2.1.Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, met aanvulling van de motivering. De weggelakte gegevens betreffen vooral de namen van de betrokken medewerkers. Het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige benadeling van die personen weegt niet op tegen het belang van openbaarmaking van die informatie (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob). Voorts zijn in de adviezen bedrijfsgegevens en verwijzingen naar zakelijke relaties met derden weggelakt, voor zover openbaarmaking van die gegevens de concurrentiepositie en/of de financiële belangen van verweerder als onderzoeksinstelling kunnen aantasten. Dit betreft bedrijfsgegevens zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob, dan wel betreft het informatie ten aanzien waarvan het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de belangen genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g van de Wob. Voor zover openbaarmaking van informatie in de adviezen is geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f van de Wob, betreft het technisch-wetenschappelijke informatie zoals bijvoorbeeld stofnamen. In afwachting van de publicatie van de uitkomsten van een onderzoek dient te worden voorkomen dat belangrijke en onderscheidende informatie ten aanzien van het betreffende onderzoek, kenbaar wordt voor andere partijen/onderzoekers. De termijn waarop uiteindelijk kan worden gepubliceerd beloopt vaak wel twee jaar of meer. Tot die tijd dient deze specifieke informatie niet via een Wob-procedure voor anderen opvraagbaar te zijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij heeft kunnen volstaan met een algemene toelichting bij de weigeringsgronden, omdat de weggelakte gegevens voor zich spreken.
Verweerder heeft voorts toegelicht dat het een weloverwogen keuze is geweest om de door eiser gevraagde informatie te verstrekken door toezending van de adviezen, nu dit een grote hoeveelheid documenten betreft. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NLRVS:2016:2867) stelt verweerder zich op het standpunt dat het verstrekken van de gevraagde informatie in een andere dan door de verzoeker gewenste vorm aanvaardbaar kan zijn, mits dezelfde informatie wordt verstrekt als het geval zou zijn bij verstrekking in de door verzoeker gewenste vorm. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de toezending van de adviezen dezelfde informatie is verstrekt als het geval zou zijn bij verstrekking van de informatie in de door eiser gewenste vorm. De Wob-verzoeken van eiser zijn daarmee zo goed als mogelijk beantwoord. Voor zover de onderzoeksplannen meer (wezenlijke) informatie bevatten dan de informatie in de adviezen betreft dit informatie die gelet op de weigeringsgronden van de Wob niet kan worden verstrekt. Met de schoning van de betreffende documenten zou (nog) meer tijd zijn gemoeid dan thans al het geval is geweest, zonder dat dit zou bijdragen aan de informatieverstrekking aan eiser. Verweerder meent, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob dat het vertrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Onder verwijzing naar recente jurisprudentie van de Afdeling stelt verweerder zich op het standpunt dat dat de dreiging van het dierenrechtenactivisme nog steeds reëel is en dat het belang van de vergunninghouder, diens huidige en voormalige werknemers en andere betrokkenen, om beschermd te blijven tegen een toename van het risico van tegen hen gerichte buitensporige acties als gevolg van openbaarmaking van de gegevens zwaarder dient te wegen dan het publieke belang bij openbaarmaking van die gegevens.
3. Eiser is het niet eens met dit besluit en voert aan dat de informatie ten onrechte is verstrekt in de vorm van adviezen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de informatie niet in de door eiser verzochte vorm is verstrekt. Voorts heeft verweerder nagelaten per passage aan te geven welke weigeringsgrond van de Wob van toepassing is. Eiser meent dat gegevens van verweerder niet vallen onder de reikwijdte van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat openbaarmaking van deze bedrijfsgegevens een zodanige aantasting van de financiële belangen van verweerder tot gevolg heeft dat openbaarmaking achterwege dient te blijven. Voorts wordt ten onrechte informatie geweigerd op de grond dat sprake is van vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens. Verweerder heeft niet aannemelijk of inzichtelijk gemaakt dat bij openbaarmaking sprake zal zijn van onevenredige benadeling.
Voorts zijn ten onrechte alle persoonsgegevens geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef, en onder e, van de Wob. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten een belangenafweging te maken. Tenslotte kan de verwijzing naar dierenrechtenactivisme geen stand houden.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift primair op het volgende standpunt gesteld. Uitgaande van de recente jurisprudentie van Afdeling (o.a. 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1498) had verweerder de door eiser gevraagde informatie in het geheel moeten weigeren. In deze uitspraken is overwogen dat de vrees voor dierenrechtenactivisme gerechtvaardigd is en op grond daarvan openbaarmaking van informatie kan worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Nu bij het primaire besluit anders is beslist, stelt verweerder zich subsidiair op het standpunt dat met de verstrekking van de adviezen aan de door eiser gevraagde informatie tegemoet is gekomen. 5. Verweerder heeft bij brief van 30 maart 2018 de adviezen opnieuw ingezonden waarbij alsnog, per document en per passage, kenbaar is gemaakt welke gronden zich tegen openbaarmaking verzetten.