ECLI:NL:RBAMS:2021:3563

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5562
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming loonkosten NOW-2 door Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen HED Kaas Museum B.V. en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2). De aanvraag werd afgewezen omdat er op de peildatum van 15 mei 2020 geen loonaangifte was gedaan. Eiseres voerde aan dat zij wel loonkosten had voor maart 2020, maar dat de aangifte pas op 12 juni 2020 was ingediend, als gevolg van de coronacrisis en de daarmee samenhangende financiële problemen. De rechtbank overwoog dat de NOW-2 geen ruimte biedt voor het in aanmerking nemen van loonaangiften die na de peildatum zijn ingediend. De rechtbank had begrip voor de situatie van eiseres, maar concludeerde dat de wetgever bewust geen hardheidsclausule had opgenomen in de regeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5562

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

HED Kaas Museum B.V., te Amsterdam, eiseres

( [gemachtigde eiseres] ),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister), verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).
De besluiten waartegen eiseres bezwaar en beroep heeft ingesteld zijn genomen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv) namens de minister.

Procesverloop

Met een besluit van 14 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2) afgewezen.
Met een besluit van 17 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 27 mei 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Op 7 juli 2020 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-2.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat volgens verweerder eiseres in de maand maart 2020 geen loonkosten heeft gehad. Hierbij is verweerder uitgegaan van de gegevens die op 15 mei 2020 bekend waren.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder kan er, indien er op de peildatum 15 mei 2020 geen loonaangifte heeft plaatsgevonden, geen voorschot op de subsidie worden vastgesteld. De uitkomst van de berekening van het subsidiebedrag is dan immers nihil. De wetgever heeft verder bewust geen hardheidsclausule in de regeling opgenomen omwille van de eenvoud van de regeling. De regeling biedt daarmee voor bepaalde gevallen geen oplossing.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres voert aan dat zij voor de maand maart 2020 wel loonkosten had, maar dat de aangifte loonheffingen over de maand maart 2020 pas is ingediend op 12 juni 2020. De late aangifte is het directe is het directe gevolg van de coronacrisis. Door het nagenoeg volledig wegvallen van alle inkomsten kon eiseres niet langer voldoen aan haar betalingsverplichtingen richting haar crediteuren, waaronder Tentoo, het bureau dat de loonadministratie verzorgde. Dit loonbureau heeft op haar beurt de werkzaamheden voor eiseres stilgelegd, waardoor de aangifte loonheffingen over de maand maart 2020 niet werd verzorgd. Eiseres heeft vervolgens een ander loonbureau in de arm genomen, maar was niet in staat om de aangifte loonheffingen op tijd in te dienen.
Beoordelingskader
3. Uit artikel 5, aanhef en onder c, van de NOW-2 volgt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt als er geen loongegevens beschikbaar zijn in de polisadministratie over de aangiftetijdvakken, bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid van artikel 8 van de regeling. In het tweede lid van artikel 8 van de NOW-2 is bepaald dat uitgegaan wordt van het loon over het derde aangiftetijdvak van 2020, zijnde maart 2020. Blijkens het derde lid van artikel 8 wordt hiervan alleen afgeweken als er geen loongegevens bekend zijn over het aangiftetijdvak maart 2020. In dat geval wordt gekeken naar het aangiftetijdvak november 2019. Ten slotte volgt uit het zevende lid van artikel 8 dat de in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever beoordeeld worden op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 mei 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op 15 mei 2020 hebben plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank
4. Tussen partijen is niet in geschil dat op de peildatum, 15 mei 2020, geen loonaangifte was gedaan over de maand maart 2020. Partijen houdt verdeeld de vraag of in dit geval alsnog een tegemoetkoming kan worden toegekend, gebaseerd op de loongegevens over maart 2020 uit de aangifte loonheffingen zoals deze gedaan is op 12 juni 2020.
5.1.
Uit bepalingen van de NOW-2 blijkt dat (correcties op de) loonaangifte(s) die ná
15 mei 2020 hebben plaatsgevonden niet meegenomen worden. In de toelichting bij het zevende lid van artikel 8 is uiteengezet waarom de regeling een peildatum kent en waarom die op 15 mei 2020 is bepaald. [1] In de toelichting staat namelijk dat een peildatum nodig is omdat een werkgever de loonaangifte met terugwerkende kracht kan corrigeren en dat het voor de vaststelling van de hoogte van het voorschot noodzakelijk is dat kan worden uitgegaan van de loongegevens zoals deze gelden op een tijdstip gelegen voor de aankondiging van de NOW-2. Vanaf dat moment hebben werkgevers namelijk een financieel belang bij een zo hoog mogelijke loonsom in maart. Correctieberichten op de loonaangifte van ná 15 mei 2020 worden, ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s, niet meer meegenomen.
5.2.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de lastige situatie waarin eiseres kwam te verkeren toen Tentoo geen werkzaamheden meer voor haar wilde verrichten, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval afgeweken moet worden van de bepalingen van de regeling in die zin dat uitgegaan moet worden van de gegevens uit de aangifte loonheffingen van 12 juni 2020. Dat eiseres pas op 12 juni 2020 loonaangifte heeft gedaan in de door haar naar voren gebrachte omstandigheden komt, hoe vervelend en wellicht onafwendbaar die omstandigheden ook waren, voor rekening en risico van eiseres.
5.3.
De rechtbank acht daarbij van doorslaggevend belang dat de minister meermaals heeft opgemerkt dat de NOW, omdat deze regeling snel tot stand is gekomen en derhalve een generiek respectievelijk karakter kent, heel weinig ruimte voor maatwerk biedt. [2] Dat geldt dus ook voor de NOW-2. Volgens de minister brengt het verzorgen van maatwerk grote risico’s voor de hele uitvoering van de NOW met zich mee en kunnen werkgevers die van mening zijn in principe recht te hebben op de NOW bezwaar maken. In dat geval kan nader worden bekeken of binnen de NOW en de bedoeling van deze regeling maatwerk geleverd kan worden, aldus de minister.
5.4.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij de individuele casus van eiseres nogmaals in ogenschouw heeft genomen en geprobeerd heeft zoveel mogelijk recht te doen aan het doel van de regeling. Aan de peildatum van 15 mei 2020 kan volgens verweerder echter niet voorbij worden gegaan.
5.5.
De NOW-2 voorziet niet in de mogelijkheid om uit te gaan van de loonaangifte van 12 juni 2020. De NOW-2 bevat namelijk ook geen hardheidsclausule op grond waarvan afgeweken kan worden van de bepalingen van deze regeling en alsnog tot toekenning van een voorschot kan worden overgegaan. De rechtbank ziet geen ruimte om aan
artikel 8, zevende lid, van de NOW-2 een andere invulling te geven dan verweerder heeft gedaan en een latere indieningsdatum aanvaardbaar te achten. De rechtbank verwijst daarbij ook naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:87, waarbij over de NOW-1 is geoordeeld dat, gegeven het noodgedwongen generieke karakter van regeling, de nadelige effecten voor sommige werkgevers nog niet ertoe leiden dat een bepaling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel of een ander beginsel van behoorlijk bestuur.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Stcrt. 2020, 34308, p.30.
2.Zie in dit verband de brief van de minister aan de Eerste en Tweede Kamer van 15 december 2020, Kamerstukken I, vergaderjaar 2020/2021, 35 420, AA. Zie ook de reactie van minister Koolmees van 8 maart 2021 op de naar aanleiding van voornoemde brief door de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 27 januari 2021 gestelde vragen, Kamerstukken I, vergaderjaar 2020/2021, 35 420, AH.