ECLI:NL:RBAMS:2021:3542

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
81/153194-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen rechtspersoon wegens het ten verkoop aanbieden van beschermde ivoren voorwerpen

Op 9 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die ervan beschuldigd werd tussen 4 en 16 april 2019 een groot aantal ivoren voorwerpen te hebben aangeboden voor verkoop. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten verkoop aanbieden van voorwerpen van walrus- en nijlpaardivoor, waarvoor een geldboete van € 200,- is opgelegd. Voor de voorwerpen van olifantenivoor is de verdachte ontslagen van rechtsvervolging, omdat voldoende is aangetoond dat het ging om antiek ivoor, dat meer dan 50 jaar geleden is verkregen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een hogere boete had geëist, afgewezen en rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de ivoren voorwerpen aan de verdachte zijn teruggegeven. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Wet natuurbescherming en de Basisverordening (EG) nr. 338/97, in haar overwegingen betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 81/153194-20 (Promis)
Datum uitspraak: 9 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2021 en mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting voor de politierechter van 22 januari 2021.
Verdachte werd op zitting vertegenwoordigd door haar (indirect) bestuurder [bestuurder] en bijgestaan door haar raadsman, mr. D. de Jong.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.S. Mackor en van wat [bestuurder] en de raadsman van verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat zij zich tussen 4 en 16 april 2019 schuldig heeft gemaakt aan het ten verkoop aanbieden van een groot aantal ivoren voorwerpen. Het gaat om 43 snijwerken van olifantenivoor, één snijwerk van walrusivoor en één snijwerk van nijlpaardivoor.
De tenlastelegging is op de zitting van 22 januari 2021 gewijzigd. De volledige tekst van de uiteindelijke tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit in de opzetvariant heeft begaan.
3.2.
Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen een mogelijke bewezenverklaring.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Daarvoor zijn in het bijzonder van belang de bekennende verklaring van [bestuurder] (opgenomen in het SAM proces-verbaal Cités) en het proces-verbaal van determinatie. Daaruit volgt dat verdachte de ivoren voorwerpen opzettelijk te koop heeft aangeboden. De gedragingen van [bestuurder] en/of eventuele andere natuurlijke personen kunnen in redelijkheid aan verdachte als rechtspersoon worden toegerekend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
in de periode van 4 april 2019 tot en met 16 april 2019 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschriften van een EU-verordening, te weten artikel 8 lid 1 en 5 van de Basisverordening (EG) nr. 338/97,
immers heeft zij, verdachte, specimen van de in bijlage A en B bij deze verordening genoemde soorten, te weten:
  • één duivelsbal met twee ballen op een vaste voet van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één duivelsbal met één bal op een losse voet van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: vrouw met kind en losse spiegel van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: lachende man met staf van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: schedel klein van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding op knoop van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: gehurkte man van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: schedel (groot) van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: liggende man van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: vogel op knoop van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: twee vechtende mannen van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: man met lid en munten van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: hondachtige (wolf) van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: strijder van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: klok met figuren van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: man op knoop van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: draak op knoop van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: kalebassen van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: man op paard van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: lachende hond van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: man met draak van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: lachende hond met bal van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: drie honden van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: man met schat van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: paard op houten blok van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: uil op stuk hout van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • twee duivelsballen aan ketting van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: man met zwaard op knoop van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: dorp van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: liggende hond van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: man met lang achterlijf van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: vrouw met waaier van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • één snijwerk met afbeelding: zittend hondje van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus) en
  • negen potjes met deksel, van olifantenivoor (Loxodonta africana en/of Elephas maximus),
ten verkoop aangeboden
en
- één snijwerk met afbeelding: man met konijn, van walrusivoor (Odobenus rosmarus) en
- één snijwerk met afbeelding: kikkers, van nijlpaardivoor (Hippopotamus amphibius),
ten verkoop aangeboden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen.
Omdat (de vertegenwoordiger van) verdachte het feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De bewijsmiddelen
Een SAM proces-verbaal Cités met nummer 040420191500027246 van 4 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , onder meer inhoudende de bekennende verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte (met bijlage);
Een proces-verbaal van bevindingen (determinatie) met nummer 0322.190425.1100.Wnb van 25 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] (met bijlagen).

6.Strafbaarheid van het feit

6.1.
Wettelijk kader
Voor het beantwoorden van de vraag of het bewezen verklaarde feit een strafbaar feit oplevert zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Wet Natuurbescherming (paragraaf 3.8)
Artikel 3.36:
“EU-verordeningen en EU-richtlijnen als bedoeld in deze paragraaf zijn:
a.
verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG L 61);
(…)”
Artikel 3.37:
“1 Het is verboden in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
(…)”
Regeling natuurbescherming
Artikel 1.1:
“In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
-
CITES-basisverordening: verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG L 61);
(…)”
Artikel 3.14:
“Als voorschriften als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
a.
de artikelen 4, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, 5, eerste en vierde lid, eerste volzin, 6, derde lid, 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, en 9, eerste, vierde en vijfde lid van de CITES-basisverordening;
(…)”
Verordening (EG) Nr. 338/97(hierna: basisverordening)
Artikel 2 (Definities):
“Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
w) „meer dan 50 jaar geleden verkregen bewerkte specimens":
specimens die meer dan 50 jaar vóór de inwerkingtreding van deze verordening ter vervaardiging van juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten zijn gebracht in een toestand die grondig verschilt van hun natuurlijke ruwe staat en waarvan ten genoegen van de administratieve instantie van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat zij onder die voorwaarden zijn verworven. Dergelijke specimens gelden enkel als bewerkt indien zij duidelijk passen in een van de genoemde categorieën en indien zij de beoogde functie kunnen vervullen zonder dat daarvoor nog snijwerk, bewerking of verdere afwerking nodig zijn;
(…)”
Artikel 8 (Bepalingen betreffende de controle op handelsactiviteiten):
“1. De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.
(…)
3. In overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora kan per geval ontheffing van de in lid 1 genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden, indien de specimens:
(…)
b) bewerkte specimens zijn die meer dan 50 jaar geleden zijn verkregen;
(…)
5. De in lid 1 genoemde verbodsbepalingen gelden ook voor specimens van de soorten genoemd in bijlage B, behalve indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.”
Verordening (EG) Nr. 865/2006(hierna: uitvoeringsverordening)
Artikel 62 (Algemene ontheffingen van artikel 8, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 338/97):
“De bepaling van artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 338/97 dat ontheffingen van de verbodsbepalingen van artikel 8, lid 1, van die verordening per geval worden verleend door de afgifte van een certificaat, is niet van toepassing op de volgende specimens, waarvoor geen certificaat is vereist:
(…)
3. meer dan 50 jaar geleden verworven bewerkte specimens als omschreven in artikel 2, onder w), van Verordening (EG) nr. 338/97.”
6.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt het bewezen feit strafbaar, zowel wat betreft de voorwerpen van olifantenivoor (bijlage A) als de voorwerpen van walrusivoor en nijlpaardivoor (bijlage B).
Bijlage A
De officier van justitie stelt dat uit de regelgeving volgt dat sprake is van een verbod,
tenzijsprake is van een ontheffing of – voor olifantenivoor – een vrijstelling aanwezig is. Voor het toepassen van de algemene ontheffing voor antiek ivoor (ivoor dat voldoet aan de definitie van artikel 2 onder w van de basisverordening) is vereist dat door de verkoper moet worden aangetoond dat het betreffende voorwerp vóór (3 maart) 1947 is verworven en bewerkt. De officier van justitie leidt uit de basisverordening en de zogenaamde Richtsnoeren (2017/C 154/07 en 2017/C 154/06) af dat het bewijs voor de rechtmatige verwerving al aanwezig moet zijn op het moment dat het voorwerp ten verkoop voorradig is en/of ten verkoop wordt aangeboden. De officier van justitie wijst er ook op dat op basis van artikel 62 van de uitvoeringsverordening geen certificaat vereist is, maar dat nog steeds geldt dat ten genoegen van de administratieve instantie
is aangetoonddat de voorwerpen onder de voorwaarden van artikel 2 onder w van de basisverordening zijn verworven.
De officier van justitie concludeert dat ten tijde van het aantreffen van de voorwerpen het bewijs dat sprake was van een rechtmatige verwerving niet is getoond en dat verdachte daarom geen beroep toekomt op de antiekvrijstelling.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat een verdachte ook nadat het voorwerp ten verkoop wordt aangeboden nog mag aantonen dat de antiekvrijstelling op het voorwerp van toepassing is, verzoekt de officier van justitie op dit punt prejudiciële vragen voor te leggen aan het Europees Hof van Justitie.
De officier van justitie heeft niet gesteld dat verdachte achteraf onvoldoende heeft aangetoond dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen onder de antiekvrijstelling vallen.
Bijlage B
De officier van justitie stelt dat de antiekvrijstelling niet van toepassing is op ‘bijlage B’-ivoor. Ook verder blijkt niet van omstandigheden die maken dat het bewezen feit wat betreft de voorwerpen van walrusivoor en nijlpaardivoor niet strafbaar is.
6.3.
Standpunt van de verdachte
Verdachte stelt dat sprake is van antiek ivoor en dat de regelgeving zo uitgelegd moet worden – en ook elders in Europa uitgelegd wordt – dat degene die het voorwerp te koop aanbiedt gevraagd kan worden om bewijs te verschaffen dat sprake is van antiek ivoor. In deze zaak is dat ook aan verdachte gevraagd en verdachte heeft aangetoond dat sprake is van antiek ivoor.
Verdachte stelt ook dat de eis dat vooraf moet zijn vastgesteld dat gebruik gemaakt kan worden van de vrijstelling en de eis dat al beschikt moet worden over documenten waaruit dat volgt, niet passen bij de dereguleringsgedachte achter de regelgeving. De verdediging concludeert dat verdachte moet aantonen dat sprake is van antiek ivoor, maar dat verdachte dat pas hoeft te doen op het moment dat daarom door de Administratieve Instantie van de betrokken Lid-Staat om wordt gevraagd.
Verdachte stelt verder dat de antiekvrijstelling zowel ingeroepen kan worden voor specimens van bijlage A als voor specimens van bijlage B.
Tot slot verzet verdachte zich tegen het voorleggen van prejudiciële vragen aan het Europees Hof van Justitie. Verdachte stelt dat het belang daarvoor te beperkt is, temeer daar de officier van justitie heeft aangegeven dat de Europese regelgeving hoogstwaarschijnlijk gewijzigd wordt. Het in deze zaak stellen van prejudiciële vragen zal een onredelijke verdere vertraging van het strafproces meebrengen.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
6.4.1.
Strafbaar feit wat betreft de voorwerpen van olifantenivoor?
De rechtbank vindt het bewezen feit niet strafbaar voor zover sprake is van voorwerpen van olifantenivoor en de rechtbank zal verdachte daarvoor ontslaan van alle rechtsvervolging. Daarvoor is het volgende van belang.
Wanneer moet zijn aangetoond dat sprake is van antiek ivoor?
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat op grond van artikel 8, eerste lid, van de basisverordening het verboden is om onder andere specimens van olifantenivoor ten verkoop aan te bieden.
Het derde lid van artikel 8 van de basisverordening bepaalt dat de administratieve instantie van een Lid-Staat per geval ontheffing kan verlenen door het afgeven van een certificaat als sprake is van een in dat lid genoemde uitzonderingssituatie, waaronder als sprake is van antiek ivoor. Daarnaast bepaalt artikel 62 van de uitvoeringsverordening dat er onder andere voor antiek ivoor een algemene ontheffing geldt van het verbod, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de basisverordening. In dat geval is sprake van een algemene ontheffing van het verbod en hoeft er geen individuele ontheffing in de vorm van een certificaat als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de basisverordening te worden verleend.
De rechtbank leidt hieruit af dat bij een individuele ontheffing op grond van artikel 8, derde lid, van de basisverordening een betrokkene voorafgaand aan het ten verkoop aanbieden (of een andere verboden gedraging van het eerste lid van dit artikel) moet beschikken over een certificaat waaruit deze individuele ontheffing blijkt. Hiervoor geldt dus dat er een certificaat vereist is en dat de betrokken administratieve instantie deze per geval kan verlenen.
Dit ligt anders als sprake is van een algemene ontheffing op grond van artikel 62 van de uitvoeringsverordening. De Europese wetgever heeft kennelijk voor daar genoemde gevallen geen certificaatplicht willen opleggen. Op het moment dat ten genoegen van de administratieve instantie is aangetoond dat sprake is van een bewerkt specimen van vóór 3 maart 1947
issprake van een ontheffing. Uit de tekst van artikel 2 onder w van de basisverordening volgt niet dat het bewijs voorafgaand aan verkoop of tentoonstellen geleverd moet zijn. De officier van justitie heeft bij requisitoir verwezen naar diverse bronnen, waaronder de Richtsnoeren, op grond waarvan gesteld werd dat voorafgaand aan het ten verkoop aanbieden aangetoond moest worden dat sprake is van antiek ivoor. De rechtbank kan uit die bronnen enkel de verplichting afleiden dat het de betrokkene is, die moet aantonen dat sprake is van antiek ivoor, maar niet dat die dat in geval van toepasselijkheid van de algemene ontheffing van artikel 62 van de uitvoeringsverordening (of een voorloper van die bepaling) voorafgaand aan het ten verkoop aanbieden moet doen.
De bewijslast om aan te tonen dat de algemene ontheffing van artikel 62 van de uitvoeringsverordening van toepassing is, ligt in beginsel bij degene die de in artikel 8, eerste lid, van de basisverordening verboden gedragingen verricht. Als een betrokkene voorafgaand aan het te koop aanbieden zich er onvoldoende van heeft vergewist dat sprake is van bijvoorbeeld antiek ivoor, komt het voor zijn risico als achteraf blijkt dat niet overtuigend kan worden aangetoond dat de gedragingen binnen het bereik van deze ontheffing vallen en dat dus een strafbaar feit is gepleegd.
Is aangetoond dat sprake is van antiek ivoor?
Omdat de rechtbank tot de conclusie komt dat verdachte ook ná het te koop aanbieden van de voorwerpen van olifantenivoor nog in de gelegenheid moet worden gesteld om aan te tonen dat sprake is van olifantenivoor is de vraag aan de orde of verdachte dat ook genoegzaam heeft aangetoond.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat namens verdachte taxatierapporten zijn overgelegd van J. Polak (een Gecertificeerd Register Taxateur Kunst en Antiek) en dat uit deze rapporten volgt dat sprake is van bewerkt ivoor van vóór 1947. Dat sprake is van antiek ivoor is door het Openbaar Ministerie overigens ook niet betwist.
De rechtbank vindt daarom dat genoegzaam is aangetoond dat de ten verkoop aangeboden voorwerpen van olifantenivoor onder de antiekvrijstelling vallen. Daarom komt aan verdachte een beroep toe op deze antiekvrijstelling, waardoor het bewezen verklaarde feit niet te kwalificeren is als een strafbaar feit. Verdachte zal daarom voor wat betreft de specimens van bijlage A ontslagen worden van alle rechtsvervolging.
6.4.2.
Strafbaar feit wat betreft de voorwerpen van walrusivoor en nijlpaardivoor?
De rechtbank acht het bewezen feit voor wat betreft de voorwerpen van walvisivoor en nijlpaardivoor wel strafbaar. Daarvoor is het volgende van belang.
Op basis van het vijfde lid van artikel 8 van de basisverordening zijn de verboden gedragingen van het eerste lid (dat ziet op specimens van bijlage A) ook van toepassing op specimens van bijlage B. Het vijfde lid bepaalt niet dat de uitzonderingen op het verbod van het derde lid ook gelden voor specimens van bijlage B. In plaats daarvan geeft het vijfde lid een eigen uitzondering op het verbod. Omdat het derde lid niet van toepassing is op specimens van bijlage B geldt dat ook voor de uitzondering van artikel 62 van de uitvoeringsverordening op het derde lid. De antiekvrijstelling van artikel 62 kan daarom niet worden ingeroepen voor wat betreft het ten verkoop aanbieden van specimens van bijlage B.
Vervolgens is wel de vraag of voldaan is aan de uitzondering van het vijfde lid van artikel 8 van de basisverordening. Op basis van die bepaling geldt het verbod van het eerste lid niet ook voor specimens van bijlage B ‘
indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.’
Op basis van het dossier en de behandeling op zitting is niet aannemelijk geworden dat aan deze voorwaarden is voldaan. Ook op andere wijze is het niet aannemelijk geworden dat het ten verkoop aanbieden van de voorwerpen van walrusivoor en van nijlpaardivoor niet strafbaar is. Het bewezen verklaarde is wat die voorwerpen betreft dan ook strafbaar.
6.4.3.
Prejudiciële vragen?
De rechtbank ziet geen noodzaak om prejudiciële vragen aan het Europees Hof van Justitie voor te leggen. Het oordeel van de rechtbank in deze zaak is in lijn met een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [1] Daarnaast heeft verdachte zich verzet tegen een langdurig uitstel van de beslissing en is het belang van een dergelijk oordeel niet zwaarwegend, omdat er kennelijk op afzienbare termijn, zo gaf de officier van justitie te kennen, een aanpassing van de uitvoeringsverordening op stapel staat, waarbij de algemene antiekvrijstelling wordt geschrapt.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen en strafbaar geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 8.000,-, waarvan € 4.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt de gevorderde boete buitenproportioneel, ook gelet op de reputatie en het strafblad van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een geldboete op van € 200,-.
Verdachte heeft in strijd met de geldende regels twee ivoren voorwerpen ten verkoop aangeboden. Daarmee heeft verdachte regels overtreden die bedreigde diersoorten beogen te beschermen (in dit geval het nijlpaard en de walrus).
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de eis van de officier van justitie en houdt zij ook rekening met de omstandigheid dat de rechtbank het bewezen feit voor het grootste deel niet strafbaar vindt. Het zwaartepunt van de beschuldiging lag bij het verkopen van voorwerpen met olifantenivoor, omdat de olifant de meest bedreigde diersoort is. Die beschuldiging bleek niet terecht.
Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de ivoren voorwerpen aan verdachte zijn teruggegeven en zij dus nog niet in haar vermogen is geraakt door het verlies van de voorwerpen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op (de) artikel(en):
  • 23 (oud), 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a (oud), 2 en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten;
  • 3.37 van de Wet natuurbescherming;
  • 3.14 van de Regeling natuurbescherming; en
  • 8 van de Basisverordening (EG) 338/97.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene
voor wat betreft de specimens van bijlage Aniet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het bewezen verklaarde levert
voor wat betreft de specimens van bijlage Bop:
-
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3.37 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene
voor wat betreft de specimens van bijlage Bstrafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 200,- (tweehonderd euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2021.

Voetnoten

1.In elk geval: ECLI:NL:GHARL:2019:6116.