ECLI:NL:RBAMS:2021:3564

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5635
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming loonkosten NOW-2 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Havirit BV en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Havirit BV had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2). De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat volgens hem Havirit BV in maart 2020 geen loonkosten had. Havirit BV betwistte dit en stelde dat zij per 1 april 2020 een werknemer in dienst had genomen, die in de maanden april en begin mei 2020 had kunnen werken. Echter, door problemen in de werkzaamheden viel de omzet weg, terwijl de loonkosten en werkgeverslasten doorliepen. Havirit BV voerde aan dat de afwezigheid van een hardheidsclausule in de regeling onevenredig nadelig was en dat dit niet in lijn was met het doel van de regeling, namelijk het behoud van werkgelegenheid.

De rechtbank overwoog dat de NOW-2 een generieke regeling is zonder ruimte voor maatwerk en dat de wetgever bewust geen hardheidsclausule heeft opgenomen. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep van Havirit BV werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht had op de gevraagde tegemoetkoming. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden van de NOW-2 en de verantwoordelijkheid van werkgevers om de risico's van hun personeelsbeleid te aanvaarden, vooral in het licht van de coronacrisis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5635

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Havirit BV, te Amsterdam, eiseres,

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister), verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).
De besluiten waartegen eiseres bezwaar en beroep heeft ingesteld zijn genomen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv) namens de minister.

Procesverloop

Met een besluit van 9 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2) afgewezen.
Met een besluit zonder datum dat volgens verweerder op 17 september 2020 is verzonden (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 27 mei 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding.
Namens eiseres is verschenen [gemachtigde eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Op 6 juli 2020 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-2.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens verweerder heeft eiseres in de maand maart 2020 geen loonkosten gehad. Hierbij gaat verweerder uit van de gegevens die op 15 mei 2020 bekend waren.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De wetgever heeft bewust geen hardheidsclausule opgenomen, teneinde de regeling eenvoudig uitvoerbaar te doen zijn. De regeling biedt daarmee voor bepaalde gevallen geen oplossing.
Standpunt van eiseres
2.1.
Eiseres heeft per 1 april 2020 één werknemer ( [naam werknemer] ) in dienst genomen, die zonder problemen in de maanden april en begin mei 2020 heeft kunnen werken. Daarna begonnen er problemen waardoor de werkzaamheden stil kwamen te liggen. De consequentie hiervan was dat de gehele omzet van eiseres kwam weg te vallen, terwijl de loonkosten en de werkgeverslasten van de werknemer doorliepen. Deze zijn destijds gewoon door eiseres betaald. Eiseres stelt zich op het standpunt dat door het ontbreken van werkzaamheden, zij hun werknemer in juni had kunnen ontslaan. Dit heeft zij echter niet gedaan, omdat een medewerker van verweerder had aangegeven dat er dan helemaal geen recht meer zou bestaan op een tegemoetkoming uit hoofde van de NOW2. Eiseres heeft dus loonkosten en werkgeverslasten gehad gedurende vier maanden, namelijk van juni tot en met september 2020, waar geen omzet of inkomsten voor eiseres tegenover stonden. Het gaat om een bedrag van € 17.200,-. Het pakt onevenredig nadelig en onbillijk voor eiseres uit. Om die reden stelt eiseres dat de afwezigheid van een hardheidsclausule er niet toe zou moeten leiden dat het tegendeel wordt bereikt van datgene waarvoor de regeling bedoeld is, namelijk dat werkgelegenheid verloren gaat en dat de betreffende onderneming als gevolg van het uitblijven van de toepassing van de NOW-regeling in nog grotere problemen komt. De gevolgen van het afwijzende besluit zijn volgens eiseres onevenredig en onbillijk. De nadelige gevolgen zijn onevenredig in verhouding tot de met het achtwege laten van een hardheidsclausule te dienen doelen. Eiseres stelt dat de rechter een billijkheids- of evenredigheidstoets dient te verrichten.
2.2.
Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat op een later moment, namelijk bij de definitieve vaststelling, de tijdsdruk en de eenvoud om de regeling uit te voeren niet meer aan de orde zijn en er daarom alsnog op een later moment een tegemoetkoming op grond van de NOW-2 zou kunnen worden toegekend.
Beoordelingskader
3. Uit artikel 5, aanhef en onder c, van de NOW-2 volgt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt als er geen loongegevens beschikbaar zijn in de polisadministratie over de aangiftetijdvakken, bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid van artikel 8 van de regeling. In het tweede lid van artikel 8 van de NOW-2 is bepaald dat uitgegaan wordt van het loon over het derde aangiftetijdvak van 2020, zijnde maart 2020. Blijkens het derde lid van artikel 8 wordt hiervan alleen afgeweken als er geen loongegevens bekend zijn over het aangiftetijdvak maart 2020. In dat geval wordt gekeken naar het aangiftetijdvak november 2019. Ten slotte volgt uit het zevende lid van artikel 8 dat de in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever beoordeeld worden op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 mei 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op 15 mei 2020 hebben plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank
4. Tussen partijen is niet in geschil dat – nu de werknemer pas per 1 april 2020 bij eiseres in dienst is getreden – eiseres voor de maand maart 2020 geen loonkosten voor hem heeft gehad en er om die reden ook geen loongegevens over die maand bekendgemaakt zijn. In geschil is de vraag of in dit geval alsnog een tegemoetkoming kan worden toegekend, gebaseerd op loongegevens van na maart 2020.
5.1.
Over de vraag of het evenredigheidsbeginsel is geschonden overweegt de rechtbank het volgende. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht is de voorschotregeling in de NOW-2 een grofmazige regeling, bedoeld om snel grote aantallen aanvragen te kunnen behandelen. De regeling bood en biedt geen ruimte voor maatwerk. De regelgever heeft er bewust voor gekozen om geen hardheidsclausule op te nemen. Met haar beroep op het toekennen van een tegemoetkoming, gebaseerd op de loongegevens van na maart 2020, vraagt eiseres om exceptieve toetsing. De rechter kan een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, in een zaak over een besluit toetsen op rechtmatigheid en het voorschrift onder meer buiten toepassing laten als het in strijd is met de algemene rechtsbeginselen of het evenredigheidsbeginsel.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 8, tweede en derde lid, van de NOW-2 buiten toepassing moet worden gelaten. De rechtbank overweegt dat uit de Toelichting [1] van de NOW-2 blijkt dat de wetgever heeft stilgestaan bij de vraag of er een voorziening nodig is voor werkgevers die een hogere loonsom hebben gekregen. Volgens de minister hebben werkgevers die, ondanks dat de coronacrisis en de daartegen getroffen maatregelen al bekend waren, welbewust activiteiten in gang hebben gezet die gericht zijn op uitbreiding van het personeelsbestand, zelf de bijbehorende risico’s aanvaard. De NOW-2 dekt deze risico’s niet. Dit betekent voor eiseres, die per 1 april 2020 de werknemer in dienst heeft genomen en daardoor in de aangiftetijdvakken bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, het risico van het moeten doorbetalen van loon aan een werknemer voor wie geen werk meer is, voor haar rekening komt. Er is mede gelet op het doel van de regeling, het noodgedwongen generieke karakter van de regeling, en ondanks het feit dat met de regeling niet alle werkgevers worden geholpen, geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel of een ander beginsel van behoorlijk bestuur. [2]
5.3.
Wat betreft het betoog van eiseres ter zitting dat op een later moment, namelijk bij de definitieve vaststelling van de subsidie, de tijdsdruk en de eenvoud om de regeling uit te voeren niet meer aan de orde zijn en er daarom alsnog een tegemoetkoming zou kunnen worden toegekend, overweegt de rechtbank dat, wat daar ook van zij, hier het voorschot voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-2 voorligt en niet de definitieve vaststelling. Dit betoog slaagt daarom niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Stcrt. 2020, 34308, p.15.
2.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:87.