van [geldlener 2] , [naam 4] , [geldlener 3] of [geldlener 1] worden hier niet genoemd. [365] Dat het betrekking heeft op de aanschaf van [hotel 1] leidt de rechtbank af uit het feit dat in het boekje ook staat vermeld (pag. 21) ‘Fax van het nieuwe hotel [faxnummer] ’. Dit nummer is van [hotel 1] . [366] Ook wijzen jaaraanduidingen erop dat de aantekeningen betrekking hebben op de jaren 2005 en 2006. [367]
Ook uit de omstandigheden rond de vermogensverklaringen komt naar voren dat [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] hierbij betrokken zijn geweest. Uit de faxregels van de verschillende vermogensverklaringen blijkt dat er in elk geval vermogensverklaringen op het (fax)adres van [zoon 2] en [dochter] zijn ontvangen. [verdachte] heeft deze vermogensverklaringen uiteindelijk verkregen en als bestuurder van [hotel 1] via de advocaat bij de gemeente ingediend.
Daarnaast is sprake van een gezamenlijk belang bij het verkrijgen en gebruiken van de vermogensverklaringen. Deze verklaringen zijn immers gebruikt om voor [hotel 1] vergunningen te verkrijgen. Deze vermogensverklaringen moesten aantonen dat de leningen echt zijn, terwijl [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] de leenovereenkomsten valselijk hebben opgemaakt en wisten dat bij deze leningen sprake was van geldrondjes en dat het geld eigenlijk van henzelf afkomstig was.
9.4.5.3.
Conclusies feiten 7 en 8
De rechtbank komt tot de conclusie dat [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] samen met anderen de geldleenovereenkomsten valselijk hebben opgemaakt. Vervolgens hebben [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] [hotel 1] waarvan zij – via [hotel tussenholding B.V. 1] – ook (indirect) aandeelhouder zijn, deze geldleenovereenkomsten laten gebruiken in de richting van de gemeente Amsterdam. De gedragingen van [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] zijn [hotel 1] en daarmee haar aandeelhouder [hotel tussenholding B.V. 1] gedienstig geweest. De strafbare gedragingen kunnen dan ook aan [hotel tussenholding B.V. 1] en aan [hotel 1] worden toegerekend en zij hebben de valse geldleenovereenkomsten tezamen en in vereniging voorhanden gehad.
[verdachte] , [zoon 2] en [dochter] hebben samen feitelijk leiding gegeven aan [hotel 1] bij het plegen van deze strafbare feiten. Daarbij vindt de rechtbank bewezen dat [hotel 1] de strafbare feiten heeft begaan vanaf 22 april 2005, omdat de bv vóór die datum niet was opgericht.
9.4.6.
Is sprake van oplichting? (feit 9)
De rechtbank vindt niet bewezen dat sprake is van oplichting van (het stadsdeel Oud-Zuid van) de gemeente Amsterdam. Ten laste is gelegd dat de oplichting zou hebben plaatsgevonden in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 16 juli 2007. Voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat komt vast te staan dat binnen deze periode door de gemeente of het stadsdeel is overgegaan tot de afgifte van een goed, in dit geval een exploitatievergunning of een Drank- en Horecavergunning.
Op basis van de gezamenlijke getuigenverklaring van [getuige Bibob1] en [getuige Bibob 2] , medewerkers van het coördinatiebureau Bibob, van 8 oktober 2014 (GET.025) kan worden vastgesteld dat de exploitatievergunning is verleend, omdat dit uit de systemen blijkt, maar uit de systemen en deze verklaring blijkt niet wanneer de vergunningen zijn verleend. De vergunningen zelf zijn tijdens het onderzoek niet te voorschijn gekomen en maken geen onderdeel uit van het dossier. Wel bevat het dossier een word-bestand van een conceptbrief die aan [hotel 1] is verstuurd waarin staat vermeld dat de vergunning verleend gaat worden. Deze conceptbrief is ongedateerd. Uit de documenteigenschappen zou blijken dat het document op 16 juli 2007 is opgemaakt.
Uit de conceptbrief of andere stukken in het dossier kan niet worden afgeleid wanneer de gemeente of het stadsdeel is overgegaan tot de afgifte van de vergunning. Daarmee kan ook niet worden vastgesteld wanneer het bewegen van de gemeente/het stadsdeel is voltooid en dus ook niet of dit in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 16 juli 2007.
Dit betekent dat feit 9 niet bewezen is en [verdachte] van dit feit wordt vrijgesproken.
9.4.7.
Is sprake van (gewoonte)witwassen? (feit 10)
De rechtbank heeft hiervoor in de rubrieken 9.4.3.5 en 9.4.4.2-9.4.4.4 vastgesteld dat de aanschaf van [hotel 1] deels is gefinancierd met geldrondjes die terug te voeren zijn op contante geldstortingen op bankrekeningen in Luxemburg en Zwitserland.
Op bankrekening [rekeningnummer] is in totaal € 190.000,- contant gestort en is € 180.284,50 bijgeschreven vanaf de bankrekening op naam van [familiecontact 1] en [familiecontact 2] , die volledig gevoed is door contante stortingen. Vanaf bankrekening [rekeningnummer] is € 150.000,- doorgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] en in totaal is € 205.766,77 overgeboekt naar (bankrekeningen op naam van) [geldontvanger 2] en [naam 4] . Op bankrekening [rekeningnummer] is in totaal (omgerekend) € 770.125,49 contant gestort en hiervan is € 250.000,- doorgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] . Op bankrekening [rekeningnummer] is in totaal € 400.000,- contant gestort en hiervan is € 360.171,18 doorgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] .
In totaal is van de andere bankrekeningen € 760.171,18 overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer] . Hiervan is in totaal € 460.000,- overgeboekt naar (bankrekeningen op naam van) [geldontvanger 2] en [naam 4] .
De geldbedragen die naar [geldontvanger 2] zijn overgemaakt maken onderdeel uit van het geld dat via de rekening van [geldlener 2] ter beschikking is gesteld aan [hotel tussenholding B.V. 1] voor de aanschaf van [hotel 1] . Ook de geldbedragen die naar de bankrekening van [naam 4] zijn overgemaakt, maken onderdeel uit van het geld dat via die bankrekening ter beschikking is gesteld aan [hotel tussenholding B.V. 1]
9.4.7.1.
Is sprake van witwassen?
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de contant gestorte geldbedragen op de verschillende bankrekeningen afkomstig zijn van een specifiek misdrijf. Voor de vraag of de geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn, moet de rechtbank de verschillende stappen van het stappenplan (zie rubriek 4.2) langslopen.
Bankrekening [rekeningnummer]
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen bij de contant gestorte geldbedragen van in totaal € 190.000,-. Daarvoor is in het bijzonder de omvang van de contante stortingen van belang en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg), werden gestort.
Met betrekking tot deze bankrekening heeft [verdachte] verklaard dat het geld van [geldontvanger 2] was. Dat scenario heeft de rechtbank hiervoor in rubriek 9.4.4.1 besproken en als hoogst onwaarschijnlijk beoordeeld. [zoon 2] en [dochter] hebben geen verklaring afgelegd over de herkomst van de contante geldbedragen. Daarmee is geen sprake van een verklaring die het vermoeden van witwassen onderuit haalt, zodat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen van in totaal € 190.000,- die op deze rekening zijn gestort, uit misdrijf afkomstig zijn.
Bankrekening [familiecontact 1] en [familiecontact 2]
Voor de vraag of [verdachte] , [zoon 2] en/of [dochter] het geldbedrag van € 180.284,50 hebben witgewassen is in de eerste plaats van belang of sprake is van een vermoeden van witwassen wat betreft de contante stortingen op de rekening van [familiecontact 1] en [familiecontact 2] . Daarnaast zijn de omstandigheden waaronder het geld ontvangen is van belang.
In het eerste verhoor waarin [familiecontact 1] bevraagd wordt over de bankrekening in Luxemburg (2014) verklaarde hij dat hij nooit in Luxemburg is geweest, daar geen bankrekening heeft of had en zelf ook nooit grote contante geldbedragen voorhanden heeft gehad. [368]
In zijn laatste verhoor (6 januari 2021) verklaarde hij als getuige dat hij en zijn vrouw zijn broer hebben geholpen door de bankrekening in Luxemburg te openen. Het totaalbedrag van € 375.000,- was veel geld, maar het was in verschillende momenten binnengekomen. Het geld was niet van [familiecontact 1] , hij hoefde het alleen maar te storten. Over de overboeking van € 180.284,50 verklaarde [familiecontact 1] dat [verdachte] aan hem gevraagd had of de broer van [familiecontact 1] geld had in Luxemburg. [familiecontact 1] zou vervolgens met zijn broer hebben overlegd en zijn broer zou hebben besloten om het bedrag als lening aan [verdachte] over te maken. Het geld zou aan [verdachte] zijn geleend, zodat [verdachte] ermee kon handelen en er winst mee kon maken.
Hieruit blijkt in elk geval dat [familiecontact 1] nogal uiteenlopend heeft verklaard over de bankrekening op naam van hem en zijn vrouw.
[verdachte] verklaarde op 2 november 2020 bij de rechter-commissaris over de overboeking van € 180.284,50 dat [familiecontact 1] wilde meedoen met de valutahandel. [verdachte] zou tegen [familiecontact 1] hebben gezegd dat hij iemand kende. Het geld was volgens [verdachte] van [familiecontact 1] .
De uiteenlopende verklaringen van [familiecontact 1] wijken ook af van de verklaring van [verdachte] , onder meer voor wat betreft degene van wie het geld op de rekening van [familiecontact 1] en [familiecontact 2] echt zou zijn en wie het initiatief nam om geld van die rekening naar de rekening van [verdachte] over te laten maken.
Verder is ook van belang dat het geld wordt overgeboekt van en naar een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg). Daarbij is het opmerkelijk dat niet gebleken is dat er afspraken rond het ter beschikking stellen van het geld op papier zijn gezet. Tot slot betrekt de rechtbank hierbij dat het geld wordt ontvangen op een rekening ( [rekeningnummer] ) waarvan [verdachte] heeft verklaard dat die rekening van [geldontvanger 2] was, maar dat de rechtbank die verklaring van [verdachte] als hoogst onwaarschijnlijk terzijde heeft geschoven (zie rubriek 9.4.4.1).
De rechtbank vindt dat voor de contante stortingen van in totaal € 375.000,- op de rekening van [familiecontact 1] en [familiecontact 2] en voor de overboeking vanaf die rekening van € 180.284,50 sprake is van een vermoeden van witwassen. Daarvoor is in het bijzonder de omvang van de contante stortingen van belang en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg), werden gestort.
[zoon 2] en [dochter] hebben geen verklaring afgelegd over de herkomst van deze geldbedragen. De verklaringen van [familiecontact 1] hierover zijn sterk uiteenlopend en afwijkend van de door [verdachte] hierover afgelegde verklaring. Daarnaast zijn de verklaringen van [familiecontact 1] en [verdachte] , gelet op de overige omstandigheden die met betrekking tot deze geldbedragen door de rechtbank zijn vastgesteld, hoogst onwaarschijnlijk.
Dan resteert de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 180.284,50 dat vanaf de bankrekening van [familiecontact 1] en [familiecontact 2] is ontvangen op rekening [rekeningnummer] uit misdrijf afkomstig is.
Bankrekening [rekeningnummer]
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen bij de contant gestorte geldbedragen van in totaal (omgerekend) € 770.125,49. Daarvoor is in het bijzonder de omvang van de contante stortingen van belang en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg), werden gestort. De rechtbank betrekt hierbij ook de eerdere overwegingen over andere bedragen op buitenlandse rekeningen.
Met betrekking tot deze bankrekening hebben [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] geen verklaring afgelegd over de herkomst van de contante geldbedragen. Daarmee is geen sprake van een verklaring die het vermoeden van witwassen onderuit haalt, zodat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen van in totaal (omgerekend) € 770.125,49 die op deze rekening zijn gestort, uit misdrijf afkomstig zijn.
Bankrekening [rekeningnummer]
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen bij de contant gestorte geldbedragen van in totaal € 400.000,-. Daarvoor is in het bijzonder de omvang van de contante stortingen van belang en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Zwitserland), werden gestort. De rechtbank betrekt hierbij ook de eerdere overwegingen over andere bedragen op buitenlandse rekeningen
Met betrekking tot deze bankrekening heeft [verdachte] verklaard dat het geld van [geldontvanger 2] was. Dat scenario heeft de rechtbank hiervoor in rubriek 9.4.4.1 besproken en als hoogst onwaarschijnlijk beoordeeld. [zoon 2] en [dochter] hebben geen verklaring afgelegd over de herkomst van de contante geldbedragen. Daarmee is geen sprake van een verklaring die het vermoeden van witwassen onderuit haalt, zodat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen van in totaal € 400.000,- die op deze rekening zijn gestort, uit misdrijf afkomstig zijn.
9.4.7.2.
Conclusies
De rechtbank oordeelt dat [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] gezamenlijk als medeplegers een gewoonte hebben gemaakt van het witwassen. Daarvoor is in het bijzonder van belang dat de verschillende bankrekeningen met elkaar in verband staan door gezamenlijke overboekingen en dat de gelden ook gezamenlijk worden aangewend, zoals ook blijkt uit het gezamenlijk plan bij de aanschaf van [hotel 1] , zoals de rechtbank hiervoor in rubriek 9.4.5.2 heeft besproken.
Dat sprake is van een gewoonte maken van witwassen volgt uit de duur van de opeenvolgende gedragingen en de omvang van de daarbij betrokken contante geldbedragen.
De rechtbank vindt bewezen dat [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen voorhanden hebben gehad en hebben overgedragen door deze over te boeken. Met het storten van de contante geldbedragen zijn deze ook omgezet en er is ook gebruik gemaakt van de geldbedragen door deze onder meer aan te wenden voor de aanschaf van [hotel 1] . Door de geldbedragen contant te storten op buitenlandse rekeningen en via China (met valse leenovereenkomsten) terug te halen naar Nederland zijn ook de herkomst en de verplaatsing van de geldbedragen verhuld.
9.4.8.
Voorwaardelijk verzoek en gebruik getuigenverklaringen
[geldlener 1]
De rechtbank stelt vast dat [geldlener 1] als getuige is toegewezen, maar de verdediging uiteindelijk niet in de gelegenheid is geweest om vragen aan hem te stellen. De rechtbank heeft na de zitting van 28 januari 2021 het verzoek om [geldlener 1] alsnog te horen afgewezen, omdat het niet aannemelijk was dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn gehoord zou kunnen worden, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de gezondheidstoestand van deze getuige, zoals die uit de Franse doktersverklaring naar voren kwam.
Uit dat wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen blijkt dat zij de verklaring van [geldlener 1] wel heeft gebruikt in de bewijsconstructie. Dit betekent dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet in de gelegenheid is geweest om een belastende getuige te ondervragen.
Voor het beantwoorden van de vraag of de procedure in zijn geheel nog eerlijk is, nu de rechtbank de belastende verklaring wel voor het bewijs heeft gebruikt, is allereerst van belang waarom de getuige niet is gehoord. In dit geval is dat de omstandigheid dat de getuige niet binnen een aanvaardbare termijn gehoord kon worden en dat is als goede reden erkend om een getuige niet te horen. [369] Daarnaast vindt de rechtbank dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op de verklaring van [geldlener 1] is gebaseerd. De verklaring van [geldlener 1] wordt namelijk in sterke mate ondersteund doordat uit andere bewijsmiddelen naar voren komt dat rond de geldverstrekking vanaf de bankrekening van [geldlener 1] sprake is geweest van een geldrondje (zie rubriek 9.4.4.2). Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het gebruik van de verklaring van [geldlener 1] voor het bewijs niet maakt dat de procedure in zijn geheel niet meer eerlijk is geweest.
[naam 4]
De rechtbank komt voor de feiten 7 en 8 primair tot een veroordeling, ook wat betreft de geldleenovereenkomst met en de vermogensverklaringen over [naam 4] . Dit betekent dat aan de voorwaarde is voldaan van het voorwaardelijk verzoek om [naam 4] als getuige te horen.
De rechtbank wijst dit verzoek af. Deze getuige is eerder toegewezen, maar het is niet gelukt deze getuige te horen op het laatst bekende adres in Italië. Het (voorwaardelijke) verzoek bevat geen aanknopingspunten op grond waarvan [naam 4] getraceerd zou kunnen worden. Het is om die reden niet aannemelijk dat zij binnen een aanvaardbare termijn gehoord kan worden.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat [naam 4] in een eerdere fase als getuige is toegewezen, maar dat de verdediging uiteindelijk niet in de gelegenheid is geweest om vragen aan haar te stellen. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen blijkt ook dat zij de verklaring van [naam 4] deels gebruikt heeft in de bewijsconstructie.
De rechtbank concludeert dan ook dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet in de gelegenheid is geweest om een belastende getuige te ondervragen.
Voor het beantwoorden van de vraag of de procedure in zijn geheel nog eerlijk is, nu de rechtbank het belastende deel van de verklaring voor het bewijs heeft gebruikt, is allereerst van belang waarom de getuige niet is gehoord. In dit geval is dat de omstandigheid dat de getuige niet binnen een aanvaardbare termijn is gehoord en dat is zoals hiervoor overwogen als goede reden erkend om een getuige niet te horen. Daarnaast vindt de rechtbank dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op de verklaring van [naam 4] is gebaseerd. De bewezenverklaring is namelijk hoofdzakelijk gebaseerd op de vaststelling dat sprake is geweest van een geldrondje (zie rubriek 9.4.4.4) en bij die vaststelling heeft de verklaring van [naam 4] geen rol gespeeld.

10.Zaaksdossier 3C [bedrijf 4] (feit 11)

10.1.
Inleiding op het zaaksdossier
In het zaaksdossier [bedrijf 4] gaat het om mogelijke strafbare feiten rondom de levering van de aandelen van [bedrijf 4] De vennootschap is eigenaar van het pand aan de [adres 6] van waaruit door anderen [hotel 9] wordt gerund.
Op 5 mei 2008 verkopen de broers [slachtoffer] [370] en [broer slachtoffer] de aandelen van [bedrijf 4] aan [directeur onderneming 1] en holdingbv’s (in oprichting) op naam van [naam echtgenoot] , [familiecontact 1] en [naam 11] .
Voor een deel van de koopsom verstrekken de verkopers een lening aan kopers. Omdat schulden die in dat verband door de kopers in de leveringsakte worden erkend, niet worden ingelost, vorderen de broers [alias verdachte] in 2011 teruglevering van de aandelen. Die vordering wordt op 1 juni 2011 door de voorzieningenrechter toegewezen.
Op de achtergrond speelt in dit zaaksdossier dat [slachtoffer] op 22 september 2011 ontvoerd is geweest. In zijn aangifte legt [slachtoffer] een verband tussen de ontvoering en [directeur onderneming 1] en de problemen rondom [bedrijf 4] Naar deze ontvoering is onderzoek gedaan onder de naam 13Don. [verdachte] is in februari 2019 veroordeeld voor betrokkenheid bij deze ontvoering. [371] Tegen de bewezenverklaring en de hoogte van de straf is door [verdachte] hoger beroep ingesteld.
De verdenking ten aanzien van [bedrijf 4] (feit 11) is dat [verdachte] alleen of samen met [directeur onderneming 1] in de leveringsakte valselijk onder meer heeft laten opnemen dat [naam echtgenoot] , [familiecontact 1] , [naam 11] en [directeur onderneming 1] de kopers waren. In werkelijkheid zou hijzelf, samen met [directeur onderneming 1] , de koper zijn geweest. Dit zou hij gedaan hebben om zichzelf buiten beeld te houden bij de aankoop. Er zouden in totaal vier kopers zijn opgevoerd om overdrachtsbelasting te ontduiken. [372]
10.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat [verdachte] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan feit 11. [bedrijf 4] is op papier gekocht door vier aandeelhouders, maar in werkelijkheid is in ieder geval [verdachte] degene die feitelijk de eigenaar is geworden van de aandelen van [bedrijf 4] De verklaring van [verdachte] dat hij bij de transactie slechts optrad als vriend voor de aandeelhouders vindt de officier van justitie ongeloofwaardig. Daarvoor stak hij teveel moeite, tijd en geld in de aanschaf van [bedrijf 4] en het daaruit voortkomende geschil.
10.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de dagvaarding nietig is wat betreft de zinsnede ‘dat alle baten en lasten van de “Aandelen 1, 2 en 3” voor rekening zijn van respectievelijk [naam echtgenoot] Holding B.V., [familiecontact 1] Holding B.V. en [naam 11] Holding B.V.’, omdat uit de tenlastelegging niet blijkt waarom hierbij sprake zou zijn van een valsheid.
De verdediging stelt ook dat [verdachte] van feit 11 moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van valsheid. De aandelen zijn geleverd, de koopsommen en rente zijn betaald, de schulden zijn erkend en de baten en lasten komen voor rekening van de verschillende aandeelhouders. Daarnaast moet [verdachte] worden vrijgesproken omdat niet bewezen is dat [verdachte] het oogmerk heeft gehad om de akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware de opgaven in de akte in overeenstemming met de waarheid. De verdediging stelt in dit verband dat [verdachte] geen belang had bij [bedrijf 4]
10.4.
Oordeel van de rechtbank
10.4.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank vindt dat uit de tenlastelegging voldoende duidelijk blijkt wat de verdenking is, ook wat betreft de zinsnede over de baten en lasten.
Uit de aanhef van de tenlastelegging en het laatste gedachtestreepje blijkt dat [verdachte] wordt verweten dat hij valselijk en in strijd met de waarheid in de akte heeft doen opnemen dat de baten en de lasten van de genoemde aandelen voor de rekening van de genoemde bv’s komen. In combinatie met het dossier is het voldoende duidelijk welke valsheid met het laatste gedachtestreepje wordt bedoeld, namelijk dat de baten en lasten feitelijk niet voor rekening van de in de akte genoemde holdings kwamen.
10.4.2.
Feiten en omstandigheden
10.4.2.1.
De leveringsakte en de aandelenverkoop
Het dossier bevat een akte van levering van de aandelen van [bedrijf 4] De akte is op 5 mei 2008 opgemaakt door de Amsterdamse notaris [mr. naam 3] . [373] In deze akte is vastgelegd dat [slachtoffer] (als vertegenwoordiger van [vertegenwoordiger bedrijf slachtoffer] ) (‘verkoper 1’) en [broer slachtoffer] (als vertegenwoordiger van [vertegenwoordiger bedrijf broer slachtoffer] ) (‘verkoper 2’) de aandelen van [bedrijf 4] aan [naam echtgenoot] (Holding B.V. i.o.) (90 aandelen; ‘de aandelen 1’), [familiecontact 1] (Holding B.V. i.o.) (540 aandelen; ‘de aandelen 2’), [naam 11] (Holding B.V. i.o.) (in totaal 585 aandelen; ‘de aandelen 3’) en [directeur onderneming 1] (585 aandelen; ‘de aandelen 4’) verkopen en leveren. [374] De prijs van de aandelen van [naam echtgenoot] bedraagt € 169.348,50 en hiervan is € 150.000,- voldaan en wordt in de leveringsakte voor € 19.348,50 schuld erkend aan [slachtoffer] B.V., tegen een rente van 6% en met als uiterlijke betaaldatum 29 juni 2008. De prijs van de aandelen van [familiecontact 1] bedraagt € 1.016.091,- en voor dit bedrag wordt in de leveringsakte schuld erkend aan [slachtoffer] B.V. tegen een rente van 6%. De prijs van de aandelen van [naam 11] bedraagt € 1.100.765,25 en voor dit bedrag wordt in de leveringsakte schuld erkend aan [vertegenwoordiger bedrijf slachtoffer] en [vertegenwoordiger bedrijf broer slachtoffer] , tegen een rente van 6% en met als afspraak dat de schuld in drie termijnen zal worden afgelost. De prijs van de aandelen van [directeur onderneming 1] bedraagt € 1.100.765,25 en hiervan is € 450.000,- betaald en wordt in de leveringsakte voor € 650.765,25 euro schuld erkend. [375] De totale aankoopprijs van de aandelen van [bedrijf 4] bedraagt € 3.386.970,- en daarvan is ten tijde van de levering van de aandelen € 600.000,- betaald en € 2.786.970,- als schuld erkend.
Tot slot staat in de leveringsakte ook vermeld dat de baten en lasten van de aandelen van [naam echtgenoot] , [familiecontact 1] en [naam 11] voor rekening zijn van respectievelijk [naam echtgenoot] Holding B.V., [familiecontact 1] Holding B.V. en [naam 11] Holding B.V. [376] De akte is door de verschenen personen en de notaris ondertekend. [377]
10.4.2.2.
Verklaringen verkopers
[slachtoffer] en [broer slachtoffer] zijn beiden meerdere keren gehoord in 13Don en 13Offside. Deze verklaringen hebben niet alleen betrekking op de gebeurtenissen rond de ontvoering van [slachtoffer] , maar ook op de verkoop van [bedrijf 4]
[slachtoffer] verklaarde dat het aanvankelijk de bedoeling was dat [verdachte] de aandelen van [bedrijf 4] zou kopen en dat dit expliciet gezegd was. [378] [verdachte] was tijdens het hele onderhandelingsproces de gesprekspartner van [slachtoffer] . [379] [verdachte] was volgens [slachtoffer] de initiatiefnemer en de drijvende kracht achter de deal. Voor [slachtoffer] was het echt een verrassing dat [verdachte] niet voorkwam in de leveringsakte bij de notaris. [verdachte] was volgens [slachtoffer] wel aanwezig bij de levering en zijn naam kwam ook voor in de conceptstukken. [slachtoffer] ging er altijd van uit dat [verdachte] een van de kopende partijen was. [380]
[broer slachtoffer] verklaarde eigenlijk altijd contact te hebben gehad met [verdachte] en dat [verdachte] naar [slachtoffer] en hem toegekomen was om het pand te kopen, op een moment dat het niet te koop stond. [381] Ze hebben met [verdachte] onderhandeld en het accepteren van het bod was tussen [slachtoffer] / [broer slachtoffer] en [verdachte] . [382]
10.4.2.3.
Verklaringen kopers
[naam echtgenoot] verklaarde dat [directeur onderneming 1] betaald heeft voor het hotel en dat [directeur onderneming 1] geld aan hem heeft geleend. [naam echtgenoot] heeft tijdens het verhoor in 2012 nog niets terugbetaald. [directeur onderneming 1] heeft als enige betaald. [directeur onderneming 1] heeft er anderen bij gehaald om niet 6% belasting te hoeven betalen. [383] [verdachte] had hem verteld dat ze met z’n vieren een privébedrijf moesten opzetten, want dan hoefde er geen belasting betaald te worden en toen werd het hotel aangekocht. [384] Het was volgens [naam echtgenoot] niet de bedoeling dat hij de aandelen zou gaan betalen: als hij het bedrijf had opgericht dan zou [verdachte] het bedrijf krijgen. [385] [naam echtgenoot] heeft van [directeur onderneming 1] (‘ [alias 3] ’), [verdachte] en anderen gehoord dat [directeur onderneming 1] een groot bedrag voor het hotel heeft neergelegd. De aandelen zijn slechts op papier aan [naam echtgenoot] gegeven en hij heeft er geen geld voor neergelegd. Hij heeft zijn handtekening gezet in opdracht van [directeur onderneming 1] en [verdachte] . [386]
[familiecontact 1] verklaarde dat [directeur onderneming 1] het geld voorschoot. Hij heeft geen eigen geld ingelegd. Van de lening van [directeur onderneming 1] aan [familiecontact 1] hebben zij niets op papier gezet. [387] [familiecontact 1] heeft feitelijk niets betaald aan [directeur onderneming 1] of [slachtoffer] . [388] Als [directeur onderneming 1] het hotel alleen zou kopen, zou hij 6% meer belasting moeten betalen en om dat te omzeilen had [directeur onderneming 1] een aantal mensen erbij geroepen. [389]
[naam 11] verklaarde dat [naam 11] Holding B.V. zijn holding is, maar dat het geld niet van hem is. Het geld is van [directeur onderneming 1] , die hem 32% heeft geleend. [390] [directeur onderneming 1] was de geldschieter en voor het geld dat hij van [directeur onderneming 1] had geleend zou [naam 11] 32% van de aandelen krijgen. [391] [naam 11] was er alleen om medeaandeelhouder te zijn. Hij had tegen [directeur onderneming 1] gezegd dat hij geen geld had, maar als [directeur onderneming 1] hem aandelen geeft, vindt [naam 11] dat goed. [392] [directeur onderneming 1] had er drie anderen, waaronder [naam 11] , bij gehaald om minder belasting te betalen. [393] [directeur onderneming 1] had [naam 11] geld geleend voor de aandelen, maar hoe [naam 11] dat terug zou betalen is niet op papier gezet. [394] [naam 11] verklaarde tijdens het verhoor in 2012 geen geld aan [directeur onderneming 1] afbetaald of afgelost te hebben. [395]
[directeur onderneming 1] verklaarde dat hij in privé heeft deelgenomen aan de aankoop van [bedrijf 4] , samen met drie anderen. Met betrekking tot deze transactie verklaarde hij een verlies van ongeveer € 1.000.000,- geleden te hebben. [396]
10.4.2.4.
Overige omstandigheden
Op 30 juli 2012 zijn tijdens verschillende doorzoekingen in 13Don (digitale) documenten over [bedrijf 4] aangetroffen. Zo is tijdens de doorzoeking van het kantoorpand van de [familieholding I] een ongetekende en ongedateerde conceptakte van de levering van de aandelen van [bedrijf 4] aangetroffen waarin, naast [naam echtgenoot] Holding B.V. i.o, [familiecontact 1] Holding B.V. i.o. en [naam 11] Holding B.V. i.o., [alias verdachte] als kopende partij staat vermeld. [397]
Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] aan [adres 4] zijn ook een overeenkomst en een verklaring, beide gedateerd op 25 september 2007, aangetroffen. De overeenkomst heeft betrekking op de verkoop van de aandelen van [bedrijf 4] voor € 6.400.000,- door [slachtoffer] en [broer slachtoffer] aan de kopers ‘ [verdachte] Ook in de verklaring, waarin kopers verklaren een extra bedrag van 800.000,- te betalen voor de aandelen van [bedrijf 4] , worden [verdachte] c.s. als kopers aangeduid. [398]
De woning van [verdachte] is op 30 september 2014 nogmaals doorzocht en daarbij zijn documenten over [bedrijf 4] aangetroffen, zoals de oprichtingsakte van [bedrijf 4] en het register van aandeelhouders van [bedrijf 4] [399]
Door [slachtoffer] is bij de politie een e-mailbericht overgelegd van [notariskantoormedewerker] van het notariskantoor [naam notariskantoor] van 22 april 2008 gericht aan de [verdachte] (‘ [emailadres verdachte] ’) en in cc aan [slachtoffer] . Hierin schijft [notariskantoormedewerker] onder meer aan de [verdachte] : “Ik las in de koopovk dat u tevens aandelen verkrijgt en niet meer dhr [administratievoerder] die in China woont”. [400] [verdachte] heeft verklaard dat hij gebruik maakt van het e-mailadres ‘ [emailadres verdachte] ’. [401]
Op 24 mei 2011 heeft [verdachte] met [ex vriendin verdachte] de aandeelhouders van [bedrijf 4] ( [naam echtgenoot] Holding B.V., [familiecontact 1] Holding B.V., [naam 11] Holding B.V. en [directeur onderneming 1] ) als gemachtigde vertegenwoordigd bij de voorzieningenrechter in de procedure waarin [vertegenwoordiger bedrijf slachtoffer] en [vertegenwoordiger bedrijf broer slachtoffer] de teruglevering van de aandelen vorderen. [402] De schriftelijke machtigingen waarmee [naam 11] , [familiecontact 1] , [naam echtgenoot] en [directeur onderneming 1] [verdachte] machtigen om hen tijdens de zitting te vertegenwoordigen zijn gedateerd op 30 mei 2011. [403]
10.4.2.5.
Is sprake van een schijnconstructie?
De rechtbank concludeert dat bij de aankoop van [bedrijf 4] sprake was van een schijnconstructie en dat [naam echtgenoot] (Holding B.V. i.o.), [familiecontact 1] (Holding B.V. i.o.) en [naam 11] (Holding B.V. i.o.) alleen op papier aandelen [bedrijf 4] hebben verkregen en dat het eigendom van deze aandelen feitelijk bij [directeur onderneming 1] en [verdachte] kwam te liggen. Daarvoor vindt de rechtbank het volgende van belang.
In de eerste plaats blijkt uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [naam echtgenoot] , [familiecontact 1] en [naam 11] dat zij erbij zijn gehaald om ervoor te zorgen dat het betalen van overdrachtsbelasting uitgespaard kon worden (naar de rechtbank begrijpt doordat – op papier – geen van de kopers meer dan 1/3 van de aandelen verkreeg), maar [naam echtgenoot] , [familiecontact 1] en [naam 11] hebben niet voor de aandelen betaald. Dat is gedaan door [directeur onderneming 1] . Ook waren zij feitelijk niet van plan om de schulderkenningen aan [vertegenwoordiger bedrijf slachtoffer] en [vertegenwoordiger bedrijf broer slachtoffer] in te lossen.
De rechtbank vindt bewezen dat [naam echtgenoot] , [familiecontact 1] en [naam 11] erbij zijn gehaald niet alleen om de overdrachtsbelasting te ontwijken, maar ook om [verdachte] buiten beeld te houden terwijl in werkelijkheid [directeur onderneming 1] met [verdachte] de aandelen van [bedrijf 4] verkreeg.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [broer slachtoffer] komt naar voren dat [verdachte] de koper zou worden van [bedrijf 4] Dit blijkt ook uit de overeenkomst en de verklaring die in de woning van [verdachte] zijn aangetroffen, de conceptakte die op het kantoor van de [familieholding I] is aangetroffen, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat met [alias verdachte] [verdachte] is bedoeld, en het e-mailbericht van [notariskantoormedewerker] aan [verdachte] .
Blijkbaar is na het e-mailbericht van 22 april 2008 alsnog besloten dat [verdachte] niet in de leveringsakte genoemd zou worden. Dat [verdachte] niet in de leveringsakte genoemd werd, betekent echter niet dat hij ook feitelijk niet meer de verkrijger van de aandelen van [bedrijf 4] was. Daarvoor is ook van belang dat in de woning van [verdachte] de oprichtingsakte én het register van aandeelhouders van [bedrijf 4] zijn aangetroffen.
Doordat sprake is van een schijnconstructie om [verdachte] buiten beeld te houden en de overdrachtsbelasting te ontwijken is de inhoud van de leveringsakte vals. [verdachte] heeft dit samen met [directeur onderneming 1] en de katvangers [naam echtgenoot] , [familiecontact 1] en [naam 11] door de notaris laten vastleggen in de akte. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] feit 11 als medepleger heeft begaan.

11.Zaaksdossier 4A Criminele organisatie (feit 12)

11.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat [verdachte] samen met [zoon 2] leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2001 tot en met 9 juli 2015. Alle in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen hebben aan de criminele organisatie deelgenomen, met uitzondering van [naam 12] . Niet bewezen is dat het oogmerk van de organisatie ook zag op het overtreden van de Algemene douanewet; het oogmerk van de organisatie zag wel op de overige in de tenlastelegging genoemde misdrijven.
[verdachte] had binnen de organisatie een leidende en coördinerende rol. Die rol blijkt in de eerste plaats uit de hiervoor besproken strafbare feiten uit de zaaksdossiers Kennismigranten (1A), [hotel 1] (3A), Buitenlandse rekeningen (2D), [bedrijf 4] (3C) en de overige witwasdossiers (2A, 2B, 2C en 3D). De rol van [verdachte] komt ook tot uitdrukking waar hij andere personen betrekt bij strafbare feiten, bijvoorbeeld bij het laten smokkelen van geld, het op hun naam laten zetten van bedrijven of door het gebruiken van andermans bankrekeningen.
11.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat een veroordeling voor het leiden van of het deelnemen aan een criminele organisatie alleen kan volgen voor die (rechts)personen die ook voor onderliggende strafbare feiten veroordeeld worden.
Voor zover [verdachte] van categorieën feiten wordt vrijgesproken, is ook niet bewezen dat [verdachte] onderdeel uitmaakte van een criminele organisatie die het plegen van die categorie feiten als oogmerk had. Vrijspraken van medeverdachten voor categorieën van feiten, moet meebrengen dat geen sprake was van een organisatie met als oogmerk het plegen van die categorieën van feiten.
Voor zover [verdachte] veroordeeld wordt voor de feiten 1 en 3, zijn de omvang van die verdenkingen en het samenwerkingsverband te beperkt om tot een veroordeling te komen voor een criminele organisatie.
11.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij zich bij de bewijswaardering van het tenlastegelegde deelnemen aan een criminele organisatie beperkt tot de inhoud van zaaksdossier 4A en de zaaksdossiers die zien op de overige in de tenlastelegging genoemde feiten (alle zaaksdossiers met uitzondering van zaaksdossier 3F). Daarvoor is van belang dat het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat de verdediging zich bij de uitleg van de tenlastelegging bij dit feit moest concentreren op het zaaksdossier 4A en de rolbeschrijving per deelnemer in het relaas van dit zaaksdossier. De behandeling op zitting en het voorhouden van de inhoud van het dossier heeft ook in lijn met deze uitleg van de tenlastelegging plaatsgevonden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is geweest van een criminele organisatie in de periode van 14 december 2001 tot en met 13 oktober 2014. [verdachte] en [zoon 2] hebben aan deze organisatie leiding gegeven. Daarnaast maakten ook [dochter] , [vader] , [moeder verdachte] , [zoon 2 familie 2] , [zoon 1 familie 2] en [directeur onderneming 1] deel uit van deze organisatie, net als de rechtspersonen [hotel 7] , [hotel 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] Deze criminele organisatie had als oogmerk het plegen van mensensmokkel, gewoontewitwassen en (schuld)witwassen, valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en gebruiken van valse geschriften en oplichting.
De rechtbank komt tot deze conclusies op grond van het volgende.
11.3.1.
[hotel 1]
Het hoofddoel van de organisatie ziet op het uitbouwen en in stand houden van het hotelimperium van de [familie 1] . Een eerste kernelement van de criminele organisatie ziet de rechtbank in de aanschaf van [hotel 1] door [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] (met de rechtspersonen [hotel 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] ), waarbij een deel gefinancierd is met geld dat – op papier – geleend is van particulieren in China, maar in werkelijkheid (deels) is terug te voeren op buitenlandse rekeningen van [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] . Die buitenlandse rekeningen zijn gevoed met contante geldstortingen waarvan het niet anders kan zijn dan dat die geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
Na de aanschaf van [hotel 1] zijn door [hotel 1] vergunningen aangevraagd. In het kader van de aanschaf van het hotel en de vergunningsprocedure zijn namens [hotel tussenholding B.V. 1] valse geldleenovereenkomsten opgesteld en door [hotel 1] zijn deze valse geldleenovereenkomsten en eveneens valse vermogensverklaringen ingediend bij de gemeente, om de gemeente alsnog te overtuigen om de gevraagde vergunningen te verstrekken.
Voor een meer gedetailleerdere beschrijving van de gang van zaken bij [hotel 1] en de voorafgaande financiering via de buitenlandse rekeningen, inclusief de verwijzing naar bewijsmiddelen in het dossier, verwijst de rechtbank naar rubriek 9.4 (zaaksdossiers 2D en 3A).
Het functioneren van de criminele organisatie wordt ook inzichtelijk wanneer gekeken wordt naar de aflossing van de buitenlandse leningen die zouden zijn aangegaan voor de aankoop van [hotel 1] . De aflossing van de leningen en de rentebetalingen vinden plaats tussen 11 september 2006 en 6 december 2006 en worden voldaan vanaf de bankrekening van [hotel tussenholding B.V. 1] is in staat om die betalingen te doen, doordat zij geld ontvangt van [hotel 1] , [hotel 7] , de privérekening van [dochter] en van bedrijven van [verdachte] ( [verdachte] en [hotel 5] ) [404]
11.3.1.1.
Tussenconclusie
In de casus ‘ [hotel 1] ’ ziet de rechtbank dat de organisatie het oogmerk heeft gehad op het plegen van witwasfeiten, valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften. De rechtbank ziet in deze casus ook het oogmerk van de organisatie op het plegen van oplichting. De rechtbank komt weliswaar niet tot een veroordeling voor het oplichten van de gemeente Amsterdam, maar dat betreft slechts een juridische vrijspraak omdat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen wanneer de oplichting is voltooid. Daarmee neemt die vrijspraak niet weg dat de criminele organisatie beoogde om de gemeente Amsterdam op te lichten.
11.3.2.
[hotel 2]
Een tweede kernelement van de criminele organisatie ziet de rechtbank rond de casus ‘ [hotel 2] ’. Onder druk van de Rabobank hebben [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] verkocht aan [vennoot 3] , [vennoot] en [vennoot 4] . De rechtbank heeft echter vastgesteld dat sprake is geweest van een schijnverkoop. Deze constructie is mogelijk gemaakt doordat de ‘kopers’ geld ontvingen van [bedrijf 20] , welk geld te herleiden is tot Nederlandse bankrekeningen (witwasrekeningen) in beheer bij [verdachte] en waarmee contante geldbedragen zijn witgewassen. Het gaat daarbij onder meer om een bankrekening van [onderneming 1] en een bankrekening op naam van [directeur onderneming 1] (de eigenaar van [onderneming 1] ), die bij [verdachte] in beheer was.
Voor een meer gedetailleerdere beschrijving van de gang van zaken bij [hotel 2] , inclusief de verwijzing naar bewijsmiddelen in het dossier, verwijst de rechtbank naar rubriek 7.3.3, en voor wat betreft de vastgestelde schijnconstructie in het bijzonder rubriek 7.3.3.2. (zaaksdossier 3D).
[directeur onderneming 1] en [onderneming 1] worden door de organisatie niet alleen ingezet voor een witwasconstructie rondom de schijn(ver)koop van [hotel 2] , maar ook voor het onder valse voorwendselen aanvragen van verblijfsvergunningen voor kennismigranten. [directeur onderneming 1] en [onderneming 1] worden – net als een deel van de kennismigranten – door de organisatie ook gebruikt bij witwasconstructies rond (binnenlandse) witwasrekeningen.
Voor een meer gedetailleerdere beschrijving van de gang van zaken bij de kennismigranten, inclusief de verwijzing naar bewijsmiddelen in het dossier, verwijst de rechtbank naar rubriek 5.4. (zaaksdossier 1A). Voor een meer gedetailleerdere beschrijving van de gang van zaken bij de witwasrekeningen, inclusief de verwijzing naar bewijsmiddelen in het dossier, verwijst de rechtbank naar rubriek 7.2.4. (zaaksdossier 2C).
11.3.2.1.
Tussenconclusie
In de casus ‘ [hotel 2] ’ ziet de rechtbank in samenhang met de kennismigranten (zaaksdossier 1A) en de witwasrekeningen (zaaksdossier 2C) dat de organisatie het oogmerk heeft gehad op het plegen van witwasfeiten, valsheid in geschrift, het voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften, mensensmokkel en oplichting.
11.3.3.
Samenwerking tussen de [familie 1] en de [familie 2]
Een derde kernelement van de criminele organisatie ziet op de verwevenheid tussen de [familie 1] en de [familie 2] . Die verwevenheid komt door de tijd heen op verschillende momenten aan de orde. Deze verwevenheid kenmerkt zich hoofdzakelijk door geldstromen tussen beide families. Ook blijkt dat leden van de criminele organisatie van de [familie 1] gebruik kunnen maken van de gelden op rekeningen die (op papier) van de [familie 2] , in het bijzonder [zoon 2 familie 2] , zijn. [405]
11.3.3.1.
Geld van buitenlandse rekening
Een eerste moment waarop leden van de [familie 1] gebruik maken van de gelden op rekeningen die (op papier) van de [familie 2] zijn is 16 maart 2004. Op die dag wordt vanaf de Luxemburgse rekening [rekeningnummer] op naam van [vader] € 157.506,22 overgemaakt naar de Chinese bankrekening op naam van [zoon 1 familie 2] , waarna de bankrekening van [vader] wordt opgeheven. Deze overboeking is mogelijk doordat rekening [rekeningnummer] eerder is gevoed door contante stortingen. [406] Ten aanzien van die contante stortingen is sprake van een vermoeden van witwassen, gelet op de omvang van die stortingen en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg) zijn gestort. Dit vermoeden van witwassen is ook niet onderuit gehaald door een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van [vader] of een ander.
11.3.3.2.
Geldrondje [bedrijf 30]
De verwevenheid tussen leden van de [familie 1] en leden van de [familie 2] komt ook naar voren bij een geldrondje met geld dat afkomstig was van [bedrijf 30] Op 16 maart 2009 ontvangt [zoon 1 familie 2] € 200.000,- als lening van [bedrijf 30] [zoon 1 familie 2] leent diezelfde dag € 200.000,- aan [zoon 2] , die op 17 maart 2009 € 190.000,- uitleent aan [familieholding I] leent op 17 maart 2009 € 200.000,- aan [familie hotel B.V. III] , die op 17 maart 2009 nog een factuur van € 119.000,- betaalt. Op 20 oktober 2009 krijgt [zoon 2] € 100.000,- terug van [familieholding I] en diezelfde dag maakt [zoon 2] € 100.000,- over naar [zoon 1 familie 2] (met als omschrijving ‘aflossing lening 16 maart 2009’). Vervolgens leent [zoon 1 familie 2] op 22 oktober 2009 € 99.000,- aan [bedrijf 15] leent op haar beurt op 23 oktober 2009 € 99.000,- uit aan [persoonlijke holding neef] die op dezelfde dag € 100.000,- betaalt voor de koopsom van [bedrijf 31] [407]
[zoon 1 familie 2] is (indirect) de enig aandeelhouder van [bedrijf 30] (i.o.) [408] Voorafgaand aan de transacties op 16 maart 2009 ontvangt [bedrijf 30] i.o. op 20 januari 2009 in totaal bijna € 300.000,- van de ouders van [zoon 1 familie 2] ( [geldontvanger 2] en [geldlener 5] ) en de vrouw van [zoon 2 familie 2] (de schoonzus van [zoon 1 familie 2] , [schoonzus] ). [409] [ex vriendin verdachte] is vanaf 1 september 2008 directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 15] [410] [bedrijf 31] heeft betrekking op [hotel 6] . [familielid] speelt echter geen rol in de bedrijfsstructuur van [hotel 6] . In een brief van 31 oktober 2011 zegt [zoon 2] namens de [familie hotel groep] onder andere een servicecontract op van [hotel 6] . [411] De rechtbank gaat ervan uit dat met de [familie hotel groep] [familieholding I] wordt bedoeld. Uit hiervoor genoemde brief leidt de rechtbank af dat [hotel 6] feitelijk werd beheerd door de [familieholding I] terwijl dit hotel niet op naam stond van deze holdingvennootschap van de [familie 1] .
De rechtbank leidt uit het [bedrijf 30] -geldrondje af dat de [familie 1] geld aantrekt van de [familie 2] en dat aanwendt voor haar hotel-imperium. Bij de geldstromen wordt ook gebruik gemaakt van een tussenliggende schakel, te weten een bedrijf van [ex vriendin verdachte] .
11.3.3.3.
Bankrekeningen [zoon 2 familie 2]
Een volgend punt waarin de verwevenheid tussen beide families naar voren komt, zijn de bankrekeningen van [zoon 2 familie 2] .
Op 30 september 2014 is tijdens de doorzoeking van het kantoor van de [familieholding I] een ABN Amro bankpas in beslag genomen van rekeningnummer [rekeningnummer] . [412] Dit betreft bankpas [bankpasnr.] . [413] De (enige) bevoegde voor deze rekening is [zoon 2 familie 2] , geboren [geboortedatum] , [414] [zoon 2 familie 2] . Daarnaast worden bij die doorzoeking bankpassen van [zoon 2 familie 2] van de bedrijven [bedrijf 33] en [zoon 2 familie 2] Holding B.V. in beslag genomen. De pasjes zijn aangetroffen in een afgesloten kast, waarvan de sleutel in het ladeblok van de werkplek van [dochter] lag. [415]
Uit de verklaringen van [zoon 1 familie 2] en [zoon 2] komt naar voren dat zij beiden door [zoon 2 familie 2] waren gemachtigd om namens hem op te treden. [416] [zoon 2] verklaarde ook dat hij en [dochter] het beheer hadden over de bankrekeningen van [zoon 2 familie 2] . [417]
Daarnaast is het aantreffen van de bankpas van [bedrijf 33] van belang voor het volgende. Op 26 maart 2012 worden vanaf die bankrekening grote geldbedragen overgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] op naam van [zoon 2 familie 2] ( [zoon 2 familie 2] [418] ) waardoor diezelfde dag vanaf deze rekening vier keer € 50.000,- overgemaakt kan worden naar [vader] en [moeder verdachte] (rek. [rekeningnummer] ). Bij deze overboekingen wordt aangegeven dat het de aflossing betreft van leningen van 7 oktober 2011 en 3 november 2011. Op 10 oktober 2011 en 4 november 2011 had [zoon 2 familie 2] twee keer € 100.000,- van [vader] en [moeder verdachte] ontvangen. [419] [zoon 1 familie 2] heeft [bedrijf 33] opgericht en was bestuurder en enig aandeelhouder. [420]
Ook de inbeslagname van de bankpas van de privérekening van [zoon 2 familie 2] op 30 september 2014 is van belang. Op 8 oktober 2014 wordt bij de ABN Amro bank telefonisch een nieuwe bankpas aangevraagd voor bankrekening [rekeningnummer] ten name van [zoon 2 familie 2] . [421] [zoon 1 familie 2] heeft deze bankpas aangevraagd nadat [zoon 2] was aangehouden. [422]
Op 13 oktober 2014 wordt rond 12.00 uur door de politie bij de ABN Amro bank navraag gedaan naar het saldo op spaarrekening [rekeningnummer] en daar blijkt dan € 900.000,- op te staan. Nadat om 18.00 uur een proces-verbaal en een vordering conservatoir beslag zijn opgesteld, blijkt er inmiddels € 450.000,- naar China te zijn overgemaakt. [423] Vanaf spaarrekening [rekeningnummer] blijkt € 450.000,- overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer] [424] en vervolgens wordt vanaf die rekening negen keer € 50.000,- naar een buitenlandse bankrekening op naam van [geldlener 5] overgemaakt. [425] Bij deze overboekingen is tussen 17:21 uur en 17:45 uur gebruik gemaakt van bankpas [bankpasnr.] . [426] Uiteindelijk wordt door ingrijpen van de politie voorkomen dat het geld daadwerkelijk naar China gaat.
11.3.3.4.
Tussenconclusie
In de samenwerking tussen de [familie 1] en de [familie 2] ziet de rechtbank dat de organisatie het oogmerk heeft gehad op het plegen van witwasfeiten.
11.3.4.
De betrokkenheid van de verschillende deelnemers
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat sprake is van geweest van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat het oogmerk had op het plegen van misdrijven. Hierna zal de rechtbank ingaan op de vraag of de in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen tot dit samenwerkingsverband hebben behoord en of zij een aandeel hebben in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk, of dat zij dergelijke gedragingen ondersteunen.
[verdachte] & [zoon 2] (leiders)
De betrokkenheid van [verdachte] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit zijn rol bij de casus [hotel 1] en bij de casus [hotel 2] . Daarbij benadrukt de rechtbank de grote rol die [verdachte] had bij het feitelijk plegen van de strafbare feiten ten gunste van de organisatie, waaruit zijn leidende positie binnen de criminele organisatie volgt.
De betrokkenheid van [zoon 2] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit zijn rol bij de casus [hotel 1] en bij de casus [hotel 2] . Daarnaast was hij degene die samen met [dochter] gebruik kon maken van de rekening van [zoon 2 familie 2] . De rol van [zoon 2] binnen de criminele organisatie is meer op de achtergrond dan [verdachte] , maar hij heeft wel een leidende positie in die zin dat hij de criminele organisatie vertegenwoordigt daar waar het hotelimperium een legale status probeert te krijgen.
De casus [hotel 2] laat het verschil in de leidende rollen tussen [verdachte] en [zoon 2] duidelijk zien: bij de schijn(ver)koop vertegenwoordigt [zoon 2] de ogenschijnlijk onschuldige verkopers, terwijl [verdachte] de witwasgeldstromen beheert die voor de schijn(ver)koop nodig zijn.
[dochter]
De betrokkenheid van [dochter] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit haar rol bij de casus [hotel 1] en bij de casus [hotel 2] . Daarnaast heeft zij bijgedragen aan de administratie van de organisatie, wat ook blijkt uit het bij haar in beheer zijn van de bankpassen van [zoon 2 familie 2] .
De rol van [dochter] is wat de rechtbank betreft onvoldoende om ook de strafverzwarende omstandigheid van het leiding geven aan een criminele organisatie te bewijzen.
[vader] & [moeder verdachte]
De betrokkenheid van [vader] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit zijn rol bij de casus [hotel 1] , voornamelijk bij de financiële aspecten, door zijn betrokkenheid bij de buitenlandse rekeningen.
Ook de betrokkenheid van [moeder verdachte] blijkt in het bijzonder uit haar rol bij de casus [hotel 1] . Zij is betrokken bij het geld dat geleend zou zijn van [geldlener 1] .
Relevant voor de betrokkenheid van [vader] en [moeder verdachte] bij de criminele organisatie is ook een afgeluisterd telefoongesprek op 3 oktober 2014. In dit gesprek bespreken [vader] ( [afkorting] ) en [moeder verdachte] ( [afkorting] ) het volgende:
“ [afkorting] : [moeder verdachte] , de politie is ook bij (IJ)mui(den) naar binnen geweest, er zijn ook dingen meegenomen (…)
Spullen lagen er, er zijn wat boeken van de boekhouding van vroeger, dat is niet erg. Er is niet echt een boekhouding.
[afkorting] : Boekhouding van vroeger? Heb je de boeken van de boekhouding nog? Die zijn er toch niet meer?
[afkorting] : nee, die zijn al lang al weg. Eh.. nu gaan er doden vallen, er is nog een (…) [427]
Ik heb buren gebeld en gevraagd, ze zijn geweest dinsdag.” [428]
Op dinsdag 30 september 2014 is de woning op het adres [adres 7] doorzocht en daarbij is een groen telefoonboekje met aantekeningen in beslag genomen. In dit boekje wordt onder andere gesproken over de oorsprong van de ontvangen financiering van een groot hotel, wat volgens de rechtbank betrekking heeft op [hotel 1] (zie rubriek 9.4.5.2).
Daarnaast spelen [vader] en [moeder verdachte] een rol in relatie tot de [familie 2] , door hun betrokkenheid bij geldstromen tussen beide families.
De rol van [vader] is wat de rechtbank betreft onvoldoende om ook de strafverzwarende omstandigheid van het leiding geven aan een criminele organisatie te bewijzen.
[zoon 2 familie 2] & [zoon 1 familie 2]
De betrokkenheid van [zoon 2 familie 2] en [zoon 1 familie 2] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de banden tussen de [familie 1] en de [familie 2] en hun betrokkenheid bij geldstromen ten behoeve van de [familie 1] .
[directeur onderneming 1]
De betrokkenheid van [directeur onderneming 1] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit zijn rol bij [onderneming 1] en de met behulp van die bv gepleegde strafbare feiten ten behoeve van de criminele organisatie.
[hotel 7]
De betrokkenheid van [hotel 7] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de casus [hotel 1] . [hotel 7] wordt gebruikt bij de aanschaf van [hotel 1] doordat een deel van het geld dat geleend zou zijn van [geldlener 1] afkomstig was van [hotel 7] Ook wordt [hotel 7] gebruikt bij de aflossingen van de Chinese leningen. Verder worden de valse vermogensverklaringen die door [hotel 1] zijn gebruikt, ook gebruikt om te voorkomen dat een vergunning van [hotel 7] wordt ingetrokken.
[hotel 1]
De betrokkenheid van [hotel 1] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de casus [hotel 1] , waarbij [hotel 1] de rechtspersoon is die wordt gebruikt om het deels met witwasgeld verkregen [hotel 1] te exploiteren. Uit haar naam zijn de vergunningaanvragen gedaan waarbij gebruik is gemaakt van de valse geschriften.
[hotel tussenholding B.V. 1]
De betrokkenheid van [hotel tussenholding B.V. 1] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de casus [hotel 1] , waarbij [hotel tussenholding B.V. 1] de rechtspersoon is die gebruikt wordt om [hotel 1] aan te kopen en die de contractspartij bij de valse geldleenovereenkomsten.
11.3.5.
Gedeeltelijke vrijspraken
Deelnemers
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging van de criminele organisatie een groot aantal (rechts)personen worden genoemd die zouden hebben deelgenomen aan deze organisatie. Daarbij komt dat de natuurlijke personen achter de genoemde rechtspersonen doorgaans ook zelf genoemd worden als deelnemer.
De rechtbank vindt slechts bewezen dat een rechtspersoon heeft deelgenomen aan de criminele organisatie indien die rechtspersoon door de natuurlijke personen gebruikt is voor handelingen ten behoeve van de organisatie of voor het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Van de volgende rechtspersonen kan de rechtbank niet vaststellen dat daarvan sprake is: [persoonlijke holding verdachte] , [persoonlijke holding zoon 2] , [persoonlijke holding dochter] , [familieholding I] , [familieholding II] , [hotel 3] , [hotel 4] , [hotel 8] , [persoonlijke holding moeder] en [bedrijf 20] .
Voor [hotel 3] ., [hotel 4] en [familieholding I] speelt daarbij ook een rol dat deze vennootschappen concreet gebruikt zijn bij het in dienst nemen van Chinese Workers (zaaksdossiers 1B), maar dat de rechtbank de verschillende verdachten van die onderdelen heeft vrijgesproken.
Voor [bedrijf 20] geldt dat deze rechtspersoon één keer is gebruikt door de criminele organisatie. Verder is weinig bekend over wat er binnen deze rechtspersoon is gebeurd, maar de rechtbank kan in elk geval niet vaststellen dat deze rechtspersoon is opgericht om gebruikt te worden binnen de criminele organisatie en in het bijzonder bij de casus ‘ [hotel 2] ’.
[verdachte] is een eenmanszaak en daarom geen rechtspersoon in de zin van artikel 51 Sr, zodat [verdachte] alleen al om die reden geen deelnemer aan een criminele organisatie kan zijn.
De rechtbank vindt daarnaast niet bewezen dat [ex vriendin verdachte] tot het samenwerkingsverband van de criminele organisatie behoort, omdat niet vastgesteld kan worden dat [ex vriendin verdachte] bij het samenwerken met [verdachte] wist dat [verdachte] opereerde vanuit de criminele organisatie.
De rechtbank vindt ook niet bewezen dat [naam 12] en [naam 13] tot het samenwerkingsverband van de criminele organisatie behoren. Daarvoor is van belang dat zij in een te ver verwijderd verband staan van de kern van de organisatie ( [verdachte] en [zoon 2] ), en vooral een rol spelen ten behoeve van [bedrijf 5] , het bedrijf van [zoon 1 familie 2] .
De rechtbank vindt tot slot niet bewezen dat [vennoot] , [naam 9] , [eigenaar 2] en [familiecontact 1] onderdeel uitmaken van de criminele organisatie. De organisatie, in het bijzonder [verdachte] , heeft van hen gebruik gemaakt, maar hun gedragingen zijn van onvoldoende gewicht voor het oordeel dat zij onderdeel uitmaken van het samenwerkingsverband.
Periode
De rechtbank vindt niet bewezen dat voor 14 december 2001 sprake is geweest van een criminele organisatie. Daarvoor is vooral van belang dat het criminele hoofddoel van de organisatie bestaat uit witwassen en dat witwassen vóór 14 december 2001 niet strafbaar was. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen welke strafbare feiten aan het witwassen ten grondslag hebben gelegen of op een andere manier vaststellen dat het oogmerk van de criminele organisatie al vanaf 1 januari 2001 zag op mensensmokkel, oplichting en/of valsheid in geschrift.
De rechtbank vindt niet bewezen dat de criminele organisatie na 13 oktober 2014 nog heeft bestaan. Op 13 oktober 2014 heeft [zoon 1 familie 2] geprobeerd € 450.000,- vanaf de bankrekening van [zoon 2 familie 2] over te boeken naar China. Op dat moment zaten hoofdrolspelers van de criminele organisatie ( [verdachte] , [zoon 2] en [dochter] ) al gedetineerd en de rechtbank kan ook niet vaststellen dat daarna nog sprake is geweest van gedragingen van deelnemers van de organisatie, gericht op het verwezenlijken van het criminele doel van de organisatie.

12.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat ( [verdachte] )
Feit 1
(ZD01A Kennismigranten - mensensmokkel)
in de periode van 15 januari 2010 tot en met 10 april 2014 in Nederland en China, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, Chinese personen, te weten:
  • [migrant 1] en
  • [migrant 2] en
  • [migrant 3] en
  • [migrant 4]
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en hen daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft, immers hebbende hij, verdachte en zijn mededader:
  • voor [migrant 1] en [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] een verblijfsvergunning in Nederland geregeld met als doel het verrichten van arbeid als kennismigrant (‘highly skilled migrant’) en
  • valse arbeidsovereenkomsten opgemaakt en/of laten opmaken tussen
[onderneming 1] en die [migrant 1] en
[onderneming 1] en die [migrant 2] en
[onderneming 1] en die [migrant 3] en
[onderneming 1] en die [migrant 4] en
[onderneming 2] en die [migrant 3] en
[onderneming 2] en die [migrant 2]
en
tegenover de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Immigratie en Asiel (IND)
  • voorgewend en/of doen voorwenden dat [migrant 1] en [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] werkzaamheden zouden gaan verrichten en/of verrichtten als hoogopgeleide kennismigrant (‘highly skilled migrant’) en
  • voorgewend en/of doen voorwenden dat [migrant 1] werkzaamheden zou gaan verrichten en/of verrichtte als Financial Manager bij [onderneming 1] en
  • voorgewend en/of doen voorwenden dat [migrant 2] werkzaamheden zou gaan verrichten en/of verrichtte als Design Manager bij [onderneming 1] en vervolgens als Designer bij [onderneming 2] en
  • voorgewend en/of doen voorwenden dat [migrant 3] werkzaamheden zou gaan verrichten en/of verrichtte als Technical Manager bij [onderneming 1] en vervolgens als Technical Manager bij [onderneming 2] en
  • voorgewend en/of doen voorwenden dat [migrant 4] werkzaamheden zou gaan verrichten en/of verrichtte als Sales Manager bij [onderneming 1]
terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten en/of ernstige redenen hadden te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
terwijl hij, verdachte van het plegen van het vorenomschreven strafbare feit een gewoonte maakt;
Feit 2
(ZD01A Kennismigranten - valsheid in geschrifte)
op 13 juni 2013 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk voorhanden heeft gehad, valse geschriften, te weten:
A
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 15 april 2012 tussen [onderneming 2] en [migrant 2] (ALG083 en ALG361) en
B
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 15 april 2012 tussen [onderneming 2] en [migrant 3] (ALG083 en ALG361) en
C
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 15 april 2012 tussen [onderneming 2] en [migrant 4] (ALG083 en ALG361)
E
salarisspecificaties van [directeur onderneming 1] h/o [onderneming 1] ten name van [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] betreffende de periode februari 2012 (ALG083) en
F
salarisspecificaties van [onderneming 2] ten name van [migrant 2] en [migrant 3] betreffende de periode mei 2012 en juni 2012 en juli 2012 en oktober 2012 en november 2012 (ALG270),
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
welke valsheid hierin bestond dat
ad A B C
opzettelijk in strijd met de waarheid in die geschriften was vermeld dat [migrant 2] in de functie van ‘designer’ en [migrant 3] in de functie van ‘technischer manager’ en [migrant 4] in de functie van ‘sales manager’ als werknemer een dienstverband voor onbepaalde tijd was aangegaan met [onderneming 2] terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een dergelijk dienstverband en
ad E
opzettelijk in strijd met de waarheid in die geschriften was vermeld dat [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] als werknemer een dienstverband heeft bij [onderneming 1] waarvoor die [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] maandelijks een netto salaris ontvangt, zulks terwijl die [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] in werkelijkheid geen werkzaamheden voor [onderneming 1] hebben verricht en
ad F
opzettelijk in strijd met de waarheid in die geschriften was vermeld dat [migrant 2] en [migrant 3] als werknemer een dienstverband heeft bij [onderneming 2] waarvoor [migrant 2] en [migrant 3] maandelijks een netto salaris ontvangt, zulks terwijl [migrant 2] en [migrant 3] in werkelijkheid geen werkzaamheden voor [onderneming 2] hebben verricht,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
Feit 3
(ZD Kennismigranten - oplichting)
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 16 november 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met [directeur onderneming 1] , met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te
bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
((een) medewerker(s) van) de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Immigratie en Asiel (IND) en de Staat der Nederlanden heeft bewogen tot de afgifte van machtigingen tot voorlopig verblijf en verblijfsvergunningen ten behoeve van
  • [migrant 1] en
  • [migrant 2] en
  • [migrant 3] en
  • [migrant 4] ,
hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en in strijd met de waarheid (telkens):
  • bij de IND een ‘Bijlage 12a Voorschrift Vreemdelingen 2000 verklaring met betrekking tot toelating van kennismigranten’ ingediend/laten indienen voor het bedrijf [onderneming 1] en daarmee heeft verklaard in te stemmen met alle in die bijlage onder de punten 1 tot en met 15 door de IND neergelegde voorwaarden en eisen en verplichtingen en
  • zich bij de IND gepresenteerd als de (toekomstige) werkgever van [migrant 1] en [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] en
  • bij de IND ten behoeve van vorengenoemde personen een aanvraag om machtiging tot voorlopig verblijf en een verblijfsvergunning aangevraagd en/of laten aanvragen en
  • bij die aanvraag aangegeven dat het doel van die machtiging tot voorlopig verblijf en die verblijfsvergunning een verblijf als kennismigrant (“highly skilled migrant”) was en dat [migrant 1] de functie van Financial Manager bij [onderneming 1] en [migrant 4] de functie van Sales Manager bij [onderneming 1] en [migrant 3] de functie van Technical Manager bij [onderneming 1] en [migrant 2] de functie van Design Manager bij [onderneming 1] zal gaan vervullen en
  • bij die aanvraag een valse arbeidsovereenkomst tussen [onderneming 1] en voornoemde personen overgelegd
waarmee de indruk werd gewekt dat werd voldaan aan de vereisten voor afgifte van die machtiging tot voorlopig verblijf en verblijfsvergunning, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat [migrant 1] en [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] niet voldeden aan de eisen die gesteld werden aan de afgifte van die vergunningen,
waardoor (telkens) de IND en de Staat der Nederlanden werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Feit 4
(Witwassen)
in de periode van 1 december 2009 tot en met 12 april 2013 in Nederland en China en [land] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) geldbedragen, te weten:
(ZD02C Witwasrekeningen)
(in de periode van 1 december 2009 tot en met 31 juli 2012)
  • een geldbedrag van in totaal 320.190 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 7] met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 475.770 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 7] met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 370.080 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 8] met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 1.127.090 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 8] met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 150.240 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 9] met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 236.600 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 9] met rekeningnummer [rekeningnummer] 87 ) en
  • een geldbedrag van in totaal 371.310 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [onderneming 1] met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 244.440 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [directeur onderneming 1] met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 69.900 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 11] en (vervolgens) overgeboekt naar de rekening t.n.v. [bedrijf 8] met rekeningnummer [rekeningnummer] , p. 81 relaas) en
  • een geldbedrag van in totaal 25.585 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 12] en (vervolgens) overgemaakt naar de rekening t.n.v. [bedrijf 9] met rekeningnummer [rekeningnummer] , p. 86 relaas en ALG432) en
  • een geldbedrag van in totaal 37.500 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 13] en (vervolgens) overgemaakt naar de rekening t.n.v. [bedrijf 9] met rekeningnummer [rekeningnummer] , ALG432) en
  • een geldbedrag van in totaal 39.000 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 14] en (vervolgens) overgemaakt naar de rekening t.n.v. [bedrijf 9] met rekeningnummer [rekeningnummer] , ALG432) en
  • een geldbedrag van in totaal 48.552 euro (contant gestort op de rekening t.n.v. [bedrijf 10] en (vervolgens) overgemaakt naar de rekening t.n.v. [bedrijf 9] met rekeningnummer [rekeningnummer] , p. 90/99 relaas)
en
(ZD03D [bedrijf 20] )
(in de periode van 16 februari 2010 tot en met 20 april 2010)
- geldbedragen tot een totaal van 150.000 euro
en
(ZD02B Geldsmokkel 13NAG)
(op tijdstippen in de periode van 7 april 2013 tot en met 12 april 2013)
- een geldbedrag van (ongeveer) 76.000,- euro,
de herkomst heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemde voorwerp(en) is/zijn
en
voorhanden heeft gehad en overgedragen en omgezet en gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
Feit 5
(ZD02A Geldsmokkel (CSA) - witwassen)
op 3 mei 2013 te Amsterdam, van een voorwerp, te weten: een contant geldbedrag van 65.900,- euro, de herkomst verhuld heeft en heeft verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp is, en heeft hij, verdachte, dat geldbedrag voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk- geheel of gedeeltelijk afkomstig is uit enig misdrijf;
Feit 6
(ZD02A Geldsmokkel (CSA) - Douanewet)
op 3 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
bij het verlaten van de Europese Gemeenschap geen aangifte als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten heeft gedaan,
immers hebben verdachte en of zijn mededaders op 3 mei 2013 een (contant) geldbedrag van (ongeveer) 65.900,- euro, zijnde liquide middelen ten bedrage van 10.000,- euro of meer, niet aangegeven bij de bevoegde autoriteiten;
Feit 7
(ZD03A [hotel 1] - valsheid in geschrifte)
in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 maart 2007 in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, geschriften, te weten:
Categorie A.
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 2] (schuldeiser) ten bedrage van 254.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 1] (schuldeiser) ten bedrage van 200.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 3] (schuldeiser) ten bedrage van 418.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [naam 4] (schuldeiser) ten bedrage van 580.500,- euro d.d. 1 april 2005;
elk zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk /heeft opgemaakt, immers heeft verdachte en of zijn mededaders opzettelijk in strijd met de waarheid in dat geschrift vermeld of doen vermelden
t.a.v. Categorie A:
  • dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [naam 4] een leenovereenkomst met (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] is aangegaan, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was en
  • dat er een geldbedrag van [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [naam 4] aan genoemde schuldenaar werd geleend, terwijl dat geld in werkelijkheid (geheel of gedeeltelijk) afkomstig is van verdachte en/of zijn mededaders, althans dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [naam 4] in ieder geval niet de werkelijk rechthebbenden zijn van dat geld en
  • dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [naam 4] in China woonachtig waren en
  • dat de rente zes procent rente per jaar bedraagt en
  • dat voornoemde leningen achtergesteld waren ten opzichte van een lening van de Rabobank;
en hebben verdachte en zijn mededaders die leenovereenkomsten (categorie A) voorzien van een of meer handtekeningen,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken;
Feit 8 primair
(ZD03A [hotel 1] – feitelijk leidinggeven aan gebruik maken van valse geschriften)
[hotel 1] in de periode van 22 april 2005 tot en met 30 juli 2012 in Nederland, opzettelijk voorhanden heeft gehad en gebruikt heeft gemaakt van valse geschriften, te weten:
Categorie A.
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 2] (schuldeiser) ten bedrage van 254.000,- eurod.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 1] (schuldeiser) ten bedrage van 200.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 3] (schuldeiser) ten bedrage van 418.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [naam 4] (schuldeiser) ten bedrage van 580.500,- euro d.d. 1 april 2005
en
Categorie 1.
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 2] d.d. 6 maart 2006 en
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 3] d.d. 6 maart 2006 en
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [naam 4] d.d. 6 maart 2006
en
Categorie 2.
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 3] d.d. 14 september 2006 en
  • een (vermogens)verklaring betreffende [naam 4] d.d. 13 september 2006
en
Categorie 4.
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 1] d.d. 15 februari 2007 en
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 2] d.d. 15 februari 2007
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
welke valsheid hierin bestond dat opzettelijk in strijd met de waarheid in die geschriften is vermeld
t.a.v. Categorie A:
  • dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [naam 4] een leenovereenkomst met (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] is aangegaan, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was en
  • dat er een geldbedrag van [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [naam 4] aan genoemde schuldenaar(s) werd geleend, terwijl dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [naam 4] in ieder geval niet de werkelijk rechthebbenden zijn van dat geld en
  • dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [naam 4] in China woonachtig waren en
  • dat de rente zes procent rente per jaar bedraagt en
  • dat voornoemde leningen achtergesteld waren ten opzichte van een lening van de Rabobank
en
t.av. Categorie 1:
  • dat [geldlener 2] een VIP cliënt van genoemde bank betreft en het geldverkeer van de bijbehorende rekening de laatste jaren normaal is en
  • dat [geldlener 3] een VIP cliënt van genoemde bank betreft en het geldverkeer van de bijbehorende rekening de laatste jaren normaal is en
  • dat [naam 4] een VIP cliënt van genoemde bank betreft en het geldverkeer van de bijbehorende rekening de laatste jaren normaal is
en
t.a.v. Categorie 2:
  • dat [geldlener 3] VIP-klant is van genoemde bank en van 2002 tot 2004 heeft gehandeld in buitenlandse valuta en de gemiddelde jaarlijkse omzet van de gezamenlijke rekening van [geldlener 3] boven de 50 miljoen USD ligt en
  • dat [naam 4] heeft gehandeld in buitenlandse valuta en een grote klant is van genoemde bank inzake handel in buitenlandse valuta
en
t.a.v. Categorie 4:
- dat [geldlener 1] en VIP-klant is van genoemde bank en handelt in buitenlandse valuta en een gemiddelde jaarlijkse omzet tot 70 miljoen USD hebben behaald en
- dat [geldlener 2] handelt in buitenlandse valuta en een gemiddelde jaarlijkse omzet tot 40 miljoen USD heeft behaald en een grote cliënt van genoemde bank inzake buitenlandse valutahandel is;
bestaande dat gebruikmaken hierin dat [hotel 1] die leenovereenkomsten en vermogensverklaringen toen en aldaar heeft verstrekt en doen toekomen aan (de afdeling BIBOB) van de gemeente Amsterdam als ware deze echt en onvervalst ten behoeve van het aanvragen en verkrijgen van een exploitatievergunning en een Drank- en Horecavergunning ten behoeve van [hotel 1] te Amsterdam
terwijl [hotel 1] wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware zij echt en onvervalst,
terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
Feit 10
(ZD03A [hotel 1] - witwassen)
in de periode van 14 december 2001 tot en met 16 juli 2007 in Nederland en/of in Zwitserland en/of in Luxemburg en/of in China, tezamen en in vereniging met anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders meermalen (contante) geldbedragen,
te weten
  • een geldbedrag van in totaal 190.000 euro (aanvankelijk contant gestort op de rekening t.n.v. [verdachte] bij de ING bank te Luxemburg met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 180.284,50 euro (aanvankelijk contant gestort op de rekening t.n.v. [familiecontact 1] en [familiecontact 2] bij ING bank te Luxemburg met rekeningnummer [rekeningnummer] en overgeboekt naar de Luxemburgse rekening t.n.v. [verdachte] met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 770.125,49 euro (aanvankelijk contant gestort op de rekening t.n.v. [dochter] bij de Bank of China te Luxemburg met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 400.000 euro (aanvankelijk contant gestort op de Zwitserse rekening t.n.v. [zoon 2] met rekeningnummer [rekeningnummer] ),
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt
en
van voornoemde geldbedragen de herkomst en verplaatsing verhuld
en
deze geldbedragen (deels) gebruikt ter financiering van een perceel grond met opstal zijnde een bedrijfspand ( [hotel 1] ) gelegen aan de [adressen]
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 11
(ZD03C [bedrijf 4] BV - valsheid in authentieke akte)
in de periode van 22 april 2008 tot en met 5 mei 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, in een authentieke akte, te weten:
een (notariële) akte van levering van aandelen d.d. 5 mei 2008 betreffende [bedrijf 4] ,
een valse opgave heeft doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader [directeur onderneming 1] en andere mededaders door notaris [mr. naam 3] te Amsterdam valselijk en in strijd met de waarheid in voornoemde akte doen opnemen
  • dat "de Aandelen 1, 2, 3 en 4" [bedrijf 4] werden geleverd en verkocht aan respectievelijk de kopers
  • [naam echtgenoot] Holding B.V. i.o en/of [naam echtgenoot] ,
  • [familiecontact 1] Holding B.V. i.o. en/of [familiecontact 1] ,
  • [naam 11] Holding B.V. i.o. en/of [naam 11] en/of
  • [directeur onderneming 1] ,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader [directeur onderneming 1] en andere mededaders wisten dat in werkelijkheid voornoemde aandelen niet werden geleverd en verkocht aan [naam echtgenoot] Holding B.V. i.o en/of [naam echtgenoot] en [familiecontact 1] Holding B.V. i.o. en/of [familiecontact 1] en [naam 11] Holding B.V. i.o. en/of die [naam 11] , maar aan hem, verdachte, en zijn mededader [directeur onderneming 1] , althans dat in werkelijkheid voornoemde aandelen niet werden geleverd en verkocht aan vier kopers maar aan twee kopers, en
  • dat [naam echtgenoot] aan [vertegenwoordiger bedrijf slachtoffer] een geldbedrag van 150.000 euro heeft voldaan en dat [naam echtgenoot] een geldbedrag van 19.348,50 euro schuldig erkent aan [vertegenwoordiger bedrijf slachtoffer] en dat de rente over het schuldig erkende bedrag 6 procent bedraagt en dat het schuldig erkende bedrag uiterlijk op 29 juni 2008 betaald zal worden, terwijl [naam echtgenoot] nooit voornemens is geweest om dit geldbedrag en deze rente te voldoen en
  • dat [familiecontact 1] een geldbedrag van 1.016.091 euro schuldig erkent aan [vertegenwoordiger bedrijf slachtoffer] en dat de rente over het schuldig erkende bedrag 6 procent bedraagt, terwijl [familiecontact 1] nooit voornemens is geweest om dit geldbedrag en deze rente te voldoen en
  • dat [naam 11] de koopprijs ter waarde van 1.100.765,25 euro zal voldoen aan [vertegenwoordiger bedrijf slachtoffer] en [vertegenwoordiger bedrijf broer slachtoffer] en dat [naam 11] een geldbedrag van 1.100.765,25 euro schuldig erkent aan [vertegenwoordiger bedrijf slachtoffer] en [vertegenwoordiger bedrijf broer slachtoffer] en dat de rente over het schuldig erkende bedrag 6 procent bedraagt en dat het geldbedrag van 1.100.765,25 euro in drie termijnen door [naam 11] betaald zal worden, terwijl [naam 11] nooit voornemens is geweest om dit geldbedrag en deze rente te voldoen en
  • dat alle baten en lasten van de “Aandelen 1, 2 en 3” voor rekening zijn van respectievelijk [naam echtgenoot] Holding B.V., [familiecontact 1] Holding B.V. en [naam 11] Holding B.V.,
en voornoemde akte (doen) voorzien van een handtekening ter bevestiging van de juistheid van de daarin gedane opgaven, zulks met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware deze opgave in overeenstemming met de waarheid;
Feit 12
(ZD04A Deelname aan criminele organisatie)
in de periode van 14 december 2001 tot en met 13 oktober 2014 in Nederland en in Luxemburg en in Zwitserland en in China
leiding heeft gegeven aan een organisatie,
naast verdachte bestaande uit [zoon 2] , [dochter] en andere (rechts)personen, te weten: [vader] , [moeder verdachte] , [hotel 7] , [hotel 1] , [hotel tussenholding B.V. 1] , [zoon 2 familie 2] , [zoon 1 familie 2] en [directeur onderneming 1] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • mensensmokkel als bedoeld in artikel 197a (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht;
  • gewoontewitwassen als bedoeld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht;
  • (schuld)witwassen als bedoeld in artikel 420bis/quater Wetboek van Strafrecht;
  • valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht;
  • opzettelijk voorhanden hebben en/of gebruik maken van een (ver)vals(t) geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 2 (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht;
  • oplichting als bedoeld in artikel 326 (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

13.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat [verdachte] de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) de rubrieken 5 tot en met 11 van dit vonnis.

14.Straf

14.1.
Redelijke termijn
14.1.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt voorop dat de gedachte achter de “redelijke termijn”-rechtspraak is dat strafzaken niet onwenselijk lang moeten duren. Voor het beantwoorden van de vraag of een strafzaak onwenselijk lang heeft geduurd, is van belang wat er precies is gebeurd. De officier van justitie vindt voor 13Offside een totale termijn van zes jaar redelijk, uitgesplitst in een onderzoeksfase van vijf jaar en een planningsfase om tot een inhoudelijke behandeling te komen van één jaar.
Van belang is dat het onderzoek 13Offside een uitzonderlijk omvangrijke en (alleen al vanwege de rechtshulprelatie met China) complexe zaak is. Na de start van het onderzoek in 2010 heeft op 30 september 2014 een actiedag plaatsgevonden. Door de rechter-commissaris en (de raadkamer van) de rechtbank zijn in 2015-2017 in de verschillende zaken een groot aantal onderzoekswensen toegewezen, waaronder het horen van een groot aantal in China verblijvende getuigen. Ook is van belang dat in 2017 het indienen van een nader rechtshulpverzoek aan China enige tijd uitgesteld is geweest doordat op verzoek van verschillende advocaten verkennende gesprekken zijn gevoerd over buitengerechtelijke afdoening van de zaken. Uiteindelijk was het feitelijke opsporingsonderzoek in november 2017 afgerond. Vervolgens zijn in december 2017, april 2018 en maart 2019 drie rogatoire reizen naar China geweest om daar getuigen te horen. Vervolgens is op 21 mei 2019 een regiezitting gehouden en – vanwege omstandigheden die niet aan de politie, het Openbaar Ministerie of de rechtbank toe te rekenen zijn – op 23 oktober 2019 opnieuw. Na de regiezitting van 23 oktober 2019 heeft een nieuwe rechter-commissaris het resterende onderzoek uitgevoerd tot 19 januari 2021 – grotendeels tijdens de coronapandemie.
Een planningsfase is nodig omdat door het grote aantal direct betrokkenen en het aantal benodigde zittingsdagen het bijzonder lastig is om een inhoudelijke behandeling te plannen. Bovendien heeft iedereen voldoende tijd nodig om de inhoudelijke behandeling voor te bereiden.
De officier van justitie neemt als startmoment voor de redelijke termijn de datum van de aanhouding en inverzekeringstelling van [verdachte] (30 september 2014). Vanaf het begin van de redelijke termijn tot aan de uitspraak van de rechtbank op 19 juli 2021 is een periode van 6 jaar en 10 maanden verstreken, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 10 maanden. De officier van justitie ziet bij het bepalen van de toe te passen strafvermindering aanleiding om aansluiting te zoeken bij het percentage dat normaal gebruikt wordt voor een overschrijding van minder dan 6 maanden (5%), omdat sprake is van een relatief lange periode tussen de inhoudelijke behandeling en de datum van de uitspraak.
14.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het in deze zaak redelijk zou zijn geweest als de rechtbank binnen drie jaar na de aanhouding van [verdachte] (30 september 2014) vonnis zou hebben gewezen. Met de uitspraak van de rechtbank op 19 juli 2021 is sprake van een overschrijding van die termijn met drie jaar en tien maanden. De verdediging verzoekt de rechtbank hiervoor de op te leggen straf te verlagen met 25%.
De verdediging wijst erop dat de duur van het onderzoek het gevolg is van de omvang van het dossier en de verdenking (waar de verdediging vanaf de voorgeleiding voor gewaarschuwd heeft), vervolgens de uitbreiding van het dossier en de verdenking, de noodzakelijke onderzoekswensen en eigen onderzoek van de verdediging, de late verstrekking van het einddossier en de keuze van het Openbaar Ministerie om zoveel verdachten gelijktijdig te dagvaarden. De verdediging stelt dat op basis van deze omstandigheden één jaar van de vertraging aan de verdediging toe te schrijven is, waardoor de redelijke termijn niet op twee jaar, maar op drie jaar bepaald kan worden.
14.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Het startmoment voor de redelijke termijn is het moment waarop de verdachte in redelijkheid kan verwachten dat hij door het Openbaar Ministerie voor een bepaald strafbaar feit zal worden vervolgd. De redelijke termijn begint te lopen op het moment dat [verdachte] op 30 september 2014 in verzekering is gesteld. Het einde van de periode is 19 juli 2021, de dag waarop de rechtbank uitspraak doet.
Een verdachte heeft het recht dat zijn berechting spoedig verloopt, maar de standaard-‘redelijke termijn’ van twee jaar heeft geen betrekking op dit soort grote onderzoeken. De redelijkheid van de duur van een zaak is onder meer afhankelijk van a) de ingewikkeldheid van de zaak, b) de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en c) de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. [429]
De rechtbank vindt in deze zaak van belang dat sprake is van een (heel) groot onderzoek, waarbij diverse rechtshulpverzoeken nodig waren om in China getuigen te kunnen horen. De samenhang tussen de verschillende zaken, in het bijzonder via de sleutel van de criminele organisatie, maakt dat een gelijktijdige berechting van de verschillende verdachten redelijk is en zelfs voor de hand ligt. Dat is ook een omstandigheid die enig tijdsverloop kan rechtvaardigen. Daar staat tegenover dat de rechtbank ook moet vaststellen dat de onderzoeksfase bij de rechter-commissaris erg lang geduurd heeft en dat dit de verdachten niet verweten kan worden. De enkele omstandigheid dat de verdediging in een zaak als deze (veel) onderzoekswensen heeft, maakt niet dat zij de zaak aan het traineren is. Alles afwegend vindt de rechtbank een termijn van 4,5 jaar een redelijke termijn waarbinnen het vonnis gewezen had kunnen worden. Dit betekent dat de redelijke termijn in de zaak van [verdachte] met ruim twee jaar is overschreden. Bij het bespreken van de op te leggen straf komt de rechtbank terug op de vraag op welke manier de overschrijding van de redelijke termijn gecompenseerd moet worden.
14.2.
Strafmaat
14.2.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door haar bewezen geachte feiten 1 tot en met 12 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 80 maanden, met aftrek van voorarrest. Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 84 maanden zijn geëist.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis de deelname aan de criminele organisatie als uitgangspunt genomen en daarbij gekeken naar de feiten waarop die organisatie betrekking heeft en naar de rol van [verdachte] binnen de organisatie (leidinggever). Verder heeft de officier van justitie rekening gehouden met een totaalbedrag aan witwasfeiten van ongeveer € 5.700.000,-, met zijn rol bij de strafbare feiten rond [hotel 1] , en de betrokkenheid bij mensensmokkel van meerdere personen (op basis van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie kan per gesmokkelde 3 maanden worden geëist). Ook is rekening gehouden met het strafblad van [verdachte] , in het bijzonder met de nog niet onherroepelijke veroordeling in 13Don (18 maanden) die maakt dat artikel 63 van toepassing is.
14.2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat [verdachte] veel (reputatie)schade heeft ondervonden als gevolg van de negatieve publiciteit rondom de strafzaak. Wat betreft de negatieve publiciteit wijst de verdediging in het bijzonder op de pamfletten die het Openbaar Ministerie en politie hebben laten ophangen en een advertentie die zij hebben laten plaatsen in Asian News, waarin een oproep werd gedaan om zich te melden als men op de hoogte was dat de oud-eigenaar van de [familie hotel groep] onder valse voorwendselen werknemers naar Nederland heeft gelokt om hen onder erbarmelijke omstandigheden aan het werk te zetten. De verdediging wijst er ook op dat in de media uitvoerig gepubliceerd is over deze zaak, waarbij in elk geval sprake is geweest van twee gesprekken tussen een journalist en het Openbaar Ministerie. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie het requisitoir – inclusief privégegevens van [verdachte] – aan die journalist verstrekt.
Daarnaast stelt de verdediging dat de lange duur van de vervolging ook gevolgen heeft voor het leven van [verdachte] , wat ook – los van de compensatie voor het overschrijden van de redelijke termijn – strafverlagend zou moeten zijn.
De verdediging verzoekt aansluiting te zoeken bij het LOVS-oriëntatiepunt fraude, waarbij gesteld wordt dat bij een volledige bewezenverklaring sprake is van een witwasbedrag van in totaal ruim € 5.700.000,- en dat de overige ten laste gelegde feiten samenhangen met dit witwasbedrag. Daarbij merkt de verdediging op dat sprake is van een groot aantal strafverminderende factoren.
14.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan [verdachte] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 48 maanden (met aftrek van het voorarrest). Voor het opleggen van die straf vindt de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
[verdachte] heeft bijna dertien jaar lang leiding gegeven aan een criminele organisatie die in die periode in de eerste plaats het oogmerk had op witwassen en daarnaast ook op mensensmokkel, valsheid in geschrift en oplichting. Het uiteindelijke doel van de criminele organisatie was om het hotelimperium uit te breiden en vastgesteld kan worden dat de vanuit de organisatie gepleegde strafbare feiten daaraan bijgedragen hebben.
[verdachte] vervulde binnen de criminele organisatie een grote rol bij het daadwerkelijk plegen van de strafbare feiten en wordt veroordeeld voor het (gewoonte)witwassen van in totaal ruim € 5.000.000,-. In het kader van dat witwassen heeft [verdachte] zich ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Daarnaast was [verdachte] daadwerkelijk betrokken bij de mensensmokkel van vier kennismigranten en in dat kader was ook sprake van valsheid in geschrift en oplichting. Tot slot heeft [verdachte] bij de verkrijging van [bedrijf 4] valsheden in een authentieke akte laten opnemen om zijn eigenaarschap af te schermen en om belastingverplichtingen te omzeilen.
Bij het bepalen van een passende sanctie in reactie op het handelen van [verdachte] kijkt de rechtbank ook naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt Fraude gaat uit van het benadelingsbedrag dat door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt. Vervolgens kan rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval en met strafverhogende of strafverlagende omstandigheden.
Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van meer dan één miljoen euro is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf binnen een bandbreedte van 24 maanden tot de maximale gevangenisstraf. Daarbij gaat het oriëntatiepunt uit van een verdachte zonder strafblad.
Wat het strafblad van [verdachte] betreft is alleen relevant dat hij in de periode tussen de bewezen feiten en het vonnis van de rechtbank is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf voor zijn rol bij de ontvoering van [slachtoffer] (13Don; deze veroordeling hangt samen met feit 11). De rechtbank houdt met deze niet-onherroepelijke veroordeling rekening in die zin dat de rechtbank kijkt naar wat zij aan straf had opgelegd als de feiten van 13Don gelijktijdig met 13Offside waren behandeld.
De ernst van de feiten en de straffen die daarvoor worden opgelegd rechtvaardigen wat de rechtbank betreft een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Op basis van de inhoudelijke behandeling is het de rechtbank duidelijk geworden dat deze strafzaak onder andere als gevolg van de media-aandacht grote gevolgen heeft gehad en ook in de toekomst nog zal hebben voor het persoonlijke en zakelijke leven van [verdachte] . De rechtbank begrijpt ook dat dit zeer vervelend is voor [verdachte] en zijn omgeving.
De rechtbank kan niet vaststellen dat sprake is geweest van een ongeoorloofde inmenging vanuit de politie en/of het Openbaar Ministerie bij de berichtgeving in de media. Niet is gebleken dat een betrokkene of een instantie verwijtbaar heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat de inzet van pamfletten in de Chinese gemeenschap een heftige methode is geweest van de politie om meer informatie op te halen over (mogelijke) strafbare feiten rondom de [familieholding I] . Dat de inzet van deze methode ook onrechtmatig is geweest, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
De rechtbank heeft de vrijheid om nadelige gevolgen voor een verdachte mee te wegen bij het bepalen van de hoogte van de straf, ook als die gevolgen niet zijn veroorzaakt door onrechtmatig handelen. De rechtbank vindt echter dat dit in deze zaak geen omstandigheden zijn die moeten leiden tot een lagere straf. Wanneer een verdachte op deze schaal dit soort strafbare feiten pleegt dan ligt voor de hand dat daarover in de media bericht wordt, dat zakenpartners afhaken, dat banken afstand nemen omdat zij zelf niet in de problemen willen komen, dat de gemeente geen nieuwe vergunningen wil verlenen en/of bestaande vergunningen wil intrekken. Daarbij is ook van belang dat deze negatieve gevolgen niet alleen het gevolg zijn van strafbare feiten waarvan [verdachte] werd verdacht, maar dat de rechtbank [verdachte] ook voor deze strafbare feiten veroordeelt.
De rechtbank houdt wel rekening met de omstandigheid dat sprake is van feiten van zeer lang geleden, waarvan een deel van de feiten zelfs ten tijde van de aanhouding van [verdachte] in 2014 al oud waren (in het bijzonder de zaaksdossiers [hotel 1] /Buitenlandse rekeningen). Tot slot houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat zij hiervoor heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van 4,5 jaar met ruim twee jaar is overschreden. De rechtbank zal daarom de op te leggen straf met twintig procent verlagen. Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zestig maanden hebben opgelegd, maar in plaats daarvan volstaat de rechtbank met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden (met aftrek van het voorarrest).

15.Beslag en verbeurd verklaren

15.1.
Beslaglijst
Onder [verdachte] is beslag gelegd op verschillende geldbedragen (volgnummers 3 tot en met 8, 14 tot en met 20 en 24), bankcheques (volgnummer 13), sieraden (volgnummers 2 en 104), een bankpas (volgnummer 112) en geschriften (volgnummers 29, 111 en 113).
15.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert dat de voorwerpen 112 en 113 verbeurd verklaard worden. De voorwerpen 24, 29, 104 en 111 kunnen aan [verdachte] worden teruggegeven. De officier van justitie vraagt geen beslissing van de rechtbank over de voorwerpen 2 tot en met 8 en 13 tot en met 20 omdat op die voorwerpen naast strafvorderlijk beslag ook conservatoir beslag ligt.
Daarnaast vordert de officier van justitie in de zaken van [zoon 2] , [verdachte] , [dochter] en [hotel tussenholding B.V. 1] de verbeurdverklaring van [hotel 1] . In de eerste plaats omdat de financiering van de aankoop van het hotel is te kwalificeren als witwassen (art. 33a lid 1 onder a Sr). Daarnaast kan [hotel 1] verbeurd verklaard worden omdat met betrekking tot [hotel 1] sprake is van valsheid in geschrift en oplichting (art. 33a lid 1 onder b Sr). Daarbij merkt de officier van justitie op dat de gevorderde verbeurdverklaring als bijkomende straf ook bedoeld is om de verdachten in hun financiële belangen te treffen. Tot slot merkt de officier van justitie op dat als de verbeurdverklaring van [hotel 1] wordt uitgesproken, daarmee in de ontnemingsprocedure rekening gehouden zal worden.
15.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt het beslag van de voorwerpen op de beslaglijst op te heffen. De verdediging verzoekt de teruggave van de voorwerpen 24, 29, 104 en 111. Daarnaast heeft de verdediging bij dupliek aangegeven dat [verdachte] afstand doet van de voorwerpen 112 en 113 zodat voor die voorwerpen geen verbeurdverklaring uitgesproken hoeft te worden.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de gevorderde verbeurdverklaring van [hotel 1] .
15.4.
Oordeel van de rechtbank
[hotel 1]
De rechtbank wijst de vordering om [hotel 1] verbeurd te verklaren af. De rechtbank vindt de verbeurdverklaring een buitenproportionele bijkomende straf, omdat het deel van het aankoopbedrag dat uit een bewezenverklaard misdrijf afkomstig was relatief klein was. Ook speelt mee dat al een ontnemingsprocedure is opgestart en dat binnen die procedure betere mogelijkheden zijn om het voordeel uit de aankoop van [hotel 1] te bepalen en dat voordeel zo nodig te verdelen tussen de verschillende verdachten.
Beslag
De rechtbank verklaart de contracten van kennismigranten met [onderneming 2] (voorwerp 113) verbeurd. Deze contracten kunnen verbeurd verklaard worden omdat ze aan [verdachte] toebehoren en met betrekking tot deze documenten feit 2 is begaan. Daarnaast zijn de feiten 1, 3 en 12 met betrekking tot deze documenten begaan, voor zover deze zien op [migrant 2] en [migrant 3] .
De in beslag genomen bankpas (voorwerp 112) behoort niet toe aan [verdachte] . De rechtbank zal bepalen dat deze bankpas bewaard zal worden ten behoeve van de rechthebbende.
De rechtbank zal bepalen dat de voorwerpen 2 tot en met 8 en 13 tot en met 20 aan [verdachte] terug gegeven zullen worden. Het gevolg van beslissing is dat het strafvorderlijk beslag wordt opgeheven. Uit het dossier komt naar voren dat daarnaast sprake is van conservatoir beslag, wat aan de daadwerkelijke teruggave van de geldbedragen in de weg staat. Daarnaast zal de rechtbank ook bepalen dat de voorwerpen 24, 29, 104 en 111 aan [verdachte] terug gegeven zullen worden.

16.Toegepaste artikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a (oud), 47, 51, 57, 63, 140 (oud), 197a (oud), 225, 227, 326, 420bis (oud) en 420ter (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10:1 (oud) en 10:13 van de Algemene douanewet.

17.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van:
-
feit 1voor zover daarin is opgenomen ‘
een of meerdere valse salarisspecificaties van [onderneming 2] ten name van die [migrant 3] en/of die [migrant 2] opgemaakt en/of op laten maken
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] ter zake van:
  • feit 4voor zover dat feit gaat over
    zaaksdossier ZD02D Buitenlandse rekeningen;
  • feit 10voor wat betreft het impliciet meer subsidiair ten laste gelegde
    schuldwitwassen.
Verklaart de feiten 3 (eerste en/of-variant) en 9 (primair en subsidiair) niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat [verdachte] de feiten 1, 2, 3 (tweede en/of-variant) 4, 5, 6, 7, 8 (primair), 10, 11 en 12 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 12 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
-
een gewoonte maken van mensensmokkel in vereniging begaan door meerdere personen
en
een gewoonte maken van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en hem daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is;
Feit 2:
-
medeplegen van opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Feit 3:
-
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 4:
-
van het (mede)plegen van witwassen een gewoonte maken;
Feit 5
-
witwassen;
Feit 6
-
medeplegen van uit hoofde van artikel 3 van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (verordening) verplicht zijn tot het doen van aangifte en deze aangifte niet doen, opzettelijk begaan;
Feit 7
-
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 8 primair
-
feitelijke leiding geven aan opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
feitelijke leiding geven aan opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 10
-
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
Feit 11
-
medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid;
Feit 12
-
als leider deelnemen aan een organisatie dit tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de [verdachte] in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurd:
113 6.00 STK Contract ECC werknemers [migrant 4] , [migrant 3] en [migrant 2] (5377195)
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
2 1.00 STK Horloge Kl: zwart (PANERAI montecarlo) (4844299)
3 Geld 117,- Euro (4843819)
4 Geld 3.000,- Euro (4843833)
5 Geld 964,90 Euro (4343826)
6 Geld 300,- Euro (4843829)
7 Geld buitenlands (1x 5GBP) (4712260)
8 Geld buitenlands geld (waarde 139,14 Euro)
(4712261; 4712262,4712263,4712264;4712265)
13 7.00 STK Bankcheque (3x100 usd, 3 x 100 eur, 1x 100 can) (4712266)
14 Geld 368,96 Euro (4840111)
15 Geld 21,- Euro (4840585)
16 Geld 5.000,- Euro (4840576)
17 Geld 2.522,22 Euro (4840521)
18 Geld 3,05 Euro (4840502)
19 Geld 152,10 Euro (4840113)
20 Geld 3.885,- Euro (4840079)
24 Geld 8,42 Euro (4840700)
29 1.00 STK Bon (4545616)
104 1.00 STK Hanger (met briljant 1.01 karaat + cert. in doos) (4559150)
111 2.00 STK Document (5484363)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
112 1.00 STK Bankpas RABOBANK wereldpas op naam van [kok 4] (5388385)
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2021.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
[...]
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

Voetnoten

1.Voor zover de aanvraag ook zag op het doorzoeken van de woning van [verdachte] . Voor het doorzoeken van het kantoor van de [familieholding I] en het [hotel 3] was geen machtiging van de rechter-commissaris nodig.
2.ECLI:EU:C:2021:152.
3.ECLI:EU:C:2020:791.
4.ECLI:NL: [afkorting] :2021:6245 (van 28 juni 2021).
5.ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.2.2.
7.EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16, Keskin-Nederland.
8.ECLI:NL:HR:2021:576, r.o. 2.9.3.
9.ECLI:NL:HR:2021:576, r.o. 2.12.2.
10.[directeur onderneming 1] wordt ook [alias 1] of [alias 1] ( [alias 3] ) genoemd. De rechtbank schrijft in het rest van het vonnis steeds [directeur onderneming 1] .
11.BLG01A.001, pag. 100.0793-0794.
12.AGV.003 (bijlage 1), pag. 100.0411-0415.
13.ALG.360, pag. 100.3535 (tabel).
14.ALG.360, pag. 100.3536 (tweede tabel), 100.5336 (eerste en tweede tabel) en 100.3538 (eerste tabel).
15.ALG.422, pag. 100.4913 (tweede tabel) en 100.4914 (eerste tabel).
16.ALG.422, pag. 100.4931 (bovenaan).
17.ALG.422, pag. 100.4931 (tabel); [afkorting] : € 7.178,76; [afkorting] : € 4.785,84 (2x) en [afkorting] : € 7792,50.
18.ALG.198, pag. 100.2898 (eerste tabel).
19.ALG.198, pag. 100.2899 (derde tabel).
20.ALG.198, pag. 100.2900 (eerste tabel).
21.ALG.198, pag. 100.2900 (tweede tabel).
22.GET.069, pag. 100.5451 (midden).
23.GET.038, pag. 100.5415 (bovenaan).
24.GET.072, pag. 100.5484 (bovenaan).
25.ALG.062 (bijlage 2), pag. 100.2222 (bovenaan).
26.ALG.062, pag. 100.2218 (midden) en pag. 100.2220.
27.BLG01A.015, pag. 100.1080.
28.ALG.105, pag. 100.2387 (onderaan).
29.Verklaring van [verdachte] op de zitting van 2 februari 2021.
30.GET.064, pag. 100.5425 (vraag 4 en 6).
31.GET.064, pag. 100.5426 (vraag 5).
32.ALG.253, pag. 100.3029.
33.ALG.253 (bijlage 1), pag. 100.3040.
34.ALG.253 (bijlage 1), pag. 100.3047.
35.ALG.253 (bijlage 1), pag. 100.3061.
36.BLG01A.007, pag. 100.0953.
37.AGV.003 (bijlage 2), pag. 100.0418-0421.
38.ALG.360, pag. 100.3536 (eerste tabel).
39.ALG.360, pag. 100.3537 (derde tabel) en 100.3538 (tweede tabel).
40.ALG.360 (bijlage 4), pag. 100.3545-3546.
41.ALG.360 (bijlage 9), pag. 100.3557-3559.
42.BLG01A.008, pag. 100.0959 (vraag 1 en 7).
43.BLG01A.008, pag. 100.0960 (vraag 11).
44.BLG01A.008, pag. 100.0960 (vraag 12) en 100.0961 (vraag 1-3).
45.BLG01A.009, pag. 100.0967 (vraag 1).
46.BLG01A.009, pag. 100.0967 (vraag 12).
47.BLG01A.009, pag. 100.0968 (vraag 1 en 2).
48.BLG01A.023, pag. 100.1365 (midden).
49.ALG.435 (bijlage 1), pag. 100.4983-4984.
50.ALG.435 (bijlage 1), pag. 100.4981-4982.
51.ALG.435 (bijlage 1), pag. 100.5010-5011.
52.GET.045, pag. 100.5419 (bovenaan).
53.GET.045, pag. 100.5419 (midden).
54.GET.045, pag. 100.5419 (onderaan).
55.ALG.438 (bijlage 1), pag. 100.5044-5046.
56.ALG.373 (bijlage 6), pag. 100.3912 (midden).
57.ALG.373 (bijlage 7), pag. 100.3919 (bovenaan).
58.AGV.001, pag. 100.0112 (midden).
59.AGV.001 (bijlage 6), pag. 100.0304.
60.AGV.001 (bijlage 6), pag. 100.0305-0306
61.AGV.001 (bijlage 6), pag. 100.0378-0381.
62.AGV.001 (bijlage 1), pag. 100.0120 (alinea 1).
63.AGV.001 (bijlage 1), pag. 100.0120 (alinea 6).
64.AGV.001 (bijlage 1), pag. 100.0121 (alinea 4-5).
65.AGV.001 (bijlage 6 ), pag. 100.0394.
66.AGV.001 (bijlage 6), pag. 100.0395.
67.AGV.001 (bijlage 6), pag. 100.0396-0398.
68.BLG01A.030, pag. 100.1633.
69.BLG01A.030, pag. 100.1634 (onder).
70.BLG01A.030, pag. 100.1635 (midden).
71.BLG01A.030, pag. 100.1640 (bovenaan).
72.ALG.270, pag. 100.3073 (onderaan) en 100.3082.
73.ALG.270, pag. 100.3073 (onderaan) en 100.3077-3081.
74.ALG.083, pag. 100.2239 (alinea 7-8) en pag. 100.2265-2267.
75.ALG.045, pag. 100.2189.
76.ALG.361, pag. 100.3562 (midden).
77.AGV.001, pag. 100.0113 (onderaan).
78.AGV.001 (bijlage 5), pag. 100.0222.
79.AGV.001 (bijlage 5), pag. 100.0225-0226
80.AGV.001 (bijlage 5), pag. 100.0291-0294.
81.AGV.001 (bijlage 6), pag. 100.0394.
82.AGV.001 (bijlage 5), pag. 100.0299.
83.AGV.001 (bijlage 5), pag. 100.0300-0302.
84.ALG.270, pag. 100.3074 (bovenaan) en 100.3088.
85.ALG.270, pag. 100.3074 (bovenaan) en 100.3083-3087.
86.ALG.083, pag. 100.2240 (alinea 1-2) en pag. 100.2273-2275.
87.ALG.361, pag. 100.3562 (midden).
88.AGV.001, pag. 100.0113 (onderaan) en 100.0114 (bovenaan).
89.AGV.001 (bijlage 4), pag. 100.0212 en 100.0214
90.AGV.001 (bijlage 4), pag. 100.0216-0219.
91.BLG01A.039, pag. 100.1809 (onderaan) en 100.1810 (bovenaan).
92.ALG.083, pag. 100.2240 (alinea 4-6), 100.2281-2283 (arbeidsovereenkomst) en 100.2287 (salarisspecificatie).
93.ECLI:NL: [afkorting] :2020:278 en ECLI:NL: [afkorting] :2020:5325.
95.In die zin ook: J. de Hullu,
96.Het gaat daarnaast ook om de bankrekeningen [rekeningnummer] ( [vader] ), [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ( [moeder verdachte] ), [rekeningnummer] ( [verdachte] ), [rekeningnummer] ( [zoon 2] ), [rekeningnummer] ( [dochter] ) en [rekeningnummer] ( [familielid] ), maar die bankrekeningen zijn voor de uiteindelijke tenlasteleggingen in 13Offside niet relevant.
97.ALG.375 (bijlage 1), pag. 500.1185.
98.ALG.399 (bijlage 1), pag. 500.1286.
99.ALG.395 (bijlage 1), pag. 500.1226.
100.ALG.417 (bijlage 1), pag. 500.1368-1370. In bijlage 1 wordt als datum van transacties 33, 34 en 35 7 mei 2011 vermeld; dit moet zijn 7 juli 2011 (zie pag. 500.1393).
101.ALG.418 (bijlage 1), pag. 500.1478/1481/1483-1486.
102.ALG.419 (bijlage 10), pag. 500.1581-1582/1584/1588/1590/1592-1595/1598.
103.ALG.198, pag. 500.1066-1067 (tabel).
104.ALG.097, pag. 500.1015 (tabel).
105.ALG.424 (bijlage 1), pag. 500.1726-1729 ( [bedrijf 8] ) en ALG.424 (bijlage 2), pag. 500.1731-1733 ( [bedrijf 7] )
106.ALG.426 (bijlage), pag. 500.1759 (midden).
107.ALG.433, pag. 500.1805-1806.
108.ALG.431, pag. 500.1767 (bovenaan).
109.ALG.418, pag. 500.1466 (alinea 5).
110.[afkorting] __J85.VDE.003, pag. 500.2592 (antwoorden 7, 8 en 10).
111.[afkorting] __J85.VDE.003, pag. 500.2593 (antwoord 9).
112.[afkorting] __J85.VDE.003, pag. 500.2593 (antwoorden 12-14).
113.[afkorting] __J85.VDE.003, pag. 500.2594 (antwoorden 7-8 en 10-18).
114.ALG.375, pag. 500.1173 (eerste tabel).
115.ALG.399, pag. 500.1258 (eerste tabel).
116.ALG.395, pag. 500.1209 (eerste tabel).
117.ALG.417, pag. 500.1329 (tabel).
118.ALG.418, pag. 500.1466 (tweede tabel).
119.ALG.419, pag. 500.1513 (tabel).
120.ALG.420, pag. 500.1606 (eerste tabel).
121.ALG.421, pag. 500.1615 (tweede tabel).
122.ALG.492, pag. 500.2192.
123.ALG.492, pag. 500.2194 (tweede tabel).
124.ALG.492, pag. 500.2194 (eerste tabel).
125.ALG.492, pag. 500.2193 (tabel).
126.ALG.492, pag. 500.2195 (eerste tabel).
127.ALG.492, pag. 500.2195 (tweede tabel).
128.ALG.198, pag. 500.1080 (alinea’s 5 en 6)
129.GET.084 (bijlage 1), pag. 500.2775.
130.GET.084, pag. 500.2772 (antwoord 7).
131.ALG.488 (bijlage 1), pag. 500.2073.
132.ALG.488 (bijlage 4), pag. 500.2084.
133.ALG.488 (bijlage 4), pag. 500.2087.
134.ALG.488 (bijlage 5), pag. 500.2105.
135.BLG02C.002, pag. 500.2903 (antwoorden 5 en 6).
136.Verklaring van [verdachte] op de zitting van 2 februari 2021.
137.GET.110, pag. 500.2813 (onderaan).
138.GET.110, pag. 500.2814 (alinea 3).
139.GET.110, pag. 500.2813 (alinea 1) en GET.110 (bijlage 2) pag. 500.2826 (bovenaan).
140.GET.110, pag. 500.2813 (alinea 8).
141.Proces-verbaal zaaksdossier 2C Witwasrekeningen, pag. 500.0016 (alinea 5).
142.ALG.351, pag. 500.1113 (tabel).
143.ALG.351 (bijlage 14), pag. 500.1162-1163.
144.ALG.351 (bijlage 16), pag. 500.1166-1167.
145.ALG.351, pag. 500.1120 (tabel).
146.ALG.375, pag. 500.1181 (alinea’s 1-3).
147.ALG.375, pag. 500.1182-1183.
148.ALG.399, pag. 500.1277-1279.
149.ALG.399, pag. 500.1284-1285 (bovenaan).
150.ALG.399 (bijlage 3), pag. 500.1290.
151.ALG.399, pag. 500.1280-1283 (bovenaan).
152.ALG.399, pag. 500.1283 (onderaan).
153.ALG.351 (bijlage 1), pag. 500.1124 (onderaan).
154.ALG.351 (bijlage 7), pag. 500.1148 (midden).
155.ALG.395, pag. 500.1223-1225 (bovenaan).
156.ALG.417, pag. 500.1354-1359.
157.ALG.417, pag. 500.1366-1367 (bovenaan).
158.ALG.417, pag. 500.1361-1364.
159.ALG.417, pag. 500.1365 (tabel).
160.ALG.351 (bijlage 1), pag. 500.1124 (onderaan).
161.ALG.351 (bijlage 7), pag. 500.1148 (midden).
162.ALG.418, pag. 500.1471.
163.ALG.418, pag. 500.1472 (alinea 2).
164.Proces-verbaal zaaksdossier 2C Witwasrekeningen, pag. 500.0050 (tabel).
165.ALG.351, pag. 500.1114 (tabel).
166.ALG.419, pag. 500.1534 (onderaan) en pag. 500.1535 (midden).
167.ALG.419, pag. 500.1533 (eerste tabel).
168.ALG.420, pag. 500.1609.
169.Proces-verbaal zaaksdossier 2C Witwasrekeningen, pag. 500.0050 (tabel) en ALG.420, pag. 500.1611 (tabel).
170.Proces-verbaal zaaksdossier 2C Witwasrekeningen, pag. 500.0050 (tabel) en ALG.198, pag. 500.1082 (midden)
171.Zaaksdossier 1A, BLG01A.003, pag. 100.0803-0804.
172.ALG.097, pag. 500.1023 (onderaan).
173.ALG.097, pag. 500.1056.
174.ALG.351 (bijlage 3), pag. 500.1143.
175.ALG.097, pag. 500.1015 (tabel).
176.ALG.421, pag. 500.1625-1626.
177.ALG.421, pag. 500.1628-1629.
178.ALG.351 (bijlage 1), pag. 500.1124 (onderaan).
179.ALG.351 (bijlage 4 en 5), pag. 500.1144-1145.
180.ALG.351 (bijlage 6), pag. 500.1146
181.ALG.351, pag. 500.1115 (eerste tabel).
182.ALG.351 (bijlage 1), pag. 500.1123 (midden).
183.ALG.351, pag. 500.1117.
184.[afkorting] .VDE.001 (bijlage 2), pag. 500.2681 (midden).
185.[afkorting] .VDE.001 (bijlage 1), pag. 500.2678-2679
186.[afkorting] .VDE.003, pag. 500.2692 (antwoord 6).
187.[afkorting] .VDE.001, pag. 500.2676 (antwoorden 1, 2 en 14).
188.ALG.432 (bijlage 5), pag. 500.1799.
189.ALG.432, pag. 500.1788 (eerste tabel).
190.ALG.432 (bijlage 2), pag. 500.1796.
191.[afkorting] __C66.VDE.001, pag. 500.2547 (antwoorden 11 en 12).
192.[afkorting] __C66.VDE.001, pag. 500.2549 (antwoord 9).
193.ALG.432 (bijlage 6), pag. 500.1800 (onderaan) en pag. 500.1801 (bovenaan).
194.ALG.432, pag. 500.1788 (tweede tabel).
195.ALG.432 (bijlage 3), pag. 500.1797.
196.[afkorting] __L58.VDE.001, pag. 500.2566 (antwoorden 10, 12, 13 en 16).
197.ALG.432 (bijlage 7), pag. 500.1802 (onderaan) en pag. 500.1803 (onderaan).
198.ALG.432, pag. 500.1789 (eerste tabel).
199.ALG.432, pag. 500.1788 (onderaan).
200.[afkorting] .VDE.001 (bijlage 1), pag. 500.2529.
201.[afkorting] .VDE.001 (bijlage 1), pag. 500.2531 (midden) en pag. 500.2531.
202.ALG.498, pag. 500.2447 (onderste afbeelding).
203.ALG.419, pag. 500.1511 (onderaan) en (bijlage 10) pag. 500.1598-1603.
204.ALG.498 (bijlage 5), pag. 500.2462.
205.ALG.433, pag. 500.1811.
206.ALG.419, pag. 500.1513 (eerste tabel).
207.ALG.359 (bijlage 8), pag. 1000.1762 en pag. 1000.1764 (artikel 3).
208.ALG.359 (bijlage 24), pag. 1000.1955.
209.ALG.359, pag. 1000.1660 (par. 5.2).
210.ALG.359, pag. 1000.1663 (alinea 1 en 4).
211.ALG.359, pag. 1000.1664 (alinea 12).
212.ALG.359 (bijlage 12), pag. 1000.1898.
213.Proces-verbaal van verhoor van getuige [ex vriendin verdachte] (RC), 14 december 2020 (losbladig), blad 10 (midden).
214.Zaaksdossier 2C, ALG.498, pag. 500.2447 (eerste afbeelding).
215.ALG.422 (bijlage 1), pag. 1000.2818.
216.ALG.422 (bijlage 1), pag. 1000.2819.
217.ALG.419 (bijlage 10), pag. 1000.2738.
218.ALG.419 (bijlage 10), pag. 1000.2738.
219.ALG.097 (bijlage 1), pag. 1000.1299.
220.ALG.097 (bijlage 1), pag. 1000.1298.
221.ALG.359 (bijlage 1), pag. 1000.1685 (paragraaf 3).
222.GET.032, pag. 1000.3093 (antwoord 13).
223.GET.032, pag. 1000.3096 (antwoorden 13 en 14) en pag. 100.3097 (antwoord 2).
224.GET.033, pag. 1000.3139 (antwoord 13), pag. 1000.3140 (antwoord 9) en pag. 1000.3141 (antwoord 7).
225.GET.033, pag. 1000.3137 (antwoord 12) en pag. 1000.3138 (antwoorden 1 en 2).
226.ALG.359 (bijlage 27), pag. 1000.1995-1997.
227.[afkorting] .VDE.002, pag. 1000.3317 (antwoord 6).
228.GET.140, pag. 1000.3395 (alinea 4).
229.ALG.246 (bijlage 1), pag. 1000.1464.
230.ALG.391, pag. 1000.2527 (alinea 3).
231.GET.127, pag. 1000.3373 (onderaan) en pag. 1000.3774 (bovenaan).
232.GET.140, pag. 1000.3791 (alinea 5-6) en pag. 1000.3792 (alinea 1-2).
233.ALG.514, pag. 1000.2916 (bovenaan).
234.Proces-verbaal van verhoor van getuige [ex vriendin verdachte] , 14 december 2020 (losbladig), blad 10 (midden) en blad 11 (midden).
235.Proces-verbaal van verhoor van getuige [ex vriendin verdachte] , 14 december 2020 (losbladig), blad 9 (midden).
236.ZD02.B 13NAG/ [afkorting] bijlagen overzicht afschriften bedrijven [bevoegd bestuurder bedrijf 26] , pag. 400.2675-2676.
237.ZD02.B 13NAG/ [afkorting] bijlagen overzicht afschriften bedrijven [bevoegd bestuurder bedrijf 26] , pag. 400.2678.
238.ZD02.B 13NAG/ [afkorting] bijlagen overzicht afschriften bedrijven [bevoegd bestuurder bedrijf 26] , pag. 400.2679.
239.ZD02.B 13NAG/ [afkorting] bijlagen overzicht afschriften bedrijven [bevoegd bestuurder bedrijf 26] , pag. 400.2680.
240.ZD02.B 13NAG/ [afkorting] bijlagen overzicht afschriften bedrijven [bevoegd bestuurder bedrijf 26] , pag. 400.2681.
241.ZD02.B 13NAG/ [afkorting] bijlagen overzicht afschriften bedrijven [bevoegd bestuurder bedrijf 26] , pag. 400.2683.
242.ZD02.B 13NAG/ [afkorting] bijlagen overzicht afschriften bedrijven [bevoegd bestuurder bedrijf 26] , pag. 400.2685.
243.ZD02.B 13NAG/ [afkorting] bijlagen overzicht afschriften bedrijven [bevoegd bestuurder bedrijf 26] , pag. 400.2688-2690.
244.ALG.343, pag. 400.1268 (eerste tabel).
245.ALG.343, pag. 400.1268 (midden).
246.ALG.344 (bijlage 8), pag. 400.1286.
247.ALG.344 (bijlage 7), pag. 400.1285.
248.ALG.344 (bijlage 6), pag. 400.1284.
249.ALG.344 (bijlage 2), pag. 400.1278.
250.ALG.344 (bijlage 4), pag. 400.1282.
251.ALG.344 (bijlage 5), pag. 400.1283.
252.ALG.398 (bijlage 33), pag. 400.2394 (antwoord 3).
253.ALG.398 (bijlage 33), pag. 400.2396 (antwoord 6).
254.ALG.398 (bijlage 34), pag. 400.2406 (antwoord 15).
255.ALG.398 (bijlage 34), pag. 400.2404 (antwoord 12-13) en de bijlage bij ALG.398 (bijlage 34)
256.ALG.032 (bijlage 12), pag. 400.1108.
257.ALG.398 (bijlage 34), pag. 400.2402 (antwoord 1) en pag. 400.2405 (antwoord 3).
258.ALG.343, pag. 400.1265 (onderaan) en pag. 400.1266 (bovenaan) en bijlage 2 A4’tjes (4 kantjes) met wachtwoorden, pag. 400.2669-400.2672.
259.ALG.213 (bijlage 2), pag. 400.1165 (onderaan).
260.ALG.398 (bijlage 35), pag. 400.1781.
261.ALG.213 (bijlage 10), pag. 400.1176 (midden).
262.[eigenaar 2] wordt ook [afkorting] genoemd (pag. 400.0006). De rechtbank schrijft in de rest van het vonnis steeds [eigenaar 2] .
263.ALG.213 (bijlage 11), pag. 400.1178 (midden en onderaan).
264.ALG.213 (bijlage 12), pag. 400.1180.
265.ALG.213 (bijlage 14), pag. 400.1182 (midden en onderaan).
266.ALG.213 (bijlage 16), pag. 400.1185 (midden en onderaan).
267.ALG.213 (bijlage 17), pag. 400.1187 (midden).
268.ALG.213 (bijlage 18), pag. 400.1188.
269.ALG.213 (bijlage 22), pag. 400.1193 (midden).
270.FIOD-dossier 52106, AHV1-001, pag. 300.2143 (bovenaan).
271.FIOD-dossier 52106, AHV2-001, pag. 300.2160 (onderdaan) en pag. 300.2161 (alinea 1).
272.FIOD-dossier 52106, AHV3-001, pag. 300.2174 (midden).
273.FIOD-dossier 52106, AHV4-001, pag. 300.2188 (onderaan) en pag. 300.2189.
274.FIOD-dossier 52106, V1-01, pag. 300.2259 (alinea 6).
275.FIOD-dossier 52106, V2-01, pag. 300.2270 (alinea 1).
276.FIOD-dossier 52106, V3-01, pag. 300.2279 (alinea 10).
277.FIOD-dossier 52106, V4-01, pag. 300.2293 (alinea 4).
278.FIOD-dossier 52106, V4-02, pag. 300.2299 (alinea 3).
279.FIOD-dossier 52106, V4-02, pag. 300.2298 (alinea 12).
280.Verklaring van [verdachte] op de zitting van 2 februari 2021.
281.[afkorting] _C74.BOB.133, pag. 3.1995 en [afkorting] _C74.BOB.133-1, pag. 3.2001.
282.ALG.151 (bijlage 15), pag. 300.1326.
283.BLG02A.013, pag. 300.2060 (bovenaan).
284.GET.009, pag. 300.1620 (antwoord 6).
285.ALG.146, pag. 700.1545 (onder ‘levering’).
286.ALG.146, pag. 700.1548 (schema).
287.ALG.146, pag. 700.1547 (bovenaan).
288.ALG.146, pag. 700.1547 (midden).
289.ALG.146 (bijlage 2), pag. 700.1564.
290.ALG.146 (bijlage 3), pag. 700.1566.
291.ALG.169 (bijlage 16), pag. 700.1934.
292.ALG.169 (bijlage 15), pag. 700.1932.
293.ALG.169 (bijlage 8), pag. 700.1917.
294.ALG.169 (bijlage 14), pag. 700.1930.
295.ALG.169 (bijlage 8), pag. 700.1917.
296.ALG.169 (bijlage 10), pag. 700.1921.
297.ALG.169 (bijlage 12), pag. 700.1926.
298.ALG.169 (bijlage 10), pag. 700.1921.
299.ALG.293, pag. 700.2170 (midden) en pag. 700.2175 (midden).
300.ALG.169 (bijlage 1), pag. 700.1865.
301.ALG.169 (bijlage 2), pag. 700.1870 ( [geldlener 1] ), ALG.169 (bijlage 3), pag. 700.1875 ( [geldlener 3] ) en ALG.169 (bijlage 4), pag. 700.1880 ( [naam 4] ).
302.ALG.147 (bijlage 9), pag. 700.1636 (onderaan).
303.ALG.147 (bijlage 10), pag. 700.1642 (bovenaan).
304.ALG.293, pag. 700.2170 (midden).
305.ALG.293, pag. 700.2172-2173 (‘categorie 1’).
306.ALG.148 (bijlage 6), pag. 700.1677 en ALG.148 (bijlage 14), pag. 700.1705.
307.ALG.148 (bijlage 2), pag. 700.1660.
308.ALG.148 (bijlage 8), pag. 700.1684.
309.ALG.300 (bijlage 1), pag. 700.2295, pag. 700.2296 (onderaan) en pag. 700.2302 (‘herkomst gelden’).
310.ALG.293, pag. 700.2173 (‘categorie 2’).
311.ALG.148 (bijlage 5), pag. 700.1672.
312.ALG.148 (bijlage 11), pag. 700.1695.
313.ALG.141 (bijlage 1), pag. 700.1397 (midden) en pag. 700.1400 (alinea 5-6).
314.ALG.141 (bijlage 2), pag. 700.1412-1413.
315.ALG.141 (bijlage 2), pag. 700.1410-1411.
316.ALG.293, pag. 700.2174-2175 (‘categorie 4’).
317.ALG.148 (bijlage 1), pag. 700.1656 en ALG.148 (bijlage 12), pag. 700.1699.
318.ALG.148 (bijlage 3), pag. 700.1664 en ALG.148 (bijlage 13), pag. 700.1702.
319.ALG.141 (bijlage 2), pag. 700.1418-1419.
320.ALG.141 (bijlage 2), pag. 700.1414-1415.
321.Zaaksdossier 2D, ALG.376, pag. 600.2748 (onderaan) en pag. 600.2749 (alinea 3).
322.ALG.377, pag. 700.3074 (tabel).
323.ALG.403 (bijlage 1), pag. 700.3186.
324.ALG.403, pag. 700.3180 (tweede tabel) en pag. 700.3181 (tabel).
325.ALG.403, pag. 700.3182 (tabel).
326.ALG.403 (bijlage 14), pag. 700.3247 (midden).
327.ALG.355, pag. 700.2585 (bovenaan).
328.ALG.355, pag. 700.2585 (onderaan) en pag. 700.2586 (bovenaan).
329.Zaaksdossier 2D, ALG.381, pag. 600.2887 (midden) en ALG.381-1, pag. 600.3114 (midden).
330.Zaaksdossier 2D, ALG.381, pag. 600.2892-2893 (tabel).
331.ALG.362, pag. 700.2609 (derde tabel).
332.ALG.362, pag. 700.2610 (tabel) en Zaaksdossier 2D, ALG.362-1, pag. 600.7073 (bovenaan).
333.ALG.362, pag. 700.2602 (bovenaan).
334.ALG.362, pag. 700.2603 (tabel) en Zaaksdossier 2D, ALG.362-1, pag. 600.7070 (bovenaan).
335.ALG.362, pag. 700.2604 (eerste tabel).
336.Proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] (RC), 16 november 2020 (losbladig), blad 12 (midden).
337.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] (RC), 2 november 2020 (losbladig), blad 8 (alinea 1).
338.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] (RC), 10 november 2020 (losbladig), blad 10 (alinea 2).
339.ALG.127 (bijlage 3), pag. 700.1384 (midden).
340.[afkorting] _C72.VDE.005, pag. 700.3730 (antwoord 2 en 4).
341.ALG.127 (bijlage 2), pag. 700.1382 (midden).
342.ALG.127 (bijlage 1), pag. 700.1376 (midden).
343.[afkorting] _C72.VDE.005, pag. 700.3730 (antwoord 2).
344.ALG.298, pag. 700.2199 (midden), ALG.298 (bijlage 2), pag. 700.2226 en ALG.298 (bijlage 3), pag. 700.2246 en 700.2253.
345.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[16] (antwoorden 7 en 14).
346.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[18] (antwoorden 2, 7 en 8).
347.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[18] (antwoorden 13-18) en pag. 700.2557[19] (antwoord 1 en 2).
348.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[19] (antwoord 3).
349.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[20] (antwoorden 1 en 4).
350.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[20] (antwoord 8) en pag. 700.2557[21] (antwoord 2).
351.GET.116, pag. 700.3713 (midden).
352.ALG.522, pag. 700.4664 (antwoorden 2-4).
353.GET.123, pag. 700.4951 (vraag 3).
354.GET.123, pag. 700.4951 (vraag 9) en pag. 700.4952 (vraag 6).
355.GET.126, pag. 700.5041 (antwoord 33).
356.ALG.124, pag. 700.5004 (antwoord 2).
357.GET.142, pag. 700.5050 (bovenaan).
358.GET.142, pag. 700.5049 (midden).
359.GET.124, pag. 700.5005 (antwoord 5).
360.ALG.338 (bijlage 2), pag. 700.2557[31] (antwoorden 8 en 14).
361.ALG.338 (bijlage 2), pag. 700.2557[33] (antwoorden 17 en 18).
362.ALG.338 (bijlage 2), pag. 700.2557[35] (antwoorden 10 en 13)
363.ALG.338 (bijlage 2), pag. 700.2557[35] (antwoord 19).
364.ALG.338 (bijlage 2), pag. 700.2557[37] (antwoorden 9-11).
365.Zaaksdossier 2D, ALG.248, pag. 600.1592 (bovenaan) en Zaaksdossier 2D, BLG02D.009, pag. 600.7054.
366.Zaaksdossier 2D, ALG.248, pag. 600.1592 (midden) en Zaaksdossier 2D, BLG02D.009, pag. 600.7042.
367.Zaaksdossier 2D, ALG.248, pag. 600.1588 (alinea 5).
368.[afkorting] _Y65.VDE.003, pag. 700.4219 (antwoorden 6-8)
369.ECLI:NL:HR:2021:576, r.o. 2.9.2.
370.[slachtoffer] is de Europese (roep)naam van [slachtoffer] . De rechtbank schrijft in de rest van het vonnis steeds [slachtoffer] .
372.De overdrachtsbelasting was verschuldigd bij een aandelenoverdracht van een ‘vastgoedbv’ wanneer iemand 1/3de of meer van het totaal van de aandelen verkreeg (artikel 4 van de wet op de belastingen van rechtsverkeer). Door de aandelen op papier door vier kopers te laten kopen (in plaats van twee) kon het aandeel van elke koper onder deze grens blijven.
373.BLG03.C.051, pag. 900.3408 (aanhef).
374.BLG03.C.051, pag. 900.3410-3415 (onderdeel A. Koopovereenkomst en leveringen).
375.BLG03.C.051, pag. 900.3415-3418 (onderdeel C. Koopprijs en kwijting).
376.BLG03.C.051, pag. 900.3422 (artikel 5).
377.BLG03.C.051, pag. 900.3426.
378.BLG03.C.025, pag. 900.3143 (antwoord 6).
379.BLG03.C.028, pag. 900.3171 (midden).
380.GET.107, pag. 900.1056 (antwoorden 1, 2 en 5).
381.GET.106, pag. 900.1041 (antwoorden 2 en 9).
382.GET.106, pag. 900.1043 (antwoorden 3 en 8).
383.BLG03.C.031, pag. 900.3196 (antwoorden 10, 11, 13 en 15).
384.[afkorting] .VDE.003, pag. 900.1171 (antwoord 3).
385.[afkorting] .VDE.003, pag. 900.1171 (antwoord 9).
386.[afkorting] .VDE.003, pag. 900.1172 (antwoorden 7, 8 en 16).
387.BLG03.C.014, pag. 900.2982 (antwoorden 2, 4 en 5).
388.BLG03.C.014, pag. 900.2984 (antwoord 2).
389.Zaaksdossier 4A, GET.150, pag. 1200.6460 (antwoord 2).
390.BLG03.C.011, pag. 900.2928 (antwoorden 10-12).
391.BLG03.C.011, pag. 900.2931 (antwoord 17).
392.BLG03.C.011, pag. 900.2932 (antwoord 1 en 3).
393.BLG03.C.011, pag. 900.2932 (antwoord 13).
394.BLG03.C.011, pag. 900.2933 (antwoord 14).
395.BLG03.C.011, pag. 900.2933 (antwoord 18).
396.BLG03.C.049, pag. 900.3398 (antwoorden 1., 9. en 10.)
397.ALG.185, pag. 900.1447 (midden).
398.Proces-verbaal zaaksdossier 3C [bedrijf 4] , pag. 900.0047 (bovenaan) en BLG03.C.077, pag. 900.3879-3880.
399.ALG.314, pag. 900.1705 (midden) en pag. 900.1706 (onderaan), ALG.314 (bijlage 1), pag. 900.1707-1722 en ALG.314 (bijlage 6)
400.BLG03.C.007, pag. 900.2879.
401.BLG03.C.024, pag. 900.3133 (antwoord 18).
402.BLG03.C.073, pag. 900.3704 (onderaan) en pag. 900.3705 (bovenaan).
403.BLG03.C.073, pag. 900.3847-3851.
404.ALG.169, pag. 1200.1810 (tabel).
405.In het algemeen verwijst de rechtbank daarbij ook naar de volgende relevante onderdelen van het proces-verbaal zaaksdossier ZD04.A (Deelname aan criminele organisatie 140 SR):
406.ALG.309, pag. 1200.2557 (midden).
407.ALG.284-1, pag. 1200.6296.
408.ALG.284, pag. 1200.2476 (onderaan).
409.ALG.284, pag. 1200.2476 (midden).
410.ALG.104, pag. 1200.1370 (bovenaan).
411.ALG.284, pag. 1200.2474 (midden).
412.ALG.189, pag. 1200.6171 (bovenaan).
413.ALG.196, pag. 1200.2321 (onderaan).
414.ALG.196 (bijlage 1), pag. 1200.2322
415.ALG.189, pag. 1200.6170 (onderaan) en pag. 1200.6171 (bovenaan).
416.Proces-verbaal van verhoor van getuige [zoon 1 familie 2] (RC), 20 oktober 2020 (losbladig), blad 3 (alinea 2) en [afkorting] _C72.VDE.006, pag. 1200.5694 (antwoord 4).
417.[afkorting] _C72.VDE.003, pag. 1200.5642 (antwoorden 7 en 9).
418.ALG.274, pag. 1200.2434 (bovenaan).
419.ALG.274 (bijlage 1), pag. 1200.2440 (midden), pag. 1200.2436 (midden) en pag. 1200.2437 (midden).
420.ZD04A, [afkorting] _S79.VDE.002
421.ALG.274, pag. 1100.1899 (midden).
422.Proces-verbaal van verhoor van getuige [zoon 1 familie 2] (RC), 20 oktober 2020 (losbladig), blad 4 (alinea 4).
423.ALG.196, pag. 1200.2320 (midden).
424.ALG.196 (bijlage 1), pag. 1200.2323.
425.ALG.196 (bijlage 1), pag. 1200.2324-2326.
426.ALG.196 (bijlage 1), pag. 1200.2327.
427.ALG.430, pag. 1200.4679 (bovenaan).
428.ALG.430, pag. 1200.4679 (onderaan).
429.ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.13.1.
430.Tijdens de zitting op 1 februari 2021 is door het Openbaar Ministerie medegedeeld dat dit onderdeel dient te komen vervallen. De beslissing daartoe is door de rechtbank ter terechtzitting genomen. Zie daarvoor proces-verbaal ter terechtzitting van 1 februari 2021.
431.Tijdens de zitting op 2 februari 2021is door het Openbaar Ministerie medegedeeld dat dit onderdeel dient te komen vervallen. De beslissing daartoe is door de rechtbank ter terechtzitting genomen. Zie daarvoor proces-verbaal ter terechtzitting van 2 februari 2021.