ECLI:NL:RBAMS:2021:3561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2363
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met dierenrechtenactivisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, een partij uit Amsterdam, had een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten met betrekking tot vergunningaanvragen van het Erasmus Medisch Centrum (vergunninghouder) in het kader van de Wet op de Dierproeven (Wod). Verweerder, de Centrale Commissie Dierproeven, heeft het verzoek afgewezen, onder andere op grond van de vrees voor dierenrechtenactivisme. De rechtbank oordeelde dat de vrees voor dierenrechtenactivisme gerechtvaardigd is en dat de documenten herleidbaar zijn naar specifieke onderzoekers en onderzoeksgroepen, wat hen extra kwetsbaar maakt. De rechtbank concludeerde dat verweerder het belang van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige benadeling zwaarder mocht laten wegen dan het belang van openbaarmaking van de verzochte informatie. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2363

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en

De Centrale Commissie Dierproeven, verweerder

( [gemachtigde] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouder] , te Rotterdam

(gemachtigde: mr. E. Dans).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft om geheimhouding verzocht ten aanzien van (een deel van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, niet zijnde de Wob-stukken. Deze stukken heeft de rechtbank retour naar verweerder gezonden zonder van deze stukken kennis te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Bos en mr. D.M. Tangali. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] . Hierbij heeft [naam 2] deelgenomen via een Skype-verbinding.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiser heeft bij brief van 27 augustus 2019, onder verwijzing naar de Wob, bij verweerder een verzoek gedaan om informatie te verkrijgen inzake alle vergunningaanvragen in het kader van de Wet op de Dierproeven (Wod) die zijn gedaan door het Erasmus Medisch Centrum (hierna: [vergunninghouder] ) in 2018. Eiser heeft hierbij om alle documenten verzocht die hierop betrekking hebben. De door eiser gevraagde stukken kunnen volgens hem geanonimiseerd worden verstrekt.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het Wob-verzoek van eiser afgewezen. Verweerder wijst het verzoek tot openbaarmaking in zijn geheel af op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob en daarnaast gedeeltelijk op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Voor wat betreft de niet-technische samenvattingen van de verleende vergunningen geldt dat deze op de website van verweerder zijn gepubliceerd en dus al openbaar zijn. Verweerder overweegt dat in de meest recente versies van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan de blijvende en actuele dreiging van acties door dierenrechtenactivisme en -extremisme. In de documenten komen namen voor van onderzoekers en onderzoeksgroepen van het [vergunninghouder] . Aan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer moet in dit geval daarom grote waarde worden toegekend, vanwege het risico op gerichte acties van dierenrechtenactivisten. Verweerder overweegt hierbij ook dat juist vanwege de aard van het Wob-verzoek, namelijk de dierproeven van één vergunninghouder, namelijk het [vergunninghouder] , alle documenten direct herleidbaar zijn naar personen en de betrokken dierexperimentencommissies (DEC) en dat om die reden, in combinatie met het risico op dierenrechtenactivisme, voor alle vergunningen het belang van voorkomen van onevenredige benadeling zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid. De gegevens van de instelling in combinatie met de gegevens over het project, zijn namelijk via openbare informatie op internet (de gepubliceerde niet-technische samenvattingen) herleidbaar tot de specifieke onderzoeksgroep en de betrokken onderzoekers. Een specifieke dierproef kan op die manier worden gekoppeld aan individuele onderzoekers. Met gerichte acties van dierenrechtenactivisten wordt niet alleen de persoonlijke levenssfeer van individuele onderzoekers en DEC-leden in gevaar gebracht, maar ook de eigendommen en de onderzoeken van de vergunninghouder in het algemeen. Het gaat in de documenten onder meer om gedetailleerde beschrijvingen van dierproeven en dierproeflocaties. Verweerder stelt daarom vast dat openbaarmaking de voorbereiding en uitvoering van gerichte acties van dierenrechtenactivisten aanzienlijk kan vergemakkelijken en dat de vergunninghouder en de DEC daarom ernstig kunnen worden benadeeld als (delen van) de documenten waar eisers verzoek op ziet openbaar worden gemaakt. Deze onevenredige benadeling zou ook optreden bij gedeeltelijke openbaarmaking en weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang dat is gediend met openbaarmaking. Verweerder weigert om deze reden op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob de door eiser verzochte documenten volledig.
1.3
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit van 18 maart 2020 ongegrond verklaard. Verweerder vult de wettelijke grondslag voor de gedeeltelijke weigering van bepaalde informatie aan en handhaaft het bestreden besluit voor het overige. De volledige weigering tot openbaarmaking uit het bestreden besluit blijft daardoor in stand.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De derde-partij meent dat dat besluit is gebaseerd op een onjuiste juridische grondslag. De rechtbank gaat in het navolgende – voor zover van belang – in op hetgeen namens hen daartoe is aangevoerd.
Relevante regelgeving
3. Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Het oordeel van de rechtbank
Misbruik van recht
4.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] van de Afdeling kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist.
4.2.
Verweerder heeft bewust afgezien van het inroepen van die gronden. Voor zover de gemachtigde van [vergunninghouder] ter zitting heeft bedoeld te betogen dat sprake is van misbruik van recht, ziet de rechtbank daarvoor onvoldoende zwaarwichtige gronden, zodat dit betoog niet slaagt.
Wob en de Wet op de dierproeven (Wod)
5.1.
[vergunninghouder] heeft aangevoerd dat de Wob niet van toepassing is op het verzoek van eiser, omdat er een bijzondere openbaarmakingsregeling van toepassing is. [vergunninghouder] verwijst hierbij naar artikel 10a1, zevende lid, van de Wod in samenhang gelezen met artikel 4 van de Dierproevenregeling 2014 en artikel 43 van de Richtlijn 2010/63/EU.
5.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [2] wijkt de Wob als algemene openbaarmakingsregeling voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Dat laatste is het geval indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet.
5.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de Wod een bijzondere openbaarmakingsregeling is die voorgaat op de Wob. De rechtbank maakt uit de Memorie van Toelichting [3] bij de Wod op dat er in deze wet ruimte is gelaten om een belangenafweging te maken bij een Wob-verzoek. De rechtbank wijst hierbij met name op pagina 14 van de Memorie van Toelichting (MvT). Voorts overweegt de rechtbank dat uit de door [vergunninghouder] aangehaalde bepalingen alleen valt af te leiden dat er een voorgeschreven minimum aan informatieverstrekking bestaat. Van een uitputtende regeling tot openbaarmaking die aan de Wob derogeert is volgens de rechtbank geen sprake. De rechtbank verwijst hierbij ook naar uitspraken van andere rechtbanken [4] .
Integrale weigering van de stukken van [vergunninghouder]
6.1.
Eiser betoogt – samengevat – dat verweerder geen gedegen belangenafweging heeft gemaakt en dat verweerder ten onrechte de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van [vergunninghouder] zwaarder heeft laten wegen dan het algemene belang bij openbaarmaking van de verzochte gegevens. Hieraan legt eiser ten grondslag dat niet is aangetoond dat sprake is van een dreiging van dierenrechtenactivisme ten aanzien van [vergunninghouder] . Volgens eiser moet deze dreiging wel worden aangetoond en inzichtelijk worden gemaakt, maar kunnen verweerder en [vergunninghouder] dit niet. Eiser stelt namelijk dat er de afgelopen tijd op grote schaal informatie openbaar is gemaakt, maar dat dit nooit tot acties van dierenrechtenactivisten heeft geleid.
6.2.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken.
6.3.
Zoals verweerder en [vergunninghouder] terecht hebben gesteld, blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling over mogelijke doelwitten van dierenrechtenactivisme [5] dat de vrees voor dierenrechtenactivisme in het algemeen gerechtvaardigd is. In het bestreden besluit en het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat dierenrechtenextremisme onvoorspelbaar is en met golven komt en gaat. Dit wordt ondersteund door rapportages van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV). In tegenstelling tot eisers betoog, hoeft een concrete dreiging ten aanzien van [vergunninghouder] niet te worden aangetoond. De vrees voor dierenrechtenactivisme is in het algemeen gerechtvaardigd. [6]
6.4.
In dit geval heeft verweerder, zoals ook gemotiveerd in het bestreden besluit en het verweerschrift, van belang geacht dat vanwege de specifieke formulering van het Wob-verzoek, dat is beperkt tot het [vergunninghouder] , alle eventueel openbaar gemaakte gegevens direct herleidbaar zijn naar dierproeven van [vergunninghouder] . Via openbare bronnen (de op de website gepubliceerde niet-technische samenvattingen - NTS) zou dan vervolgens een koppeling gemaakt kunnen worden tussen deze gegevens en de betreffende onderzoekers en onderzoeksgroepen. De rechtbank kan deze redenering volgen. De NTS betreft namelijk een beschrijving van een projectvoorstel, die bij een aanvraag voor een projectvergunning moet worden overgelegd en die bij verlening van de vergunning openbaar wordt gemaakt om het publiek over het project te informeren. Deze NTS is anoniem [7] en bevat geen namen en adressen van de vergunninghouder en zijn medewerkers. Ook in het geval verweerder de door eiser verzochte documenten geanonimiseerd en deels gelakt zou openbaren, zijn deze op grond van de verdere inhoud via de gepubliceerde NTS’en herleidbaar tot specifieke onderzoeksgroepen en betrokken onderzoekers van [vergunninghouder] . De rechtbank overweegt verder dat deze herleidbaarheid de kans vergroot op acties van dierenrechtenactivisten. Hiermee worden de betrokken medewerkers van [vergunninghouder] extra kwetsbaar gemaakt voor dierenrechtenactivisme. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige benadeling van [vergunninghouder] zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking van de verzochte informatie. Verweerder mocht het verzoek van eiser tot openbaarmaking van de stukken dan ook in zijn geheel weigeren.
6.5.
Voor zover verweerder artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob en artikel 11, eerste lid, van de Wob als grondslag voor de weigering tot openbaarmaking heeft gebruikt, behoeft dit, gelet op het voorgaande, geen verdere bespreking.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Verweerder mocht het verzoek tot openbaarmaking geheel weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mr. A.C. Loman en mr. T.L. Fernig-Rocour, leden, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Juridisch kader

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door
kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken;
kennisneming van de inhoud toe te staan;
een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
inlichtingen daaruit te verschaffen.
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door verzoeker verzochte vorm, tenzij:
het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob, blijft het verstrekken van informatie eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer en/of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt
Artikel 43 – Niet-technische samenvatting van het project1. Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de niet-technische samenvatting van een project de volgende gegevens:
a) informatie over de doelstellingen van het project, met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren;
b) het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan. De niet-technische samenvatting van een project is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel.
[…]
3. De lidstaten publiceren de niet-technische samenvattingen van de toegelaten projecten en de eventuele aanvullingen daarop.
Wet op de dierproeven
Artikel 10a1[…]
7. De niet-technische samenvatting van een project waarvoor de centrale commissie dierproeven een projectvergunning heeft verleend en de eventuele aanvullingen daarop, worden op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze bekend gemaakt. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het indienen van de niet-technische samenvatting en de eventuele aanvullingen daarop door de aanvrager dan wel vergunninghouder.
[…]
Dierproevenregeling 2014
Artikel 41. Voor de niet-technische samenvatting van het project en eventuele aanvullingen hierop als gevolg van wijzigingen als bedoeld in artikel 10a5 van de wet, of een beoordeling van het project achteraf als bedoeld in artikel 10a1, eerste lid, onder d, van de wet, maakt de aanvrager respectievelijk vergunninghouder gebruik van het in bijlage 5 bij deze regeling opgenomen model.
2. Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de niet-technische samenvatting de volgende gegevens:
a. informatie over de doelstellingen van het project met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren;
b. onderbouwing dat aan het vereiste op het gebied van vervanging, vermindering en verfijning zoals neergelegd in de artikelen 1d en 10, tweede lid, van de wet wordt voldaan.
3. De aanvrager zorgt ervoor dat de niet-technische samenvatting anoniem is en geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel bevat.
4. De centrale commissie dierproeven maakt zo snel mogelijk na de verlening van een projectvergunning de niet-technische samenvatting openbaar en vermeldt daarbij indien van toepassing dat het project achteraf wordt beoordeeld, en binnen welke termijn. De centrale commissie dierproeven maakt eventuele aanvullingen op een niet-technische samenvatting als gevolg van wijzigingen als bedoeld in artikel 10a5 van de wet, of een beoordeling van het project achteraf als bedoeld in artikel 10a1, eerste lid, onder d, van de wet, zo snel mogelijk na ontvangst openbaar. De centrale commissie dierproeven zorgt ervoor dat de niet-technische samenvatting tot vijf jaar na afloop van het project, dan wel, indien van toepassing, vijf jaar na afloop van de beoordeling van het project achteraf, door een ieder kan worden ingezien middels een doorzoekbare online databank.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:930.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:186
3.MvT, Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 692, nummer 3, pagina’s 12 en 14
7.Zie artikel 43, eerste lid onder b, van de Richtlijn 2010/63/EU en artikel 4, derde lid, van de Dierproevenregeling 2014