201903246/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Eindhoven,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2019 in zaak nr. 18/2912 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2018 heeft de algemene raad een verzoek van [appellanten] om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2018 heeft de algemene raad het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De algemene raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2019, waar [appellanten] en de algemene raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. Veenboer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellanten] hebben de algemene raad met een beroep op de Wob verzocht om alle informatie openbaar te maken die ten grondslag ligt aan de schrapping van het tableau van [persoon A] en [persoon B]. Aanleiding voor het Wob-verzoek was de aan de rechtbank Rotterdam gerichte brief van 29 december 2015 van [persoon C], inhoudende dat [persoon A] en [persoon B] niet meer op het tableau staan. De brief werd geschreven in verband met een bij die rechtbank aanhangige civiele procedure waarbij [appellanten] en de genoemde advocaten, althans hun kantoor, waren betrokken. De algemene raad vindt dat de Wob niet van toepassing is op de verzochte informatie. De Wob moet namelijk wijken voor een bijzondere openbaarmakingsregeling, namelijk de Advocatenwet. [appellanten] behoren niet tot de in artikel 8a, eerste lid, van de Advocatenwet genoemde gerechtigden op gegevens van een advocaat.
Het openbaar maken van de verlangde informatie op grond van de Wob zou artikel 8a van de Advocatenwet op ontoelaatbare wijze doorkruisen. Bij het besluit van 25 juni 2018 heeft de algemene raad zijn standpunt gehandhaafd.
Beoordeling hogerberoepsgronden
2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Wob moet wijken voor de Advocatenwet. Volgens hen is een belangenafweging in geding waarbij de Advocatenwet moet wijken voor de Wob.
2.1. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1970), wijkt de Wob als algemene openbaarmakingsregeling voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Dat laatste is het geval indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet. Zoals de Afdeling eveneens in voornoemde uitspraak heeft overwogen, is het in de Advocatenwet geregelde toezicht op advocaten, het tuchtrechtelijke systeem en de wijze van geheimhouding en openbaarmaking van tuchtrechtelijke maatregelen van dien aard, dat het dient te worden aangemerkt als een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter, waarmee openbaarmaking van documenten die daarop betrekking hebben via de Wob niet verenigbaar is. Uit de systematiek van de Advocatenwet volgt dat een beslissing tot schrapping van het tableau voor iedereen openbaar is. [appellanten] kunnen op grond van de Advocatenwet echter geen aanspraak maken op openbaarmaking van de achterliggende redenen van zo’n beslissing, zoals door hen verlangd. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2018, terecht overwogen dat dat de verlangde informatie niet op grond van de Wob openbaar gemaakt kan worden, omdat de Advocatenwet een bijzondere en uitputtende openbaarmakingsregeling bevat ten opzichte van de Wob. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de algemene raad op juiste gronden het Wob-verzoek van [appellanten] heeft afgewezen. Hetgeen [appellanten] voor het overige hebben aangevoerd, kan daar niet aan afdoen. Ook het ter zitting door [appellanten] aangevoerde met betrekking tot misstanden in de rechtspraak, maakt niet dat de door hen in dat verband genoemde grondbeginselen ertoe moeten leiden dat de Wob in dit geval wel van toepassing is.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020
597.