ECLI:NL:RBAMS:2021:3474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
13/680188-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen. De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering ingediend, waarbij een bedrag van € 35.766,18 werd geëist, dat de veroordeelde aan de Staat zou moeten betalen. Dit bedrag is gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft genoten uit zijn criminele activiteiten. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden die in het dossier zijn opgenomen, waaronder afgeluisterde gesprekken en rapporten van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 betrokken was bij de handel in verdovende middelen en dat hij voordeel heeft genoten van deze activiteiten. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met de opbrengsten en kosten die de veroordeelde heeft gemaakt. Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde € 20.171,59 bedraagt, na aftrek van verbeurdverklaarde bedragen en andere kosten. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/680188-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 5 juli 2021
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/680188-18, tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.De vordering

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 1 en 2 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ontnemingsvordering en van wat de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en [veroordeelde] en zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, naar voren hebben gebracht.

2.Vordering en de grondslag daarvan

De officier van justitie heeft op 3 mei 2021 een ontnemingsvordering ingediend bij de rechtbank. De vordering ziet op een bedrag van € 29.528,36. Dit bedrag aan voordeel is volgens het Openbaar Ministerie door [veroordeelde] verkregen doordat [veroordeelde] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in verdovende middelen, welke beschuldiging is aangebracht in de bijbehorende strafzaak.
De ontnemingszaak is op 1 en 2 juni 2021, tegelijk met de strafzaak, op zitting behandeld. De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting aan de raadsman en de rechtbank aangekondigd dat zij de ontnemingsvordering zou wijzigen. De officier van justitie heeft de ontnemingsvordering ter terechtzitting bijgesteld naar een bedrag van € 35.766,18. Dat bedrag zou [veroordeelde] aan de Staat moeten betalen.
De ontnemingsvordering is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en beoogt het wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen uit feit 1 waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld, te ontnemen.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De vordering vindt haar grondslag in het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ van 13 januari 2020 (hierna: het rapport). [1] Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat in de periode van 4 tot en met 17 februari 2019 via het nummer [nummer 1] (hierna: # [nummer 1] ) 243 deals hebben plaatsgevonden. Via het nummer [nummer 2] (hierna: # [nummer 2] ) hebben in de periode van 1 tot en met 6 maart 2019 236 deals plaatsgevonden. Naast deze twee dealernummers betrekt het Openbaar Ministerie het nummer [nummer 3] (hierna: # [nummer 3] ) bij haar berekening. Dit nummer was in gebruik vanaf 13 augustus 2018. Het Openbaar Ministerie vindt het op grond hiervan aannemelijk dat de periode van dealen is gestart op 13 augustus 2018. Bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel is deze datum dan ook als startdatum genomen. De totale periode waarover het voordeel is berekend, bedraagt daarmee 280 dagen. Op basis van de afgeluisterde gesprekken van de nummers # [nummer 1] en # [nummer 2] is vastgesteld dat in een periode van 20 dagen in totaal 479 deals hebben plaatsgevonden. Dat is gemiddeld 23,95 deals per dag.
Het Openbaar Ministerie gaat uit van een gemiddelde inkoopprijs van € 7,99 en een gemiddelde verkoopprijs van € 29,12. De prijzen van basecoke, heroïne en cocaïne worden daarbij niet onderscheiden, er wordt uitgegaan van één prijs. Uitgaande van een periode van verkoop van 280 dagen, met gemiddeld 23,95 deals per dag en een gemiddelde verkoopprijs van € 29,12 per deal komt dit neer op een totale opbrengst van € 195.278,72. Daar dienen vanaf te worden getrokken de kosten voor de inkoop van de verdovende middelen (€ 53.580,94) en de benzinekosten die verdachten hebben gemaakt ad € 20,- per dag, blijkens een afgeluisterd gesprek van 25 april 2019 (€ 5.600,- aan benzinekosten voor de hele periode). Het totaalbedrag aan kosten komt daarmee neer op: € 59.180,94.
Dat maakt dat het totale bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel (opbrengst minus kosten) kan worden begroot op € 136.097,78. Dat is een voordeel van € 486,06 per dag. Het Openbaar Ministerie gaat uit van een gelijke verdeling van de winst tussen de vier veroordeelden, terwijl niet iedere veroordeelde in de ontnemingsperiode even actief is geweest. Voor [veroordeelde] geldt dat aan de hand van afgeluisterde gesprekken kan worden aangenomen dat hij tussen 15 februari en 5 maart en van 24 t/m 26 maart 2019 (totaal 22 dagen) niet betrokken is geweest bij de handel. Volgens het Openbaar Ministerie komt het totale wederrechtelijk verkregen voordeel dat [veroordeelde] heeft genoten, neer op een bedrag van € 38.318,01.
De verdeling ziet er volgens het Openbaar Ministerie als volgt uit:
Periode
Veroordeelden
Totaal voordeel
Voordeel per persoon
13-08-2018 t/m 13-01-2019
(154 dagen)
[medeverdachte 1]
[veroordeelde]
[medeverdachte 2]
EUR 74.853,78
EUR 24.951,26
14-01-2019 t/m 14-02-2019
(32 dagen)
[medeverdachte 1]
[veroordeelde]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
EUR 15.554,03
EUR 3.888,51
15-02-2019 t/m 05-03-2019
(19 dagen)
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
EUR 9.235,21
EUR 3.078,40
06-03-2019 t/m 23-03-2019
(18 dagen)
[medeverdachte 1]
[veroordeelde]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
EUR 8.749,14
EUR 2.187,29
24-03-2019 t/m 26-03-2019
(3 dagen)
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
EUR 1.458,19
EUR 486,06
27-03-2019 t/m 01-05-2019
(36 dagen)
[medeverdachte 1]
[veroordeelde]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
EUR 17.498,29
EUR 4.374,57
02-05-2019 t/m 20-05-2019
(18 dagen)
[medeverdachte 1]
[veroordeelde]
[medeverdachte 2]
EUR 8.749,14
EUR 2.916,38
In het voordeel van veroordeelden is rekening gehouden met een ‘vakantie’ van drie weken, bij de berekening wordt daardoor uitgegaan van een totale periode van 259 dagen (280 dagen - 21 dagen). Op het totaal berekende bedrag wordt ten gevolge hiervan € 10.207,33 (21 x € 486,06) in mindering gebracht, dat is € 2.551,83 per veroordeelde.
Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel voor [veroordeelde] komt daarmee neer op: € 35.766,18.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat [veroordeelde] gedurende langere tijd niet betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen, namelijk van 15 februari t/m 26 april 2019 (met uitzondering van 5 maart 2019).
Op 30 maart 2019 wordt duidelijk dat de vader van [veroordeelde] verdovende middelen van [veroordeelde] ter waarde van € 700,- door het toilet heeft gespoeld. Deze kosten dienen in mindering te worden gebracht op het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook dient de aanschafwaarde van de Opel Corsa als kostenpost te worden beschouwd en in mindering te worden gebracht op de opbrengst.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat [veroordeelde] maar een beperkte rol in het samenwerkingsverband vervulde. Hij was de kleine (loop)jongen op straat. Een schatting van 10% van het totale voordeel is een redelijke schatting van zijn voordeel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Uitgangspunten ontnemingsprocedure
Een ontnemingsprocedure strekt ertoe dat het voordeel dat een veroordeelde heeft behaald met de door hem gepleegde strafbare feiten ongedaan wordt gemaakt.
In ontnemingsprocedures geldt een ‘redelijke bewijslastverdeling’ en van een veroordeelde mag worden gevergd dat hij concreet en gemotiveerd aanvoert dat en waarom de aannames en/of de berekeningsmethode van het Openbaar Ministerie onjuist zijn. [2]
Wanneer een veroordeelde de stellingen van het Openbaar Ministerie niet kan weerleggen, omdat de administratie onvoldoende nauwkeurig is vastgelegd, is dat het risico van de veroordeelde en kan dat het Openbaar Ministerie niet worden tegengeworpen. Uiteindelijk moet de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op basis van wettige bewijsmiddelen. Het gaat er daarbij om dat het voordeel aannemelijk is geworden.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de vordering de volgende maatstaf in acht. Het rapport is een wettig bewijsmiddel, dat zodanig is ingericht dat daarin, onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens, gevolgtrekkingen zijn gemaakt over de verschillende posten die aan het in het rapport weergegeven wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd. Geen rechtsregel staat eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk voordeel uitsluitend op de inhoud van een dergelijk financieel rapport te doen berusten.
De wet geeft de rechter de mogelijkheid om bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten in mindering brengen. Dat kan als sprake is van kosten die rechtstreeks in verband staan met het begaan van strafbare feiten en die redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad [3] volgt dat het daarbij ook gaat om kosten die bespaard zouden zijn geweest als het delict niet zou zijn gepleegd. Dit kunnen ook kosten zijn die niet ten behoeve van de voltooiing van het delict zijn gemaakt en in die zin niet noodzakelijk waren.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat [veroordeelde] met de handel in verdovende middelen voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot deze beslissing op grond van de feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis van 5 juli 2021 in de onderliggende strafzaak zijn opgenomen.
Deals per dag, in- en verkoopprijzen en benzinekosten
De raadsman heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd op het door het Openbaar Ministerie vastgestelde gemiddeld aantal deals per dag, de in- en verkoopprijzen en de benzinekosten. De rechtbank neemt daarom, mede gelet op de inhoud van het rapport, deze aantallen en kosten aan als vaststaand.
Periode
[veroordeelde] is bij vonnis van 5 juli 2021 veroordeeld voor het medeplegen van de handel in heroïne en cocaïne in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat zich in de periode vanaf 13 augustus 2018 weliswaar verdachte situaties voordoen, maar dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat er reeds vanaf 13 augustus 2018 door veroordeelden wordt gehandeld in verdovende middelen. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van een ontnemingsperiode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019.
Pondspondsgewijze toerekening
Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst.
De veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de veroordeelde en zijn mededaders dan op basis van gelijke verdeling. Dit zou slechts anders zijn indien de veroordeelde aannemelijk zou hebben gemaakt dat feitelijk van een andere verdeling moet worden uitgegaan. De rechtbank heeft veroordeelden ter terechtzitting uitgebreid de gelegenheid geboden om te verklaren hoe de verdeling van het voordeel eruit zou kunnen zien. Veroordeelden hebben zich echter consequent op hun zwijgrecht beroepen. De rechtbank zal daarom het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen.
Kosten Opel Corsa
De rechtbank is van oordeel dat de raadsman onvoldoende heeft onderbouwd dat de kosten voor de aankoop van de Opel Corsa ad € 2.400,- (€ 600,- per persoon) in rechtstreeks verband staan met de handel in verdovende middelen. De rechtbank zal daarom deze kosten niet in mindering brengen op het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Verlies € 700,-
De stelling van de raadsman dat een bedrag van € 700,- als kosten gemaakt door [veroordeelde] in mindering op het wederrechtelijk verkregen voordeel zou moeten worden gebracht, nu de vader van [veroordeelde] verdovende middelen ter waarde van dit bedrag door het toilet heeft gespoeld, is in het licht van de gegeven onderbouwing onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank zal dit bedrag daarom niet in mindering brengen .
Vakantiedagen
Het Openbaar Ministerie gaat uit van 21 vakantiedagen. De rechtbank vindt dat er uit het dossier geen aanwijzingen voortvloeien waaruit blijkt dat sprake was van vakantieperiodes. Sterker nog, getuige [getuige] heeft verklaard dat de veroordeelden 24/7 bereikbaar waren voor de handel in verdovende middelen. [4] De rechtbank zal bij de berekening van het totaal aantal handelsdagen dan ook geen vakantieperiode aftrekken.
De rechtbank komt tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarbij ontleent de rechtbank haar schatting aan de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen die in de voetnoten worden genoemd.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengst
Deals per dag 23,95 [5]
Verkoopprijs per deal € 29,12 [6] maal
------------------------
Opbrengst per dag € 697,42
Aantal handelsdagen (3 december 2018 – 21 mei 2019) 170 [7] maal
------------------------
Totale opbrengst € 118.561,40
Inkoopkosten
Deals per dag 23,95
Inkoopprijs per deal € 7,99 [8] maal
------------------------
Inkoopkosten per dag € 191,36
Aantal handelsdagen (3 december 2018 – 21 mei 2019) 170 maal
------------------------
Totale inkoopkosten € 32.531,20
Benzinekosten
Benzinekosten per dag € 20,00 [9]
Aantal handelsdagen (3 december 2018 – 21 mei 2019) 170 maal
------------------------
Totaal benzinekosten € 3.400,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Totale opbrengst € 118.561,40
Totale kosten € 35.931,20 min
------------------------
Wederrechtelijk verkregen voordeel (subtotaal) € 82.630,20 :170
Wederrechtelijk verkregen voordeel per dag € 486,06
Pondspondsgewijze toerekening
Aan de hand van de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen die in de voetnoten worden genoemd, stelt de rechtbank vast dat niet iedere veroordeelde in de ontnemingsperiode even actief is geweest. [10] De rechtbank vindt onvoldoende aannemelijk geworden dat [veroordeelde] gedurende een langere tijd, dan de 22 dagen waar het Openbaar Ministerie van uitgaat, niet betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen. De raadsman heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat en waarom [veroordeelde] in de door hem gestelde periode niet betrokken was bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [veroordeelde] gedurende 128 handelsdagen actief is geweest. Met inachtneming van de actieve handelsdagen per veroordeelde komt de rechtbank tot de volgende pondspondsgewijze toerekening:
Periode
Veroordeelden
Totaal voordeel
Voordeel per persoon
03-12-2018 t/m 13-01-2019
(42 dagen)
[medeverdachte 1]
[veroordeelde]
[medeverdachte 2]
€ 20.414,52
€ 6.804,84
14-01-2019 t/m 14-02-2019
(32 dagen)
[medeverdachte 1]
[veroordeelde]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
€ 15.554,03
€ 3.888,51
15-02-2019 t/m 05-03-2019
(19 dagen)
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
€ 9.235,21
€ 3.078,40
06-03-2019 t/m 23-03-2019
(18 dagen)
[medeverdachte 1]
[veroordeelde]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
€ 8.749,14
€ 2.187,29
24-03-2019 t/m 26-03-2019
(3 dagen)
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
€ 1.458,19
€ 486,06
27-03-2019 t/m 01-05-2019
(36 dagen)
[medeverdachte 1]
[veroordeelde]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
€ 17.498,29
€ 4.374,57
02-05-2019 t/m 20-05-2019
(18 dagen)
[medeverdachte 1]
[veroordeelde]
[medeverdachte 2]
€ 8.749,14
€ 2.916,38
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel [veroordeelde] : € 20.171,59
=========
Verplichting tot betaling
Verbeurdverklaard geldbedrag
In haar vonnis van 05 juli 2021 in de strafzaak tegen [veroordeelde] heeft de rechtbank een geldbedrag van € 1.862,25 verbeurdverklaard. Dit bedrag zal de rechtbank in mindering brengen op de aan [veroordeelde] op te leggen betalingsverplichting.
Conclusie
De rechtbank bepaalt dat aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van (€ 20.171,59 min € 1.862,25)
€ 18.309,34.
=========

5.Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 20.171,59.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 18.309,34aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die bij niet betalen door de officier van justitie kan worden gevorderd op ten hoogste 180 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. I. Mannen en P.K. Oosterling – van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2021.

Voetnoten

1.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 13 januari 2020, pag. ZD01 07 0001 e.v.
2.ECLI:NL:HR:2002:AD8950, in het bijzonder r.o 4.4.2. en 4.6.
4.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2021 in de strafzaak tegen [veroordeelde] .
5.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 13 januari 2020, pag. ZD01 07 0015.
6.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 13 januari 2020, pag. ZD01 07 0024.
7.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2021 in de strafzaak tegen [veroordeelde] .
8.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 13 januari 2020, pag. ZD01 07 0024.
9.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 13 januari 2020, pag. ZD01 07 0024.
10.Vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2021 in de strafzaken tegen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [veroordeelde] en [medeverdachte 2] .