ECLI:NL:GHAMS:2023:475

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
23-002101-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het verkopen van antieke voorwerpen van walrus- en nijlpaardivoor in hoger beroep

Op 28 februari 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte01] B.V. betreffende de verkoop van antieke voorwerpen van walrus- en nijlpaardivoor. De zaak was in hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam, dat op 9 juli 2021 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van €200,00 voor het in bezit hebben en verkopen van specimens die onder de Regeling natuurbescherming vallen. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 14 februari 2023 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging.

Het hof heeft vastgesteld dat de specimens, die in het midden van de 19e eeuw zijn vervaardigd, voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden ontslagen van alle rechtsvervolging, en de raadsman betoogde dat de verdachte vrijgesproken moest worden op basis van de antiekvrijstellingsregeling. Het hof oordeelde dat de verbodsbepalingen van de EU-verordening niet van toepassing zijn, omdat de specimens conform de wetgeving zijn verkregen en niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot de specimens van bijlage B, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte in strijd met de regelgeving had gehandeld. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit betrekking had op de specimens van bijlage A, en vernietigde het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de specimens van bijlage B. De uitspraak is gedaan door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, met mr. P. Greve, mr. R.P. den Otter en mr. L.F. Roseval in de zitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002101-21
datum uitspraak: 28 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 81-153194-20 tegen
[verdachte01] B.V.,
gevestigd te [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Namens de verdachte is onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Nu de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman ter terechtzitting te kennen hebben gegeven het hoger beroep ten aanzien van de beslissing van de rechtbank voor wat betreft de specimens van bijlage A niet te willen handhaven en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak ten aanzien van de specimens van bijlage A, waarvoor de verdachte door de economische kamer van de rechtbank is ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de verdachte gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, en na een toegestane wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg tenlastegelegd voor wat betreft de specimens van bijlage A dat:
zij in of omstreeks de periode van 4 april 2019 tot en met 16 april 2019, te Amsterdam, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met (een) bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschrift(en) van (een) EU-verordening(en), te weten artikel 8 lid 1 en/of 5 van de Basisverordening (EG) nr. 338/97, immers heeft zij, verdachte, specimen van de in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten, te weten:
- één snijwerk met afbeelding: man met konijn, van (walrus) ivoor (Odobenus rosmarus) althans een van walrus (Odobenus rosmarus) afkomstig ivoren voorwerp en/of
- één snijwerk met afbeelding: kikkers, van (nijlpaard) ivoor (Hippopotamus amphibius) althans één van nijlpaard (Hippopotamus amphibius) afkomstig ivoren voorwerp,
tentoongesteld voor commerciële doeleinden en/of in bezit gehad met het oog op verkoop en/of ten verkoop aangeboden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van de specimens van bijlage B bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van €200,00.
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de specimens van bijlage B dan de rechtbank.

Vrijspraak – specimens bijlage B

De advocaat-generaal heeft op basis van de zich in het onderliggende strafdossier bevindende stukken gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de bij hem aangetroffen specimens van bijlage B zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De beeldjes die verdachte heeft verhandeld en te koop heeft aangeboden op zijn website vallen namelijk onder de zogenaamde antiekvrijstellingsregeling, omdat deze beeldjes vóór 1947 vervaardigd zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 8 lid 1 en 5 van de Verordening No. 338/97 luiden als volgt:

1 . De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.

5 . De in lid 1 genoemde verbodsbepalingen gelden ook voor specimens van de soorten genoemd in bijlage B, behalve indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna .

De in artikel 8 lid 1 Vo No. 338/97 genoemde verbodsbepalingen zijn daarmee op grond van lid 5 niet van toepassing indien is aangetoond dat die specimens zijn
verkregenconform de geldende wetgeving dan wel voor zover ze niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn – zijn
binnengebrachtzijn conform de geldende wetgeving.
Uit het dossier blijkt niet dat onderzocht is of en wanneer de specimens de Gemeenschap zijn binnengebracht. Nu, zoals hieronder weergegeven, beide mogelijkheden ‘verkregen’ en ‘binnengebracht’ tot vrijspraak van het tenlastegelegde leiden zal het hof het onderzoek niet heropenen om op dit punt onderzoek te laten verrichten.
‘Verkregen’ conform de geldende wet- en regelgeving.
Op grond van artikel 1 aanhef en lid 1 van de Verordening 865/2006 van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, wordt voor de toepassing van de Verordening verstaan onder „datum van verwerving”: de datum waarop een specimen aan de natuur werd onttrokken, in gevangenschap werd geboren of kunstmatig werd gekweekt.
Blijkens het zich in het dossier bevindende deskundigenrapport zijn de twee specimens in het midden van de 19e eeuw vervaardigd en daarmee lang voordat er in 1947 de eerste regelgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna werd opgesteld. De verwerving voldeed daarmee aan de destijds ‘geldende’ regelgeving.
Binnengebracht in de Gemeenschap conform de geldende wet- en regelgeving
Uit het dossier blijkt niet of en wanneer de bijlage B specimens in de Gemeenschap zijn binnengebracht. De walrus is sinds 16 november 1975 als CITES-soort beschermd. Het nijlpaard is sinds 16 december 1995 beschermd. Het hof zal dan ook beoordelen of het (eventuele) binnenbrengen van de specimens voldeed aan de vanaf 16 november 1975 geldende regelgeving.
Nu de opeenvolgende regelgevingen ten aanzien van de instandhouding van de wilde flora en fauna in de loop der jaren steeds strenger is geworden zal het hof alleen toetsen of de invoer van de bijlage B specimens (walrus en nijlpaard) voldoet aan de huidige regelgeving zoals opgenomen in de Verordening nr. 338/97.
Op basis van artikel 4 lid 5 van die basisverordening nr. 338/97 is het vereiste van een invoervergunning voor specimens van bijlage B
nietvan toepassing als het bewerkte specimens zijn die meer dan 50 jaar geleden zijn verkregen. Nu zoals eerder vermeld uit het deskundigenrapport blijkt dat de ivoren specimens in de 19e eeuw zijn vervaardigd voldoen ze daarmee ook ten tijde van het tenlastegelegde aan de vereisten voor invoer zonder invoervergunning.
Conclusie
Het hof heeft vastgesteld dat voor de specimens van de bijlage B is voldaan aan de geldende wet- en regelgeving zowel voor zover zij zouden zijn ‘verkregen’ als wanneer ze zouden zijn ‘binnengebracht’. Om die reden is de verbodsbepaling van artikel 8 lid 1 Vo No. 338/97 (op grond van artikel 8 lid 5 Vo No. 338/97) niet van toepassing. Dit betekent dat de verdachte niet heeft gehandeld ‘in strijd met (een) bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschrift(en) van (een) EU-verordening(en), te weten artikel 8 lid 1 en/of 5’ zoals is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de specimens van bijlage A.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van specimens van bijlage B en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan ten aanzien van de specimens van bijlage B en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. R.P. den Otter en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 februari 2023.
Mr. P. Greve en mr. R.P. den Otter zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.