ECLI:NL:GHARL:2019:6116

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
21-001754-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens antiekvrijstelling voor ivoren voorwerpen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was aangeklaagd voor het ten verkoop aanbieden en onder zich hebben van ivoren voorwerpen, in strijd met de Regeling natuurbescherming en EU-verordeningen. De verdachte stelde zich op het standpunt dat hij een beroep kon doen op de antiekvrijstelling, omdat de ivoren voorwerpen vóór 1947 waren bewerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte aan zijn plicht heeft voldaan om aan te tonen dat hij zich op deze vrijstelling kon beroepen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij voldoende bewijs had geleverd dat de ivoren voorwerpen antiek waren en dat hij deze legaal in bezit had. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging. De in beslag genomen ivoren voorwerpen werden aan de verdachte teruggegeven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001754-18
Uitspraak d.d.: 24 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 14 maart 2018 met parketnummer 81-027218-18 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D. de Jong, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde komt en daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Utrecht, althans in Nederland,
heeft gehandeld in strijd met (een) bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschrift(en) van (een) EU-verordening(en), te weten artikel 8 lid 1 van de Basisverordening (EG) nr. 338/97
doordat hij, al dan niet opzettelijk,
specimen van de in bijlage A bij deze verordening genoemde soorten,
te weten 16, althans één of meer van olifant afkomstige ivoren voorwerp(en),
tentoongesteld heeft voor commerciële doeleinden en/of in bezit heeft gehad met het oog op verkoop en/of ten verkoop heeft aangeboden;
2.
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Utrecht, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
16, althans één of meer van olifant afkomstige ivoren voorwerp(en), althans van een dier van de in bijlage A bij de CITES-Basisverordening genoemde soorten,
onder zich heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten.
Hij heeft daartoe - kort gezegd - betoogd dat alle in de tenlastelegging genoemde ivoren voorwerpen vóór het jaar 1947 zijn bewerkt, zoals blijkt uit het door de verdediging overgelegde taxatierapport van drs. R. Aardewerk. Daarmee komt verdachte een beroep toe op de in artikel 2 onder w van de Verordening (EG) nr. 338/97 (hierna: Basisverordening) geformuleerde antiekvrijstelling. Volgens de raadsman hoeft niet terstond bewijsbaar te zijn dat een ivoren object vóór 1947 is bewerkt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij - onder meer - gewezen op een infoblad van het CITES-bureau van augustus 2015 waaruit blijkt dat geen EU-certificaat vereist is indien handelingen worden uitgevoerd met antieke objecten die onder de genoemde antiekvrijstelling vallen. Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat uit artikel 62 van de Verordening (EG) nr. 865/2006 - in welk artikel wordt verwezen naar de hiervoor genoemde antiekvrijstelling in de Basisverordening - blijkt dat geen certificaat nodig is bij het uitvoeren van handelingen met ivoren voorwerpen zoals omschreven in het onder 1 tenlastegelegde feit. Omdat in andere gevallen in de regelgeving juist wel expliciet is bepaald dat een certificaat benodigd is (en dus dat vooraf over de juiste documenten moet worden beschikt), duidt het voorgaande er volgens de raadsman op dat de relevante documenten in het in de tenlastelegging beschreven geval niet vooraf beschikbaar hoeven te zijn. Verdachte kan derhalve niet worden verweten dat hij bij gelegenheid van de controle op de in de tenlastelegging genoemde datum niet heeft kunnen aantonen dat zijn ivoren voorwerpen vóór 1947 zijn bewerkt.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsman opgemerkt dat de hiervoor genoemde antiekvrijstelling van toepassing kan zijn bij het tentoonstellen en verkopen van ivoren voorwerpen. Deze handelingen impliceren het onder zich hebben van deze voorwerpen, zoals onder 2 aan verdachte ten laste is gelegd. Volgens de raadsman zijn de geldende regels tegenstrijdig, nu het onder zich hebben van ivoren voorwerpen strafbaar is gesteld terwijl er een vrijstelling kan worden verleend voor andere handelingen die dit onder zich hebben impliceren. De raadsman concludeert dat verdachte vrijgesproken moet worden van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Oordeel van het hof
Het hof zal de door de raadsman gevoerde verweren bespreken bij de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks11 november 2017 te Utrecht
, althans in Nederland,
heeft gehandeld in strijd met
(een
)bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschrift
(en)van
(een
)EU-verordening
(en), te weten artikel 8 lid 1 van de Basisverordening (EG) nr. 338/97
doordat hij
, al dan nietopzettelijk,
specimen van de in bijlage A bij deze verordening genoemde soorten,
te weten 16
, althans één of meervan olifant afkomstige ivoren voorwerp
(en
),
tentoongesteld heeft voor commerciële doeleinden en
/ofin bezit heeft gehad met het oog op verkoop en
/often verkoop heeft aangeboden;
2.
hij op
of omstreeks11 november 2017 te Utrecht
, althans in Nederland,
al dan nietopzettelijk,
16
, althans één of meervan olifant afkomstige ivoren voorwerp
(en
), althans van een dier van de in bijlage A bij de CITES-Basisverordening genoemde soorten,
onder zich heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft betoogd dat verdachte zich ten aanzien van alle in de tenlastelegging genoemde ivoren voorwerpen niet kan beroepen op de antiekvrijstelling, nu verdachte niet in staat was om de legaliteit van de ivoren voorwerpen aan te tonen op het moment dat hij deze wilde verkopen op de verzamelaarsbeurs in Utrecht. Volgens de advocaat-generaal kan verdachte zich niet achteraf door middel van het door [naam taxateur]
opgemaakte taxatierapport beroepen op de antiekvrijstelling. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op het arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 22 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:2785).
Oordeel van het hof
Het hof zal hierna eerst de toepasselijke regelgeving weergeven.
Artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming luidt als volgt:
“1. Het is verboden in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.”
Artikel 3.36 van de Wet natuurbescherming luidt, voor zover relevant, als volgt:
“EU-verordeningen en EU-richtlijnen als bedoeld in deze paragraaf zijn:
a.
verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG L 61)”.
Artikel 3.40 van de Wet natuurbescherming luidt als volgt:
“Onze Minister kan ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf, overeenkomstig de voorwaarden en beperkingen die in voorkomend geval voortvloeien uit de toepasselijke EU-verordening of EU-richtlijn.”
Artikel 3.14 van de Regeling natuurbescherming luidt, voor zover relevant, als volgt:
Als voorschriften als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
a.
de artikelen 4, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, 5, eerste en vierde lid, eerste volzin, 6, derde lid, 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, en 9, eerste, vierde en vijfde lid van de CITES-basisverordening”.
Artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 338/97 (de Basisverordening, ofwel: de CITES-basisverordening) luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Bepalingen betreffende de controle op handelsactiviteiten

1. De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.

2. De Lid-Staten kunnen het in bezit hebben van specimens, met name van tot de in bijlage A genoemde soorten behorende levende dieren, verbieden.

3. In overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora kan per geval ontheffing van de in lid 1 genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden, indien de specimens:

(…)
b) bewerkte specimens zijn die meer dan 50 jaar geleden zijn verkregen”.
Artikel 62 van de Verordening (EG) nr. 865/2006 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Algemene ontheffingen van artikel 8, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 338/97
De bepaling van artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 338/97 dat ontheffingen van de verbodsbepalingen van artikel 8, lid 1, van die verordening per geval worden verleend door de afgifte van een certificaat, is niet van toepassing op de volgende specimens, waarvoor geen certificaat is vereist:
(…)

3. meer dan 50 jaar geleden verworven bewerkte specimens als omschreven in artikel 2, onder w), van Verordening (EG) nr. 338/97.”

Artikel 2 onder w van de Basisverordening luidt als volgt:
““Meer dan 50 jaar geleden verkregen bewerkte specimens”: specimens die meer dan 50 jaar vóór de inwerkingtreding van deze verordening ter vervaardiging van juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten zijn gebracht in een toestand die grondig verschilt van hun natuurlijke ruwe staat en waarvan ten genoegen van de administratieve instantie van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat zij onder die voorwaarden zijn verworven. Dergelijke specimens gelden enkel als bewerkt indien zij duidelijk passen in een van de genoemde categorieën en indien zij de beoogde functie kunnen vervullen zonder dat daarvoor nog snijwerk, bewerking of verdere afwerking nodig zijn.”
In het “Informatieblad antiek en andere preconventie objecten” van het CITES-bureau van oktober 2017 (de meest recente versie van dit document) staat het volgende vermeld dat relevant is voor deze zaak:

“Antiek

Voor antiek hanteert CITES de volgende definitie:
Objecten die vóór 3 maart 1947, ter vervaardiging van juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten in een toestand zijn gebracht die grondig verschilt van hun natuurlijke ruwe staat.
Om het object als antiek aan te laten merken moet in ieder geval het volgende duidelijk zijn:
A. Het object moet vóór 3 maart 1947 uit de natuur onttrokken én bewerkt zijn. Meer
hierover leest u onder het kopje ‘Leeftijd aantonen’.
B. Het object moet grondig verschillen van de oorspronkelijke natuurlijke staat. Ruwe
onderdelen, zoals (slag)tanden, horens, geweien, haren en veren vallen niet onder
‘bewerkt’. Dit is anders als het object voldoende is besneden, gegraveerd of vervormd.
Het bewerken moet daarnaast onomkeerbaar zijn. Het enkel polijsten of het object
monteren op een houten plaquette of basis wordt niet gezien als bewerkt. Bijvoorbeeld,
schedels of skeletten welke zijn gereinigd, gepolijst of gemonteerd op een basis,
worden niet gezien als bewerkt. Preparaten, zoals opgezette dieren, worden
daarentegen wel gezien als ‘grondig verschillend van de oorspronkelijke natuurlijke
staat’ en daarom als bewerkt.
Voor ivoor van olifanten geldt dat slagtanden niet voor antiek in aanmerking komen,
tenzij zij voor ten minste 90% zijn bewerkt. Licht snij- of graveerwerk, waarbij de
slagtand overwegend in de ruwe staat blijft, valt niet onder antiek.
(…)
C. Het object moet duidelijk bewerkt zijn met als doel het als juweel, decoratie,
kunstvoorwerp, gebruiksvoorwerp of muziekinstrument te gebruiken. Dit betekent dat
het object in principe geen verder snijwerk, bewerking of afwerking nodig heeft om zijn
functie te vervullen.
U moet kunnen aantonen dat het antieke object aan bovenstaande voorwaarden voldoet.
Voorbeelden van antieke en niet-antieke objecten vindt u in de bijlage bij dit infoblad.”
(…)
“Overdracht binnen de Europese Unie
Antieke objecten mogen binnen het grondgebied van de Europese Unie zonder
EU-certificaat commercieel verhandeld of overgedragen worden, als ze legaal in de Europese Unie zijn verkregen of binnengebracht.”
(…)

“Leeftijd aantonen

Door een taxatierapport van een (gecertificeerde) taxateur of antiekhandelaar te overleggen
kunt u aantonen dat het voorwerp vóór 1947 is gemaakt. Een online taxatie komt hiervoor
niet in aanmerking, omdat de taxateur het object fysiek moet hebben bekeken. Daarnaast
moet de taxateur of antiekhandelaar zijn aangesloten bij een brancheorganisatie.
Ook originele aankoopbewijzen en gedateerde krantenartikelen en catalogussen, waarin de
voorwerpen op foto’s zijn afgebeeld of gedetailleerd worden beschreven, kunnen gebruikt
worden om de leeftijd aan te tonen. Voor preconventie specimens kunt u daarnaast met
bijvoorbeeld foto’s of oude scheepsjournalen aantonen dat het object al voor de CITES
overeenkomst in uw bezit was.
Formeel moet de herkomst naar tevredenheid van het CITES-bureau of handhavende instantie (zoals de NVWA) aangetoond kunnen worden. Het CITES-bureau kan bij twijfel ook zelf onderzoek laten doen.”
Uit de hiervoor genoemde regelgeving leidt het hof af dat verdachte in deze zaak met succes een beroep kan doen op de zogenoemde “antiekvrijstelling” indien hij ten genoegen van het CITES-bureau (de in Nederland aangewezen “administratieve instantie” zoals bedoeld in artikel 2 onder w van de Basisverordening) kan aantonen dat zijn ivoren voorwerpen vóór het jaar 1947 zijn bewerkt.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte de legaliteit van zijn ivoren voorwerpen in dit geval ten genoegen van het CITES-bureau heeft aangetoond, acht het hof de volgende feiten en omstandigheden - die volgen uit de bewijsmiddelen - van belang:
- alle in de tenlastelegging genoemde ivoren voorwerpen zijn op 9 maart 2018 aan de hand van duidelijke foto’s getaxeerd door de gecertificeerd taxateur [naam taxateur]
. Deze foto’s zijn door de NVWA genomen toen de voorwerpen op 11 november 2017 in beslag werden genomen. De genoemde taxateur heeft geconcludeerd dat alle in de tenlastelegging genoemde ivoren voorwerpen ruim vóór het jaar 1947 zijn bewerkt;
  • verdachte, die al ruim 60 jaar ervaring heeft als antiquair en, naar het hof aannemelijk acht geworden, ook veel kennis heeft van ivoor, heeft zelf vastgesteld dat alle in de tenlastelegging bedoelde ivoren voorwerpen vóór 1947 zijn bewerkt;
  • op 11 november 2017, toen de ivoren voorwerpen van verdachte op de verzamelaarsbeurs in Utrecht in beslag werden genomen door de opsporingsambtenaren van de NVWA, heeft verdachte verklaard dat er een beëdigd taxateur op deze beurs aanwezig was die zou kunnen verklaren dat zijn ivoren voorwerpen legaal waren. Hij heeft de betrokken opsporingsambtenaren aangeboden deze taxateur te verzoeken om de voorwerpen dadelijk fysiek te onderzoeken. De opsporingsambtenaren hebben deze taxateur echter geen fysiek onderzoek laten verrichten naar de genoemde voorwerpen;
  • in het meest recente informatieblad van het CITES-bureau van oktober 2017 is vermeld dat geen EU-certificaat is vereist voor het commercieel verhandelen of overdragen van antieke objecten die legaal zijn verkregen (daaronder vallen ook ivoren voorwerpen die vóór het jaar 1947 zijn bewerkt). Uit dit informatieblad blijkt niet van enige temporele beperking ten aanzien van het aantonen van de legaliteit van antieke voorwerpen. Met andere woorden: uit dit document volgt niet dat verdachte op de datum van de tenlastegelegde feiten had moeten kunnen aantonen dat zijn ivoren voorwerpen van vóór 1947 waren.
Het hof acht aannemelijk dat alle in de tenlastelegging genoemde ivoren voorwerpen vóór het jaar 1947 zijn bewerkt. Dit blijkt uit het genoemde taxatierapport van [naam taxateur]. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de in dit rapport vermelde conclusies. Zoals hiervoor is vermeld, heeft verdachte ook zelf vastgesteld dat zijn ivoren voorwerpen van vóór 1947 waren.
Het hof zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of verdachte ook ná de in de tenlastelegging genoemde datum nog kon aantonen dat zijn ivoren voorwerpen vóór 1947 zijn bewerkt. Hierover overweegt het hof het volgende.
Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal niet dat verdachte op het moment van de controle al had moeten kunnen aantonen dat hij een beroep kon doen op de genoemde antiekvrijstelling. Uit het informatieblad van het CITES-bureau van oktober 2017 leidt het hof af dat voor handelingen zoals omschreven in de tenlastelegging onder feit 1 geen
EU-certificaat nodig is ter zake van vóór 1947 bewerkte objecten. Dat volgt ook uit artikel 62 van de Verordening (EG) nr. 865/2006. Zoals door de raadsman terecht is opgemerkt, volgt uit andere bepalingen (zoals artikel 8 lid 3 onder b van de Basisverordening) wel dat expliciet een certificaat wordt vereist en dat dus vooraf moet worden beschikt over de benodigde documenten. Nu een dergelijk certificaat niet is vereist voor handelingen zoals omschreven in het onder 1 tenlastegelegde feit met ivoren voorwerpen die onder de antiekvrijstelling vallen, gaat het hof er daarom van uit dat in dit geval niet vooraf over de vereiste documenten hoeft te worden beschikt en dat verdachte dus niet al op de datum van de tenlastegelegde feiten had moeten kunnen aantonen dat hij de ivoren voorwerpen op de beurs in bezit mocht hebben en tentoonstellen.
Verder overweegt het hof dat het door de advocaat-generaal aangehaalde arrest van het Gerechtshof Amsterdam ziet op de invoer van ivoren voorwerpen en dat de situatie zoals die aan de orde is in dat arrest daarmee afwijkt van de situatie zoals aan de orde in deze zaak. Ook voor het overige blijkt uit niets dat verdachte ten aanzien van voornoemde ivoren voorwerpen op het moment van de controle moest kunnen aantonen dat deze voorwerpen vóór het jaar 1947 waren bewerkt.
Gelet op al het voorgaande concludeert het hof dat ook na de pleegdatum van de tenlastegelegde feiten de legaliteit van ivoren voorwerpen nog mag worden aangetoond. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte in de gegeven omstandigheden, zoals deze hiervoor zijn weergegeven, voldaan aan de plicht om genoegzaam aan te tonen dat hij een beroep kan doen op de antiekvrijstelling. Daarover overweegt het hof nog het volgende.
In het informatieblad van het CITES-bureau van oktober 2017 wordt vermeld dat door middel van een taxatierapport van een (gecertificeerd) taxateur of antiekhandelaar kan worden aangetoond dat een antiek voorwerp vóór 1947 is gemaakt. Een online taxatie komt hiervoor niet in aanmerking omdat de taxateur het object fysiek moet hebben bekeken. Het hof is van oordeel dat de in deze zaak door [naam taxateur] verrichte taxatie gelijkgesteld dient te worden met een fysieke taxatie zoals bedoeld in dit informatieblad. Daartoe overweegt het hof dat [naam taxateur] de ivoren voorwerpen heeft getaxeerd aan de hand van duidelijke door de NVWA gemaakte foto’s. Daarbij komt dat verdachte op de datum van de tenlastegelegde feiten heeft aangeboden om zijn ivoren voorwerpen fysiek te laten taxeren. De opsporingsambtenaren van de NVWA zijn echter niet op dat aanbod ingegaan. In deze omstandigheden acht het hof het onredelijk om van verdachte te verlangen dat hij alsnog een fysieke taxatie laat verrichten van de in de tenlastelegging bedoelde ivoren voorwerpen. In het bijzonder acht het hof bij dit al nog van belang dat niet is gebleken dat het CITES-bureau een temporele beperking heeft ingesteld ten aanzien van het aantonen van de legaliteit van ivoren voorwerpen.
Gelet op al het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - zal het hof verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van beide bewezenverklaarde feiten omdat deze niet strafbaar zijn. Verdachte kan zich ten aanzien van alle in de tenlastelegging genoemde ivoren voorwerpen beroepen op de antiekvrijstelling en hij heeft dit naar het oordeel van het hof ook naar behoren aangetoond en daarmee voldaan aan zijn plicht om dit naar genoegen van het CITES-bureau aan te tonen.
Het hof gaat er bij dit al van uit dat een redelijke uitleg van het samenstel van de in deze toepasselijke bepalingen meebrengt dat de antiekvrijstelling van artikel 2 onder w van de Basisverordening ook geldt voor het onder 2 tenlastegelegde onder zich hebben van de ivoren voorwerpen, nu de in artikel 8 lid 1 van de Basisverordening genoemde handelingen (waarvoor deze antiekvrijstelling kan gelden) ook het onder zich hebben van de desbetreffende voorwerpen impliceren.
De verdachte zal derhalve worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Beslag

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in beslag genomen ivoren voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft om teruggave van de in beslag genomen ivoren voorwerpen aan verdachte verzocht.
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van alle in de tenlastelegging bedoelde ivoren voorwerpen (die zijn vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst), aangezien het hof ervan uit gaat dat deze vóór het jaar 1947 zijn bewerkt en dat verdachte zich ter zake van al deze voorwerpen met vrucht kan beroepen op de antiekvrijstelling.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven ivoren voorwerpen, vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. L.E.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 24 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. L.E.M. Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 24 juli 2019.
Tegenwoordig:
mr. C. Caminada, voorzitter,
mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal,
B.F. Peters, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.