In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Havirit BV en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Havirit BV had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2). De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat volgens hem Havirit BV in maart 2020 geen loonkosten had. Havirit BV betwistte dit en stelde dat zij per 1 april 2020 een werknemer in dienst had genomen, die in de maanden april en begin mei 2020 had kunnen werken. Echter, door problemen in de werkzaamheden viel de omzet weg, terwijl de loonkosten en werkgeverslasten doorliepen. Havirit BV voerde aan dat de afwezigheid van een hardheidsclausule in de regeling onevenredig nadelig was en dat dit niet in lijn was met het doel van de regeling, namelijk het behoud van werkgelegenheid.
De rechtbank overwoog dat de NOW-2 een generieke regeling is zonder ruimte voor maatwerk en dat de wetgever bewust geen hardheidsclausule heeft opgenomen. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep van Havirit BV werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht had op de gevraagde tegemoetkoming. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden van de NOW-2 en de verantwoordelijkheid van werkgevers om de risico's van hun personeelsbeleid te aanvaarden, vooral in het licht van de coronacrisis.